Aanwijzing gebruik sepotgronden
Samenvatting
De officier van justitie kan op gronden aan het algemeen belang ontleend beslissen af te zien van (verdere) vervolging. De zaak wordt dan geseponeerd. Er zijn verschillende soorten sepots: technische en beleidssepots. De beleidssepots zijn weer onder te verdelen in voorwaardelijke en onvoorwaardelijke sepots.
Art. 167 lid 2 Sv geeft het Openbaar Ministerie (OM) de mogelijkheid om de vervolgingsbeslissing onder het stellen van bepaalde voorwaarden uit te stellen; als de verdachte aan de voorwaarden heeft gedaan kan de zaak vervolgens onvoorwaardelijk worden geseponeerd. De
Wet OM-afdoening maakt het overigens mogelijk een strafbeschikking uit te vaardigen bevattende aanwijzing waaraan de bestrafte moet voldoen. Deze wijze van afdoening lijkt op een voorwaardelijk beleidssepot; dit is echter geen sepotbeslissing, doch een daad van vervolging.
In zaken waarin een strafbeschikking is uitgevaardigd kan de executie van de opgelegde straf of maatregel geheel of gedeeltelijk mislukken. De zaak kan dan worden aangebracht bij de rechter, doch in een aantal gevallen kan er ook om opportuniteitsredenen worden afgezien van het dagvaarden. Ook in deze gevallen is er sprake van een sepotbeslissing.
Deze aanwijzing bevat regels over de wijze waarop sepotbeslissingen geregistreerd moeten worden. In de
Bijlage zijn alle sepotgronden opgesomd.
Tevens bevat deze aanwijzing regels over de wijze waarop klachten over de genomen sepotbeslissing moeten worden behandeld.
–
dagvaarden, waaronder begrepen voeging ter berechting bij een andere zaak en dagvaarden na een geheel of gedeeltelijk mislukte executie van de bij een strafbeschikking opgelegde straf of maatregel;
–
transactie, tevens omvattende het voldoen aan een voorwaarde, (
art. 74 WvSr);
–
voeging ad informandum;
–
seponeren, te onderscheiden in technisch sepot en beleids sepot (ook na een strafbeschikking waarvan de executie geheel of gedeeltelijk is mislukt en vervolgen niet opportuun is);
–
overdracht aan een parket in een ander arrondissement (let wel: dit is een afdoening door het overdragende parket, nog niet door het OM; zie de definitie onder ‘vervolging’).
Seponeren door het OM speelt een belangrijke rol in het strafprocesrecht (in de laatste jaren wordt ongeveer 10% van alle rechtbankzaken en 15% van alle kantonzaken door het OM afgedaan met een onvoorwaardelijk sepot). Indien onvoldoende uitzicht bestaat op een veroordeling omdat bijv. onvoldoende bewijs aanwezig is, zal gekozen worden voor een technisch sepot. Indien van vervolging wordt afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend (opportuniteitsbeginsel,
artt. 167,
242 lid 2 WvSv), zal gekozen worden voor een beleidssepot. Een beleidssepot kan ook voorwaardelijk zijn (
artt. 244, derde lid en
245, derde lid WvSv).
De
Wet OM-afdoening zal gefaseerd in werking treden (zie daarvoor de
Aanwijzing OM-afdoening en de daarbij gevoegde
bijlagen ). De kern van
deze wet is dat de juridische grondslag van de buitengerechtelijke afdoening wordt aangepast. De strafbeschikking strekt niet ter voorkoming van vervolging, zoals bij de transactie, maar is een afdoeningsvorm waarin het OM de zaak kan vervolgen en bestraffen. De
wet geeft ook een wettelijke basis voor het ‘voorwaardelijk sepot’.
Het huidige voorwaardelijke sepot wordt als het ware gesplitst. Enerzijds wordt het mogelijk een strafbeschikking uit te vaardigen bevattende aanwijzingen waaraan de bestrafte moet voldoen (
art. 257a lid 3 Sv).
1 Anderzijds krijgt het OM de mogelijkheid om de beslissing of vervolging plaats moet hebben onder het stellen van bepaalde voorwaarden voor een bepaalde tijd uit te stellen (
art. 167 lid 2 Sv). In het eerste geval is geen sprake meer van een sepot. Het uitvaardigen van de strafbeschikking is immers een daad van vervolging. In het tweede geval zal de zaak, indien de verdachte aan de voorwaarden heeft voldaan, uiteindelijk wel afgedaan kunnen worden met een sepot. Deze laatste mogelijkheid zal in het bijzonder toegepast kunnen worden in zaken waarin, gelet op de wettelijke begrenzing, geen strafbeschikking kan worden uitgevaardigd (
art. 257a lid 1 Sv) en er om opportuniteitsredenen aanleiding is af te zien van (verdere) vervolging indien de verdachte aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan.
Daarnaast zal de uitgestelde sepotbeslissing ook gebruikt kunnen worden in strafzaken, waarin wél een strafbeschikking opgelegd zou kunnen worden, doch om opportuniteitsredenen van vervolging wordt afgezien, waarbij geen aanleiding bestaat bijzondere voorwaarden op te leggen, en uitsluitend de algemene voorwaarde wordt gesteld (geen nieuwe strafbare feiten binnen een bepaalde periode).
De invoering van de
Wet OM-afdoening heeft tot gevolg dat in gevallen waarin de executie van bij strafbeschikking opgelegde straffen of maatregelen geheel of gedeeltelijk is mislukt de betreffende zaak door middel van een dagvaarding kan worden aangebracht bij de strafrechter. In een aantal gevallen zal daarvan om opportuniteitsredenen kunnen worden afgezien (bijvoorbeeld de bestrafte is reeds gegijzeld). Voor deze gevallen zijn nieuwe afdoeningscodes ontwikkeld; er heeft immers al een vervolging plaatsgevonden en de zaak is onherroepelijk afgedaan, waarbij de schuld van de verdachte is vastgesteld. Voor het bepalen van de recidive blijven deze zaken meewegen. Voor deze gevallen zijn nieuwe sepotcodes opgenomen in de
Bijlage .
Tevens is in deze Aanwijzing een tweetal nieuwe technische sepotcodes opgenomen. Dit betreft enerzijds de sepotcode ‘bestuurlijke boete: strafrechter niet bevoegd’. Er zijn inmiddels vele wetten waarin wordt gehandhaafd door het opleggen van een bestuurlijke boete en het strafrecht pas in beeld komt bij de meer ernstige vormen van normoverschrijding, bijvoorbeeld bij meermalen recidive (bijvoorbeeld de Arbeidsomstandighedenwet). In deze gevallen is er ten aan zien van een aantal feiten geen keus tussen strafrechtelijke- of bestuurlijke afdoening (als dat wel het geval is heeft de officier van justitie de keuze tussen strafrechtelijk afdoen of de zaak overdragen aan het betreffend bestuursorgaan en de zaak seponeren op basis van sepotgrond 20). Aangezien berechting door de strafrechter in die gevallen niet mogelijk is zal de zaak moeten worden overgedragen aan het bestuursorgaan en zal de strafzaak moeten worden geseponeerd.
Verder is er een grond opgenomen met betrekking tot de afdoening van de strafzaken die hun aanleiding hebben in strafrechtelijk onderzoek naar geweldsaanwending door politiefunctionarissen (zie de
Aanwijzing handelwijze bij geweldsaanwending (politie)ambtenaar , 2006A007). Bijvoorbeeld een onderzoek naar een schietincident, waarbij een politieambtenaar iemand heeft doodgeschoten. In een aantal gevallen zal een zodanig onderzoek ingeschreven moeten worden (bijvoorbeeld als een gerechtelijk vooronderzoek wordt ingesteld). Als uit dit strafrechtelijk onderzoek blijkt dat er is gehandeld binnen de wettelijke kaders (bijvoorbeeld bij een schietincident binnen de kaders van de Ambtsinstructie) dan zal er geen (verdere) strafrechtelijk vervolging geïndiceerd zijn en kan de zaak worden geseponeerd. Omdat dit een specifieke categorie zaken betreft is er voor gekozen een afzonderlijke sepotcode te maken.
De ervaring leert dat een gewezen verdachte die het niet eens is met de (codering van de) sepotbeslissing zich soms in een brief tot de behandelend officier van justitie wil wenden. Deze aanwijzing stelt nadere regels over de wijze waarop deze klachten moeten worden behandeld.
1. Seponeren en sepotgronden
Onder sepot wordt in deze Aanwijzing verstaan: ‘De beslissing om niet of niet verder te vervolgen.’
Het OM seponeert in het geval de zaak:
1.
niet wordt voorgelegd aan de Nederlandse strafrechter en
2.
niet wordt getransigeerd of er terzake dat feit geen strafbeschikking wordt uitgevaardigd en tevens
3.
niet wordt overgedragen aan een ander arrondissementsparket.
Onder sepot wordt tevens begrepen het vervolgen van een strafbaar feit als overtreding, terwijl dat feit aanvankelijk gekwalificeerd was als misdrijf.
Eveneens wordt onder sepot verstaan de beslissing van het OM om een zaak, waarin een strafbeschikking is uitgevaardigd, maar de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk is mislukt, uiteindelijk niet voor te leggen aan de strafrechter.
In de
Wet OM-afdoening ontbreekt een specifieke voorziening voor gratie. In een enkel geval kan het OM bij de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel op de hoogte geraken van feiten of omstandigheden, die aanleiding kunnen zijn om op basis van opportuniteitsredenen de (verdere) executie van de straf of maatregel te staken. De strafbeschikking wordt dan niet ingetrokken; bij onherroepelijk geworden strafbeschikking is de schuld immers vastgesteld en deze vaststelling blijft intact. Alleen de (verdere) tenuitvoerlegging van de straf of maatregel wordt gestaakt. Ook in deze gevallen is er sprake van een sepot en kan gebruikt gemaakt worden van de sepotcodes, zoals vermeld in de
Bijlage (bijvoorbeeld sepot 96: beëindiging executie in verband met gewijzigde omstandigheden).
Voor elke sepotbeslissing wordt het motief - de sepotgrond – geregistreerd en genoteerd op het strafdossier, in de justitiële documentatie en in de statistiek. Dat geschiedt ongeacht de verdere maatregelen die nodig worden geacht.
De officier van justitie kan meerdere sepotgronden registreren. Alle gronden worden aan de justitiële documentatie doorgegeven. Het statistiekformulier kan echter ten hoogste twee gronden vermelden; mede met het oog daarop dient de belangrijkste sepotgrond als eerste te worden genoteerd en de één na belangrijkste sepotgrond als tweede.
Indien het sepot door toedoen van het OM aan de verdachte bekend is gemaakt, zal het OM, behoudens onder bijzondere omstandigheden, worden gehouden aan de daarin besloten toezegging dat niet (verder) zal worden vervolgd. Hetzelfde moet gelden voor een voorwaardelijk sepot.
De officier van justitie registreert de sepotgrond(en) door middel van een cijfercode (zie de
bijlage ).
2. Categorieën sepotbeslissingen
De beslissing tot beleidssepot kan voorwaardelijk of onvoorwaardelijk zijn. De officier van justitie zal steeds ook moeten beslissen over begeleidende maatregelen, zoals de mondelinge waarschuwing ten parkette. Ook kan hij beslissen dat de geseponeerde zaak aan een andere instantie wordt overgedragen, bijvoorbeeld voor de behandeling van een ander feit (overtreding) dan het misdrijf waarop de beslissing betrekking heeft. De volgende mogelijkheden doen zich voor:
a.
Overdracht aan administratie kantongerechtszaken
b.
Overdracht aan militaire instantie
c.
Overdracht aan buitenlandse justitie
d.
Overdracht aan andere instantie
(bijv. Inspecteur voor de Gezondheidszorg)
e.
onvoorwaardelijk sepot, zonder kennisgeving
f.
onvoorwaardelijk sepot met schriftelijke waarschuwing
g.
onvoorwaardelijk sepot met mondelinge waarschuwing ten parkette
h.
voorwaardelijk sepot
Al deze beslissingen worden geregistreerd.
3. Correctie van het documentatieregister
Elke afdoening van een strafzaak, door de rechter of door het OM, betreft één of meer bepaalde feiten. Indien wordt gedagvaard of een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, zal het vonnis/arrest respectievelijk de strafbeschikking dat feit of die feiten aangeven.
In geval van andere afdoeningen, wordt de wijze van afdoening opgenomen in het JDD. Als het feit wordt geseponeerd op de grond dat de betrokkene ten onrechte is aangemerkt als verdachte, wordt het feit als geheel verwijderd (zie ook de
Aanwijzing afloopberichten aan beheerders politieregisters ).
4. Behandeling van klachten over sepots
De ervaring leert dat een gewezen verdachte die het niet eens is met de (codering van de) sepotbeslissing dit soms kenbaar maakt in een brief aan de behandelend officier van justitie. Zo wordt regelmatig geklaagd over het feit dat de zaak is afgedaan met sepotcode 02 (ontbreken wettig en overtuigend bewijs), terwijl klager stelt dat er sprake zou moeten zijn van een sepot 01 (ten onrechte als verdachte vermeld).
Zo’n brief dient volgens de algemene klachtenregeling van
hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden behandeld (waaronder het toepassen van hoor en wederhoor en de behandeling van de klacht door een ander dan de persoon over wie geklaagd wordt).