Wet van 2 februari 1995, tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening en enige andere wetten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels voor de ouderbijdragen bij justitiële jeugdbescherming en vrijwillige jeugdhulpverlening te harmoniseren, de regels voor de invordering van de ouderbijdragen te vereenvoudigen en enkele voor de ouderbijdragen geldende regels wettelijk vast te leggen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel II
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel IV
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
1.
Geen ouderbijdrage op grond van deze wet is verschuldigd, indien de verzorging en het verblijf vóór 1 mei 1985 zijn aangevangen en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geen bijdrage in de kosten van verzorging en verblijf dan wel een onderhoudsbijdrage of een bijdrage in de kosten van een maatregel van justitiële kinderbescherming is opgelegd.
2.
Indien de verzorging en het verblijf zijn aangevangen na 1 mei 1985 en vóór de dag van inwerkingtreding van deze wet en op laatstbedoeld tijdstip door een ouder of stiefouder nog geen bijdrage verschuldigd was, bedraagt de bijdrage voor die ouder of stiefouder gedurende een half jaar na inwerkingtreding van deze wet de helft van de op grond van
Hoofdstuk VII van de Wet op de jeugdhulpverlening verschuldigde bijdrage.
Artikel VI
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij in het Staatsblad wordt geplaatst.
Gegeven te 's-Gravenhage, 2 februari 1995
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Staatssecretaris van Justitie,
Uitgegeven de zevenentwintigste april 1995
De Minister van Justitie,