1.
Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als in eerste aanleg, behoudens de volgende leden:
2.
De dagvaarding behelst, in plaats van hetgeen in
artikel 111, tweede lid, onder d, is vermeld, de omschrijving van de middelen, waarop het beroep steunt. Artikel 111, tweede lid, onder i, en derde lid, is niet van toepassing. In aanvulling op artikel 111, tweede lid, vermeldt de dagvaarding ook de gevolgen van niet tijdige betaling van het griffierecht.
3.
De eiser is gehouden in het exploit van dagvaarding een advocaat bij de Hoge Raad aan te wijzen, die hem in het geding zal vertegenwoordigen, op straffe van nietigheid.
4.
Hij wordt geacht woonplaats te hebben gekozen bij die advocaat, tenzij het exploit een andere gekozen woonplaats in Nederland uitdrukt.
Artikel 408
De verweerder kan de termijn, waarop hij gedagvaard is, verkorten door bij een aan de gekozen woonplaats des eisers betekend exploit deze tegen een vroegere dan in het exploit van dagvaarding opgegeven rechtsdag op te roepen.
1.
Alle zaken worden ingeschreven ter rolle van de enkelvoudige kamer en door haar behandeld.
2.
De enkelvoudige kamer verwijst de zaak naar de meervoudige kamer:
a.
wanneer pleidooi wordt gevraagd, tenzij volstaan zal worden met het overleggen van schriftelijke toelichtingen
b.
wanneer recht op de stukken wordt verzocht
c.
steeds wanneer zij verwijzing wenselijk acht.
3.
Is volstaan met het overleggen van schriftelijke toelichtingen, dan vindt verwijzing plaats wanneer arrest wordt gevraagd.
1.
De advocaat bij de Hoge Raad, die voor de verweerder optreedt, verklaart dit bij de oproeping der zaak ter terechtzitting.
2.
Van deze verklaring geschiedt aantekening in het zittingblad.
3.
De verweerder wordt geacht woonplaats te hebben gekozen bij zijn advocaat. Hij kan echter ook een andere woonplaats in Nederland in het zittingblad opgeven.
2.
Indien de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, verklaart de Hoge Raad eiser niet ontvankelijk in zijn beroep in cassatie, met veroordeling van de eiser in de kosten. Voordat de Hoge Raad hiertoe overgaat, stelt de Hoge Raad eiser in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
1.
De verweerder, van zijn zijde in cassatie wensend te komen, doet dit, op straffe van verval van het recht daartoe, bij zijn conclusie van antwoord, welke alsdan een omschrijving behelst van de middelen, waarop het beroep steunt.
2.
De verweerder is in dit incidentele beroep ontvankelijk ook na verloop van de in
artikel 402 gestelde termijnen en zelfs na berusting in de uitspraak.
3.
De afstand van instantie laat de mogelijkheid incidenteel beroep in te stellen onverlet. De verweerder kan op de roldatum waarop de afstand van instantie is gedaan, de rechter verzoeken voor het instellen van incidenteel beroep een termijn te bepalen. De verweerder kan het incidenteel beroep ook instellen op een roldatum die binnen twee weken na de afstand van instantie bij exploot aan eiser is aangezegd.
Artikel 74, eerste lid, tweede tot en met vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De verweerder neemt zijn conclusie van antwoord op de eerste of op zijn verlangen op een nader door de rechter te bepalen roldatum die ten hoogste vier weken nadien valt, doch niet dan nadat hij het verschuldigde griffierecht heeft voldaan. Indien de verweerder het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, vervalt zijn recht om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen.
2.
Hij is op straffe van verval van het recht exceptiën aan te voeren, gehouden deze met zijn antwoord ten principale te verenigen.
3.
Alleen de in
artikel 128, vierde lid, bedoelde exceptie wordt op straffe van verval afzonderlijk voor alle weren van rechten voorgedragen.
1.
Ingeval van incidenteel beroep of indien door de verweerder een exceptie tegen het principale beroep wordt aangevoerd, wordt aan de eiser, op zijn verlangen, een termijn van ten hoogste vier weken verleend om het incidentele beroep of de voorgestelde exceptie bij conclusie te beantwoorden.
Artikel 413
Partijen zijn gehouden de bescheiden, waarop zij zich beroepen, elkander over en weer mede te delen in afschrift of door nederlegging van het oorspronkelijke ter griffie gedurende tenminste drie dagen.
2.
Niettemin is de oorspronkelijke verweerder, eiser zijnde in cassatie, niet gehouden tot zekerheidstelling.
3.
De verweerder in cassatie is daartoe evenmin gehouden, zelfs niet bij het instellen van incidenteel beroep.
4.
De in vroegere instantiën gestelde zekerheid blijft ook verbonden voor de kosten van cassatie.
5.
De zekerheidstelling wordt gevorderd vóór alle weren van rechten.
1.
De vordering tot zekerheidstelling en alle andere incidentele vorderingen worden ingesteld bij conclusie ter rolle.
2.
De verweerder op het incident neemt in dezelfde of in een nadere door de Hoge Raad te bepalen terechtzitting zijn conclusie van antwoord op het incident, dat door de Hoge Raad, na partijen, zo zij dit verlangen, en de procureur-generaal bij de Hoge Raad te hebben gehoord, afzonderlijk wordt beslist.
Artikel 416
De aangewezen advocaat blijft de partij vertegenwoordigen totdat hetzij door haar een andere advocaat bij de Hoge Raad is aangewezen bij aan de wederpartij betekend exploit, hetzij de advocaat zelf aan deze laatste bij betekend exploit of ter terechtzitting heeft aangezegd, dat hij zich aan de verdere behandeling der zaak onttrekt.
Artikel 417
De pleidooien kunnen ook worden gehouden door andere dan de volgens de
artikelen 407 en
409 aangewezen advocaten, zonder dat de daaruit ontstaande vermeerdering van kosten in de uitspraak over de kosten begrepen is.
Artikel 418
Na de pleidooien, of nadat partijen recht op de stukken hebben verzocht, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie, hetzij onmiddellijk, hetzij op een daartoe te bepalen dag.
Tenzij de Hoge Raad dadelijk uitspraak doet, bepaalt hij de dag, waarop dit zal geschieden.