Wet van 29 april 1999, houdende wijziging van de Wet Luchtverkeer (luchtvaartuigen en vluchtuitvoering)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het kader van de herziening van de luchtvaartwetgeving de regels met betrekking tot inschrijving van luchtvaartuigen en tot luchtwaardigheid met inbegrip van type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid en erkenningen van bedrijven opnieuw vast te stellen en dat het wenselijk is in dat kader regels met betrekking tot de vluchtuitvoering vast te stellen; dat het voorts wenselijk is de Veiligheids Advies Commissie Schiphol bij wet in te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1.
Type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid, en erkenningen, afgegeven op grond van de
Luchtvaartwet en geldig op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden aangemerkt als afgegeven op grond van de
Wet luchtvaart , zoals die wet komt te luiden na inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel C, van deze wet.
3.
Indien de houder van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, gedurende de in dat lid genoemde termijn een aanvraag heeft ingediend voor een van de in het eerste lid genoemde documenten of voor een ontheffing op grond van de
Wet luchtvaart , behoudt de ontheffing ook na de in dat lid genoemde termijn zijn geldigheid tot het tijdstip, waarop op de aanvraag onherroepelijk is beslist.
4.
Voor de behandeling van de aanvraag, bedoeld in het derde lid, is de aanvrager geen vergoeding verschuldigd.
5.
De behandeling van aanvragen voor type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid en erkenningen als bedoeld in het eerste lid, alsmede ontheffingen als bedoeld in het tweede lid, welke voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn ingediend, geschiedt overeenkomstig de bepalingen krachtens de
Luchtvaartwet , zoals die tot dat tijdstip luidden.
6.
De procedure van schorsing of intrekking, dan wel tot beëindiging van de schorsing van type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid en erkenningen als bedoeld in het eerste lid, of tot intrekking van ontheffingen als bedoeld in het tweede lid, welke voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is aangevangen, wordt afgehandeld overeenkomstig de bepalingen krachtens de
Luchtvaartwet , zoals die tot dat tijdstip luidden.
7.
Bezwaren en beroepen terzake van type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid en erkenningen als bedoeld in het eerste lid, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijn, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van en krachtens de
Luchtvaartwet , zoals die tot dat tijdstip luidden.
8.
Op grond dit artikel verleende type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid, erkenningen en ontheffingen worden aangemerkt als afgegeven op grond van de
Wet luchtvaart , zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel C, van deze wet.
9.
Bewijzen van gelijkstelling met elders door of vanwege een bevoegd gezag afgegeven bewijzen van luchtwaardigheid, afgegeven op grond van de
Luchtvaartwet en geldig op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, behouden hun geldigheid voor de termijn, waarvoor zij zijn afgegeven.
3.
Indien de houder van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, gedurende de in dat lid genoemde termijn een aanvraag heeft ingediend voor een AOC of een ontheffing op grond van de
Wet luchtvaart , behoudt de eerstgenoemde ontheffing ook na de in dat lid genoemde termijn zijn geldigheid tot het tijdstip, waarop op de aanvraag onherroepelijk is beslist.
4.
Voor de behandeling van de aanvraag, bedoeld in het derde lid, is de aanvrager geen vergoeding verschuldigd.
Artikel IX
De volgende op de
Wet Luchtverkeer gebaseerde besluiten en regelingen worden aangemerkt als te zijn gebaseerd op de daarna genoemde artikelen van de
Wet luchtvaart :
a.
Luchtverkeersreglement : artikel 5.5, 5.11 en 5.12;
b.
Regeling vaststelling verboden gebied luchtvaart bij de opening van de Staten-Generaal (Stcrt. 1993/77): artikel 5.10 eerste lid, onder a;
c.
Regeling uitoefening burgerluchtvaart boven Soestdijk, Drakensteijn, Huis ten Bosch, Noordeinde en Noordeinde 66 (Stcrt. 1995, 99): artikel 5.1.0, eerste lid, onder a;
d.
Besluit vergoedingen luchtverkeersbeveiliging (Stb. 1992, 698): artikel 5.20, vierde en vijfde lid, en artikel 5.21, vierde lid;
e.
Besluit houdende enige voorzieningen met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen (Stb. 1998, 674): artikel 5.5;
f.
Besluit alcoholonderzoek in de luchtvaart: artikel 11.6, tiende lid;
g.
Regeling beperking of verbod uitoefening burgerluchtverkeer in bepaalde gebieden en aanwijzing bijzondere luchtverkeersgebieden (Stcrt. 1997, 185) artikel 5.10, tweede lid;
h.
Aanwijzingsbesluit gebieden voor luchtverkeersdienstverlening door buitenlandse instanties (Stcrt. 1995, 76): artikel 5.14. eerste lid, onder b, en tweede lid;
i.
Besluit aanwijzing gebied waar luchtverkeersdienstverlening wordt gegeven door London Air Traffic Control Centre (Stcrt. 1994, 81): artikel 5.14, eerste lid, onder b;
j.
Besluit aanwijzing delen vluchtinformatiegebied Amsterdam waar luchtverkeersdienstverlening wordt gegeven door Area Control Centre Copenhagen (Stcrt. 1998, 249): artikel 5.14, eerste lid, onder b;
k.
Besluit belasten LVNL met luchtverkeersdienstverlening (Stcrt. 1995, 193): artikel 5.14, tweede lid;
l.
Besluit vergoeding plaatselijke en naderingsluchtverkeersleiding en vergoeding in GENOFIC-gebied 1998 (Stcrt. 1997, 249): artikel 5.21, vijfde lid;
m.
Besluit vergoedingen naderings- en plaatselijke luchtverkeersleiding (Stcrt. 1998, 244): artikel 5.21, vijfde lid;
n.
Besluit beperkingen burgerluchtverkeer Waddenzee : artikel 5.10, derde lid.
Artikel XII [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld, met uitzondering van
artikel VIII dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en dat terugwerkt tot en met 1 januari 1997 en vervalt met ingang van 1 januari 2002.
Gegeven te 's-Gravenhage, 29 april 1999
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
De Minister van Defensie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Uitgegeven de zeventiende juni 1999
De Minister van Justitie,