Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige wenselijk is te regelen dat de inburgeringsplichtige de kosten voor zijn inburgering zelf draagt;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel III
[Wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs.]
Artikel IV
[Wijzigt de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.]
Artikel V
[Wijzigt de Wet participatiebudget.]
1.
In het tweede tot en met vijfde lid wordt onder
Wet inburgering verstaan: Wet inburgering als laatstelijk luidend voor het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel I van deze wet.
2.
Op de inburgeringsplichtige, bedoeld in
artikel 1, onderdeel, b, van de Wet inburgering, voor wie de termijn voor het behalen van het examen, bedoeld in
artikel 13, eerste lid, van die wet op grond van
artikel 7, eerste lid, of
26 van die wet is aangevangen, blijven
hoofdstuk 2 en de
artikelen 16,
17, eerste lid,
18,
23, eerste tot en met derde lid,
29 tot en met 37,
47 en
49 van de Wet inburgering van toepassing.
3.
Onverminderd het tweede lid, blijven de
artikelen 19,
20 en
22, eerste lid, van de Wet inburgering van toepassing op de inburgeringsplichtige die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, en op de geestelijke bedienaar, bedoeld in
artikel 1, onderdeel g, van de Wet inburgering, die geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet inburgering, voor zover zij voor de inwerkingtreding van
artikel I van deze wet inburgeringsplichtig zijn geworden.
6.
Bij regeling van Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel wordt een termijn of worden termijnen vastgesteld, waarbinnen van de in het tweede tot en met het vierde lid bedoelde personen in redelijkheid niet kan worden gevergd het examen, bedoeld in
artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering als gewijzigd door deze wet, af te leggen, en waarbinnen deze personen het examen, bedoeld in
artikel 13, eerste lid, van de Wet inburgering als laatstelijk luidend voor het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel I van deze wet, kunnen afleggen.
Artikel XI
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
’s-Gravenhage, 13 september 2012
De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
Uitgegeven de achtentwintigste september 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,