Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol
De Minister van Verkeer en Waterstaat;
Gelet op artikel 132, eerste lid van de Regeling Toezicht Luchtvaart en op de artikelen 7, 14, 17, 19, 20 en 24 van het Algemeen luchthavenreglement;
1.
De begripsbepalingen gegeven in de
Luchtvaartwet , de
Regeling Toezicht Luchtvaart en het Algemeen luchthavenreglement zijn tevens van toepassing op deze regeling;
Voorts wordt in deze regeling verstaan onder:
a.
exploitant: de NV Luchthaven Schiphol;
b.
Aerodrome Manual: een door de exploitant vastgesteld stelsel van aanwijzingen, gegevens, procedures en maatregelen, ten aanzien van de goede orde en veiligheid op het luchtvaartterrein.
2.
Daarnaast wordt in deze regeling voor het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein verstaan onder:
a.
passagiersbruggen: de aan de pieren van het stationsgebouw bevestigde overdekte bruggen, met inbegrip van de ondersteunende en beweegbare delen, die als loopgang dienen voor passagiers, om zich via de pieren van het stationsgebouw naar het vliegtuig te begeven of omgekeerd;
b.
wegen: de verharde of onverharde rijstroken met inbegrip van de middenberm of middengeleiding, de parkeerstroken, parkeerhavens en vluchtstroken, alsmede de in die weg gelegen bruggen en de naast de rijbaan gelegen paden, bermen en zijkanten;
c.
dienstwegen: de wegen, gelegen in het landingsterrein;
d.
randwegen: de wegen, gelegen langs de platformen;
e.
voertuigen: alle gelede en ongelede motorvoertuigen, fietsen en andere rijof voertuigen, met uitzondering van die welke bestemd zijn om langs spoorstaven te worden voortbewogen, waaronder tevens is begrepen al het rijdend of rollend verplaatsbaar, al dan niet gemotoriseerd, materieel, dat als hulpmiddel bij de afhandeling van vliegtuigen en passagiers wordt gebruikt;
f.
motorvoertuigen: alle gelede en ongelede voertuigen, behalve bromfietsen en invalidevoertuigen uitgerust met een motor, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht op of aan dit voertuig zelf aanwezig.
1.
Een ieder die zich op het luchtvaartterrein bevindt is verplicht:
a.
zich overeenkomstig de bepalingen van dit reglement te gedragen;
b.
aan de hem door of namens de exploitant door middel van woorden, gebaren of tekens gegeven aanwijzingen gevolg te geven;
c.
de door de exploitant ingevolge dit reglement aan hem gevraagde inlichtingen te verschaffen.
2.
Het is verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de exploitant niet voor het publiek toegankelijke wegen of gedeelten daarvan te betreden.
a.
bedrijfsactiviteiten uit te oefenen, te doen of laten uitvoeren;
b.
te venten of te colporteren.
1.
Toegang tot het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein:
a.
voor de toegang tot het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein is toestemming vereist van de exploitant;
b.
de aanwijzingen van de functionarissen, bedoeld in het tweede lid, onder a en d, worden opgevolgd.
2.
Toegang tot het landingsterrein en de bagageafhandelingsruimten:
a.
voor de toegang tot het landingsterrein is per keer de uitdrukkelijke toestemming vereist van de havenmeester of de dienstdoende functionaris, die namens de exploitant is belast met het dagelijkse toezicht op de goede orde en veiligheid on de toelating en coördinatie in het landingsterrein, de platformen en de randwegen;
b.
de onder a genoemde functionarissen zijn te allen tijde bevoegd de verleende toestemming in te trekken en personen te gelasten zich uit het landingsterrein te verwijderen;
c.
personen aan wie toestemming is verleend voor toegang in het landingsterrein melden zich af, nadat zij het landingsterrein hebben verlaten, bij een van de onder a genoemde functionarissen;
d.
voor de toegang tot de bagageafhandelingsruimten is per keer de uitdrukkelijke toestemming vereist van de functionaris die namens de exploitant is belast met de dagelijkse uitvoering van het algemeen toezicht op de goede orde en veiligheid in de terminalgebouwen, de pieren en de passagiersbruggen;
e.
de onder a en d genoemde functionarissen zijn te allen tijde bevoegd de verleende toestemming in te trekken en personen te gelasten zich uit de bagageafhandelingsruimten te verwijderen.
3.
Betreden van het landingsterrein en platform en het uitvoeren van werkzaamheden:
a.
bij invallende duisternis of bij afnemend zicht en na beëindiging van de werkzaamheden, wordt het landingsterrein onmiddellijk verlaten, tenzij met de exploitant anders is overeengekomen;
b.
het is, behoudens toestemming van de exploitant, verboden om brandgevaarlijke werkzaamheden te verrichten binnen een afstand van 20 meter van een vliegtuig of van een opslagplaats voor vliegtuig- en andere brandstoffen;
c.
degenen die door de exploitant zijn belast met het toezicht op de goede orde en veiligheid op het luchtvaartterrein kunnen, indien de goede orde en veiligheid zulks vereisen, te allen tijde een activiteit laten onderbreken of stopzetten;
d.
beschadiging van het terreinoppervlak, de daarop geplaatste installaties of voorzieningen, waardoor enig gevaar of schade voor luchtvaartuigen kan ontstaan, wordt onverwijld door de veroorzaker ter kennis van de exploitant gebracht.
a.
degenen, die zich met de afhandeling van passagiers belasten, zien erop toe, dat de passagiers zich slechts in aaneengesloten groepen en onder begeleiding van ten minste één employé van 18 jaar of ouder van de betrokken afhandelingsmaatschappij of de betrokken luchtvaartmaatschappij veilig over het platform begeven;
b.
passagiers worden onder toezicht van en over de kortst mogelijke afstand door de onder a bedoelde personen naar of van het luchtvaartuig begeleid.
1.
Voertuigen in het landingsterrein, op de platformen en de daaraan grenzende wegen:
a.
voertuigen hebben slechts toegang tot het landingsterrein, de platformen en de onmiddellijk daaraan grenzende wegen, indien daartoe door de exploitant toestemming is verleend;
b.
voertuigen, waarvan de motor in werking is gesteld, worden niet onbeheerd in het landingsterrein, op het platform of op de daaraan grenzende wegen achtergelaten.
2.
Opslag en plaatsing van gereedschappen, materialen, voertuigen en andere roerende zaken:
a.
alle roerende zaken die bij de afhandeling van een luchtvaartuig zijn betrokken en die niet aanstonds ten behoeve van een luchtvaartuig behoeven te worden gebruikt, worden onverwijld door de gebruiker naar de daarvoor door de exploitant aangewezen plaats gebracht;
b.
roerende zaken worden slechts opgeslagen of geplaatst op de daarvoor door of met toestemming van de exploitant bestemde of aangewezen locaties.
3.
Het voortbewegen, parkeren, stallen alsmede het verrichten van reparaties aan luchtvaartuigen:
a.
het opstellen, parkeren en stallen van, alsmede het verrichten van reparaties aan luchtvaartuigen, is slechts na van de exploitant verkregen toestemming toegestaan op of in de daarvoor bestemde of aangewezen locaties;
b.
door de exploitant kan worden gelast dat geparkeerde of gestalde luchtvaartuigen worden verplaatst indien hij dit uit het oogpunt van goede orde en veiligheid noodzakelijk acht;
c.
de afstand tussen geparkeerde luchtvaartuigen en de grens van het voor publiek toegankelijke terreingedeelte bedraagt tenminste 7 meter, met dien verstande, dat deze minimum afstand zodanig wordt vergroot dat nergens op het voor publiek toegankelijke terreingedeelte de luchtsnelheid, veroorzaakt door in werking zijnde voortstuwingsinstallaties, 50 km/uur (15m/sec) te boven kan gaan.
4.
Het proefdraaien van motoren, anders dan ten behoeve van warmdraaien vóór de start of afkoeling na de vlucht:
a.
proefdraaien van vliegtuigmotoren geschiedt slechts op daarvoor door de exploitant aangewezen plaatsen, een en ander conform de voorschriften en beperkingen die de vigerende Regeling proefdraaien terzake stelt;
b.
de exploitant kan het proefdraaien gedurende bepaalde uren of dagen verbieden en kan aan het proefdraaien voorwaarden verbinden;
c.
het proefdraaien op een platform is verboden, behoudens tevoren verkregen toestemming van de exploitant.
1.
Voorschriften met betrekking tot het gebruik en het opstellen, parkeren of stallen van voertuigen op het luchtvaartterrein:
a.
voertuigen worden geparkeerd of gestald conform de door de exploitant gegeven aanwijzingen;
b.
voertuigen parkeren op andere dar op de daarvoor bestemde parkeerplaatsen, is verboden, tenzij daarvoor schriftelijke toestemming is verleend door de exploitant;
c.
het is verboden om elders dan op de daartoe door de exploitant aangewezen plaatsen, goederen over te laden, voertuigen te parkeren, te reinigen of te repareren;
d.
zonder toestemming van de exploitant is het gebruik van voertuigen in gebouwen verboden;
e.
in geval van overtreding van het onder a tot en met d bepaalde, dan wel wanneer de goede orde of veiligheid zulks vereisen, kan het betreffende voertuig door de exploitant worden verplaatst naar een daartoe door hem aangewezen terreingedeelte.
2.
Het gebruik van voertuigen op de niet voor het publiek opengestelde gedeelten van het luchtvaartterrein:
a.
weggebruikers die aan het verkeer op de wegen van het luchtvaartterrein deelnemen, gedragen zich overeenkomstig de voorschriften als vervat in het
Reglement verkeersregels en Verkeerstekens 1990 ;
b.
in afwijking van het bepaalde onder a, kan de exploitant voor de niet voor het publiek opengestelde gedeelten van het luchtvaartterrein een andere maximum snelheid vaststellen;
c.
op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein, worden de verkeersbesluiten genomen door de exploitant;
d.
het is een ieder verboden zich op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd;
e.
het is verboden op een weg op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen;
1º
onder wedstrijd wordt voor de toepassing van het onder e gestelde verstaan, elk rijden met voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties, hetzij van de deelnemers, hetzij van de voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen;
2º
als deelnemers worden beschouwd de bestuurder van een voertuig waarmee aan een wedstrijd wordt deelgenomen en de eigenaar of houder van een voertuig, die daarmee aan een wedstrijd doet of laat deelnemen;
4º
een ontheffing als bedoeld onder 3° kan slechts worden verleend, indien is aangetoond dat maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van deelneming aan de wedstrijd zonder dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade waartoe het gebruik van een motorvoertuig tijdens de wedstrijd aanleiding kan geven is gedekt door een verzekering overeenkomstig de
Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen ;
f.
indien een overtreding van een verbod krachtens dit artikel wordt begaan door een bij de ontdekking daarvan onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig, kan de eigenaar of houder van het motorvoertuig voor het feit worden gestraft voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is;
g.
het bepaalde in het vorige lid geldt niet, indien de eigenaar of houder:
1)
binnen veertien dagen na daartoe door een der met het toezicht of de opsporing van strafbare feiten belaste personen in de gelegenheid te zijn gesteld, de naam en het volledige adres van de bestuurder bekend maakt;
2)
niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3.
Terreinkennis:
De bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van het luchtvaartterrein deelnemen, voldoen aan door de exploitant te stellen eisen van terreinkennis, radiotelefonieprocedures en rijvaardigheid.
4.
Rijroutes:
De bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van het luchtvaartterrein deelnemen, houden zich aan door de exploitant vastgestelde rijroutes.
5.
Radio- en telefonieprocedures:
Bestuurders van voertuigen voorzien van verbindingsmiddelen, brengen, voordat het landingsterrein wordt ingereden, tweezijdige verbinding tot stand met de havendienst of de luchtverkeersleidingsdienst en luisteren in het landingsterrein voortdurend op de hen toegewezen frequentie uit.
1.
Het parkeren van vliegtuigen met explosieven aan boord: Vliegtuigen met explosieven aan boord worden geparkeerd op de daartoe door de exploitant aangewezen plaatsen.
2.
Het toezicht bij de met het tanken verband houdende werkzaamheden:
a.
alle direct met het tanken verband houdende werkzaamheden vinden onder leiding van een hiervoor verantwoordelijk en ter zake kundig persoon plaats;
b.
de maatschappijen die het leveren, vervoeren en tanken van vliegtuigbrandstoffen verrichten, zien erop toe dat hun personeelsleden de bepalingen van dit hoofdstuk naleven.
3.
Het tanken met passagiers aan boord:
c.
vleugelvliegtuigen:
Het tanken van een vliegtuig met passagiers aan boord is niet toegestaan:
Hefschroefvliegtuigen:
Het is verboden hefschroefvliegtuigen te tanken
met passagiers aan boord;
met draaiende rotors;
met draaiende motor(en), behoudens verkregen toestemming door de exploitant.
a.
zonder toestemming van de gezagvoerder en de exploitant;
b.
indien het vliegtuig een capaciteit heeft van 19 of minder passagiers;
c.
over de vleugel van het vliegtuig heen;
d.
met kerosine Jet B, AVGAS of MOGAS;
e.
indien tussen het personeel aan boord van het vliegtuig en het grondpersoneel niet een communicatieverbinding is gemaakt;
f.
indien niet minstens twee uitgangen zijn aangewezen die aangesloten zijn op een passagierstrap of een passagiersbrug of met een glijgoot zijn uitgerust en in het laatste geval bij deze uitgangen gedurende het tanken geen gekwalificeerd personeel aanwezig is;
g.
indien de aangewezen uitgangen en vluchtroutes op het platform worden geblokkeerd;
j.
indien aan de passagiers niet is meegedeeld dat:
zij op hun plaatsen moeten blijven zitten, tenzij zij in- of uitstappen;
de veiligheidsriemen ontkoppeld moeten zijn;
zij geen handelingen mogen verrichten, waarbij een vonk of open vuur ontstaat of zou kunnen ontstaan;
tijdens het tanken in het vliegtuig de minimum verlichting niet is ontstoken;
indien de voor het tanken verantwoordelijke persoon niet op de hoogte is van het feit dat er passagiers aan boord zijn of in- of uitstappen.
4.
Gemorste olie en brandstof
a.
bij het tanken wordt elke handeling nagelaten die brand kan veroorzaken of het gevaar daarvoor kan vergroten;
b.
het tanken geschiedt op een zodanige wijze dat geen brandstof wordt gemorst;
c.
van het lekken of morsen van olie of brandstof wordt onmiddellijk de exploitant in kennis gesteld;
d.
gemorste olie en brandstof wordt onmiddellijk, in overleg met de exploitant, verwijderd;
e.
wanneer bij of uit een vliegtuig brandstoflekkage wordt geconstateerd, vindt het (opnieuw) starten van de motoren niet eerder plaats, dan na overleg met de exploitant.
Artikel 8
Met inachtneming van het gestelde in
artikel 20 van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:
Luchtvaartmaatschappijen verschaffen de exploitant tijdig gegevens die noodzakelijk zijn voor de planning van de inzet van bedrijfsmiddelen. Deze gegevens omvatten:
b.
type vliegtuig en configuratie;
c.
vluchtnummers en vliegtuigregistratie van aankomende en vertrekkende vluchten;
d.
aantallen passagiers en aard van de vlucht;
e.
van te voren bekende afwijkingen van schematijden;
f.
eventuele bijzonderheden voortkomend uit de aard van (een) bepaalde vlucht(en);
g.
gegevens over gevaarlijke stoffen aan boord van het luchtvaartuig.
a.
luchtvaartuigen landen of stijgen op van de daartoe bestemde en als zodanig door de exploitant beschikbaar gestelde baan/banen, gelegen binnen het in gebruik zijnde deel van het landingsterrein;
b.
luchtvaartuigen taxiën op de daarvoor bestemde rijbanen of daartoe bestemde gedeelten van het landingsterrein, zoals deze zijn gepubliceerd in de betreffende luchtvaartpublicaties (A.I.P., NOTAM);
c.
luchtvaartuigen worden verplaatst en geparkeerd overeenkomstig de door de exploitant of de luchtverkeersleidingsdienst gegeven aanwijzingen;
Artikel 11
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 12
Deze regeling wordt aangehaald als: Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 1 november 1994