Wet van 27 februari 1997, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de bestuursorganisatie van en medezeggenschap in universiteiten (modernisering universitaire bestuursorganisatie)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot integraal bestuur en beheer van de openbare universiteiten en tot een kwalitatieve versterking van de organisatie van onderwijs en onderzoek, in welk verband het tevens wenselijk is te komen tot het instellen van een raad van toezicht binnen de universiteit;
dat het voorts wenselijk is het systeem van medebestuur te heroverwegen en te komen tot op de eigen positie van studenten en personeel toegesneden vormen van medezeggenschap;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
[Wijzigt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.]
ARTIKEL II
[Wijzigt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.]
ARTIKEL IV
[Wijzigt de wet van 4 juli 1996 (Stb. 434).]
ARTIKEL V
[Wijzigt de wet van 28 maart 1996 (Stb. 226).]
ARTIKEL VI
[Wijzigt de Wet op de studiefinanciering.]
1.
De raad van toezicht van een openbare universiteit als bedoeld in
artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel, voor zover het betreft de openbare universiteit te Wageningen door Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, benoemd binnen 4 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
2.
Het college van bestuur van een universiteit als bedoeld in het eerste lid, neemt het besluit, bedoeld in
artikel 9.30, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor de eerste maal binnen 6 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, op welk besluit de artikelen 9.30, vijfde lid, en 9.33 onderdeel f van die wet niet van toepassing zijn. Het in de eerste volzin bedoelde besluit behoeft de goedkeuring van de raad van toezicht, bedoeld in het eerste lid. In afwijking van artikel 9.30, tweede lid, van de in de eerste volzin bedoelde wet neemt het college van bestuur binnen 2 jaar na het in de eerste volzin bedoelde besluit opnieuw een besluit als bedoeld in artikel 9.30, eerste lid.
3.
Het college van bestuur draagt er zorg voor dat
hoofdstuk 9, titels 1 en 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uiterlijk een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op de desbetreffende universiteit toepassing vindt.
4.
Tot het tijdstip waarop hoofdstuk 9, titels 1 en 2, van de in het derde lid bedoelde wet op een universiteit toepassing vindt, is hoofdstuk 9, titel 1, van die wet op de universiteit van toepassing, zoals laatstbedoelde titel luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Het college van bestuur kan besluiten dat een of meer onderdelen van de in het derde lid bedoelde titels eerder toepassing vinden dan het in het derde lid bedoelde tijdstip, waarop deze titels uiterlijk toepassing zullen vinden.
5.
Het college van bestuur regelt de gevolgen van zijn besluit, bedoeld in het vierde lid.
2.
Het college van bestuur van een universiteit als bedoeld in
artikel VII, eerste lid, stelt het voorlopig reglement vast. Het in de eerste volzin bedoelde reglement behoeft de goedkeuring van de raad van toezicht van die universiteit.
5.
Het voorlopig reglement vervalt met ingang van het tijdstip waarop het reglement, bedoeld in het vierde lid, door het college van bestuur is vastgesteld.
1.
Er is een tijdelijke commissie voor geschillen inzake universitaire medezeggenschapsaangelegenheden.
5.
De tijdelijke commissie voor geschillen beëindigt haar werkzaamheden met ingang van het tijdstip waarop de commissie voor geschillen, bedoeld in
artikel 9.39 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor de eerste keer is samengesteld. De tijdelijke commissie voor geschillen handelt de geschillen af waarvan zij voorafgaand aan het in de eerste volzin bedoelde tijdstip kennis heeft genomen.
ARTIKEL XI
De tekst van de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad wordt deze door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen overgebracht in de geldende spelling.
1.
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van de in het tweede, derde en vierde lid genoemde bepalingen.
4.
Artikel IV treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 3 september 1996.
Gegeven te 's-Gravenhage, 27 februari 1997
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Uitgegeven de achttiende maart 1997
De Minister van Justitie,