Wet van 22 april 2004 tot wijziging van de Landinrichtingswet en enige andere inrichtingswetten (positie van de Centrale Landinrichtingscommissie)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat enige wettelijke bevoegdheden van de Centrale Landinrichtingscommissie sinds 1996 in mandaat door de secretaris van die commissie zijn uitgeoefend, dat het desbetreffende mandaatbesluit bij rechterlijke uitspraak onvoldoende is geoordeeld, dat het wenselijk is dat de tot nu toe gevolgde praktijk zo veel als mogelijk kan worden gecontinueerd en dat aan de namens de Commissie genomen besluiten alsnog voldoende rechtsbasis wordt verschaft en het daarom noodzakelijk is de Landinrichtingswet en enige andere inrichtingswetten daartoe te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel II
[Wijzigt de Reconstructiewet Midden-Delfland.]
Artikel III
[Wijzigt de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.]
Artikel IV
[Wijzigt de Wet agrarisch grondverkeer.]
1.
Indien de landinrichtingscommissie ten behoeve van een landinrichtingsproject nog niet de uitkomsten van de eerste schatting in een register van schattingsuitkomsten als bedoeld in
artikel 167 van de Landinrichtingswet heeft vastgelegd, nog geen plan van toedeling als bedoeld in
artikel 196 van de Landinrichtingswet heeft ontworpen dan wel nog geen lijst der geldelijke regelingen als bedoeld in
artikel 211 van de Landinrichtingswet heeft opgemaakt, gelden voor dat landinrichtingsproject vastgestelde besluiten op grond van de artikelen 163, 195, eerste lid, onderscheidenlijk 210, derde lid, van de Landinrichtingswet, zoals deze artikelen luidden voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet, als besluiten op grond van de
artikelen 163,
195, eerste lid, onderscheidenlijk
210, derde lid, van de Landinrichtingswet, zoals deze luiden na inwerkingtreding van deze wet.
2.
Indien de herinrichtingscommissie ten behoeve van een herinrichtingsproject nog niet de uitkomsten van de eerste schatting in een register van uitkomsten der schattingen als bedoeld in
artikel 34, eerste lid van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën heeft vastgelegd, dan wel nog geen lijst der geldelijke regelingen als bedoeld in
artikel 108 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën heeft opgemaakt, gelden voor dat herinrichtingsproject vastgestelde besluiten op grond van de artikelen 33, tweede lid, onderscheidenlijk 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, zoals deze artikelen luidden voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet, als besluiten op grond van de
artikelen 33, tweede lid, onderscheidenlijk
107, tweede lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, zoals deze luiden na inwerkingtreding van deze wet.
1.
Een belanghebbende kan uiterlijk tot de laatste dag van de vierde maand, volgend op de maand waarin de in
artikel X, eerste lid, bedoelde dag valt, de landinrichtingscommissie verzoeken een register van schattingsuitkomsten als bedoeld in
artikel 167 van de Landinrichtingswet te herzien, indien hij ten overstaan van de landinrichtingscommissie aannemelijk kan maken dat hij onevenredig nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat het stelsel van classificatie dat aan bedoeld register ten grondslag heeft gelegen in de periode gelegen na 28 juni 1996 in mandaat door de secretaris van de centrale landinrichtingscommissie is vastgesteld.
2.
Indien de landinrichtingscommissie die het register van schattingsuitkomsten in eerste aanleg heeft vastgesteld op het tijdstip van het indienen van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, op de voet van
artikel 232 van de Landinrichtingswet is ontbonden, wordt het verzoek gericht aan gedeputeerde staten. In dat geval stellen gedeputeerde staten overeenkomstig de
artikelen 27 en
28 van de Landinrichtingswet opnieuw een landinrichtingscommissie in, waarbij zij zoveel mogelijk de samenstelling van de commissie laten aansluiten op de samenstelling van de eerder ontbonden landinrichtingscommissie. Voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid wordt onder «landinrichtingscommissie» mede begrepen de op de voet van de eerste volzin opnieuw ingestelde landinrichtingscommissie.
3.
Tegen de afwijzing van een verzoek tot herziening van het register van schattingsuitkomsten staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.
De behandeling van bezwaren door de landinrichtingscommissie, bedoeld in
artikel 172 van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechter-commissaris, bedoeld in
artikel 176 van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechtbank, bedoeld in
artikel 180 van de Landinrichtingswet, wordt opgeschort indien de landinrichtingscommissie op een verzoek, bedoeld in het eerste lid, besluit tot herziening van het register van schattingsuitkomsten waarop deze bezwaren betrekking hebben. Afschrift van zodanig besluit wordt daartoe gezonden aan de rechter-commissaris, onderscheidenlijk de rechtbank.
1.
Een belanghebbende kan uiterlijk tot de laatste dag van de vierde maand, volgend op de maand waarin de in
artikel X, eerste lid, bedoelde dag valt, de landinrichtingscommissie verzoeken een plan van toedeling als bedoeld in
artikel 196 van de Landinrichtingswet te herzien, indien hij ten overstaan van de landinrichtingscommissie aannemelijk kan maken dat hij onevenredig nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat de richtlijnen voor het plan van toedeling die aan dat plan ten grondslag hebben gelegen in de periode gelegen na 28 juni 1996 in mandaat door de secretaris van de centrale landinrichtingscommissie zijn vastgesteld.
2.
Indien de landinrichtingscommissie die plan van toedeling in eerste aanleg heeft vastgesteld op het tijdstip van het indienen van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, op de voet van
artikel 232 van de Landinrichtingswet is ontbonden, wordt het verzoek gericht aan gedeputeerde staten. In dat geval stellen gedeputeerde staten overeenkomstig de
artikelen 27 en
28 van de Landinrichtingswet opnieuw een landinrichtingscommissie in, waarbij zij zoveel mogelijk de samenstelling van de commissie laten aansluiten op de samenstelling van de eerder ontbonden landinrichtingscommissie. Voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid wordt onder «landinrichtingscommissie» mede begrepen de op de voet van de eerste volzin opnieuw ingestelde landinrichtingscommissie.
3.
Tegen de afwijzing van een verzoek tot herziening van het plan van toedeling staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.
In gevallen waarin
artikel VII niet is toegepast, en het in het eerste lid bedoelde plan van toedeling nog niet heeft geleid tot inschrijving van een akte als bedoeld in
artikel 208 van de Landinrichtingswet , wordt de lijst van rechthebbenden opnieuw vastgesteld met als uitgangspunt de lijst van rechthebbenden die ten grondslag heeft gelegen aan het in het eerste lid bedoelde plan van toedeling, met inachtneming van na vaststelling van die lijst opgetreden mutaties.
6.
In gevallen waarin
artikel VII niet is toegepast, en het in het eerste lid bedoelde plan van toedeling heeft geleid tot inschrijving van een akte als bedoeld in
artikel 208 van de Landinrichtingswet, wordt de lijst van rechthebbenden opnieuw vastgesteld met als uitgangspunt de bedoelde akte, met inachtneming van na inschrijving daarvan opgetreden mutaties.
7.
De behandeling van bezwaren door de landinrichtingscommissie, bedoeld in
artikel 200 van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechter-commissaris, bedoeld in
artikel 176 juncto
artikel 202, onderdeel c, van de Landinrichtingswet onderscheidenlijk door de rechtbank, bedoeld in de
artikelen 178 en
179 junctis
artikel 202, onderdeel d, van de Landinrichtingswet, wordt opgeschort indien de landinrichtingscommissie op een verzoek, bedoeld in het eerste lid, besluit tot herziening van het plan van toedeling waarop deze bezwaren betrekking hebben. Afschrift van zodanig besluit wordt daartoe gezonden aan de rechter-commissaris, onderscheidenlijk de rechtbank.
8.
Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing indien de landinrichtingscommissie besluit tot herziening van een register van schattingsuitkomsten dat ten grondslag ligt aan het in het zevende lid bedoelde plan van toedeling.
1.
Een belanghebbende kan uiterlijk tot de laatste dag van de vierde maand, volgend op de maand waarin de in
artikel X, eerste lid, bedoelde dag valt, de landinrichtingscommissie verzoeken de lijst der geldelijke regelingen te herzien, indien hij ten overstaan van de landinrichtingscommissie aannemelijk kan maken dat hij onevenredig nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat een proces-verbaal van aanwijzingen als bedoeld in
artikel 210, derde lid, van de Landinrichtingswet, zoals dat luidde tot de datum van inwerkingtreding van dit artikel, dat aan bedoelde lijst ten grondslag heeft gelegen in de periode gelegen na 28 juni 1996 in mandaat door de secretaris van de centrale landinrichtingscommissie is vastgesteld.
2.
Indien de landinrichtingscommissie die de lijst der geldelijke regelingen in eerste aanleg heeft vastgesteld op het tijdstip van het indienen van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, op de voet van
artikel 232 van de Landinrichtingswet is ontbonden, wordt het verzoek gericht aan gedeputeerde staten. In dat geval stellen gedeputeerde staten overeenkomstig de
artikelen 27 en
28 van de Landinrichtingswet opnieuw een landinrichtingscommissie in, waarbij zij zoveel mogelijk de samenstelling van de commissie laten aansluiten op de samenstelling van de eerder ontbonden landinrichtingscommissie. Voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid wordt onder «landinrichtingscommissie» mede begrepen de op de voet van de eerste volzin opnieuw ingestelde landinrichtingscommissie.
3.
Tegen de afwijzing van een verzoek tot herziening de lijst der geldelijke regelingen staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.
De behandeling van bezwaren door de landinrichtingscommissie, bedoeld in
artikel 172, juncto
artikel 216, onderdeel a, van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechter-commissaris, bedoeld in
artikel 176, juncto
artikel 216, onderdeel b, van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechtbank, bedoeld in de
artikelen 178 en
179 junctis
artikel 216, onderdeel c, van de Landinrichtingswet alsmede van de cassatie, bedoeld in
artikel 217 van de Landinrichtingswet wordt opgeschort indien de landinrichtingscommissie op een verzoek, bedoeld in het eerste lid, besluit tot herziening van de lijst der geldelijke regelingen waarop deze bezwaren onderscheidenlijk deze cassatie betrekking hebben. Afschrift van zodanig besluit wordt daartoe gezonden aan de rechter-commissaris, onderscheidenlijk de rechtbank, onderscheidenlijk de Hoge Raad.
6.
Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing indien de landinrichtingscommissie besluit tot herziening van een register van schattingsuitkomsten onderscheidenlijk een plan van toedeling dat ten grondslag ligt aan de in het vijfde lid bedoelde lijst der geldelijke regelingen.
2.
Artikel I, onderdeel JJJ, werkt terug tot en met 1 januari 1998.
Gegeven te 's-Gravenhage, 22 april 2004
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ,
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,
Uitgegeven de zevenentwintigste mei 2004
De Minister van Justitie ,