Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk 2. Vrijheidsbenemende sancties
+ Hoofdstuk 3. Voorwaardelijke veroordeling, voorwaardelijke invrijheidstelling en taakstraffen
+ Hoofdstuk 4. Wijziging andere wetgeving
+ Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Wet van 12 juli 2012 tot implementatie van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327), van kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337) en van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81) (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de implementatie van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327), van kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337) en van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81) noodzaakt tot het stellen van regels voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvonnissen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1:1. (begripsbepalingen)
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
b. rechterlijke uitspraak: een onherroepelijke beslissing van een rechter wegens één of meer strafbare feiten;
c. sanctie: een bij rechterlijke uitspraak opgelegde straf of maatregel;
d. uitvaardigende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waarin een rechterlijke uitspraak is gedaan, die met het oog op tenuitvoerlegging daarvan aan een andere lidstaat is of wordt toegezonden;
e. uitvoerende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waaraan een in een andere lidstaat gedane rechterlijke uitspraak met het oog op tenuitvoerlegging daarvan is of wordt toegezonden;
f. veroordeelde: de natuurlijke persoon aan wie een sanctie is opgelegd;
g. vrijheidsbenemende sanctie: een sanctie bestaande uit een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel van bepaalde of onbepaalde duur.
Artikel 1:2. (beginsel wederzijdse erkenning buitenlandse strafvonnissen)
Rechterlijke uitspraken gedaan in een andere lidstaat van de Europese Unie en aan Nederland gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging alhier, worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet erkend en ten uitvoer gelegd.
Artikel 1:3. (beginsel erkenning Nederlandse strafvonnissen)
In Nederland gedane rechterlijke uitspraken kunnen overeenkomstig de bepalingen van deze wet worden gezonden aan een andere lidstaat van de Europese Unie met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar.
Artikel 2:1. (toepassingsbereik)
Dit hoofdstuk is van toepassing op rechterlijke uitspraken waarbij aan de veroordeelde een vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd die voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
1.
Onze Minister is bevoegd tot erkenning van een van de uitvaardigende lidstaat ontvangen rechterlijke uitspraak, met het oog op tenuitvoerlegging in Nederland.
2.
Onze Minister is bevoegd tot toezending van een Nederlandse rechterlijke uitspraak aan de uitvoerende lidstaat, met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging aldaar.
Artikel 2:3. (voorwaarden voor erkenning)
Een in de uitvaardigende lidstaat gedane rechterlijke uitspraak kan worden erkend en ten uitvoer gelegd in Nederland indien:
a. de veroordeelde zich in de uitvaardigende lidstaat of in Nederland bevindt; en
b. Onze Minister heeft ingestemd met de toezending van de rechterlijke uitspraak, tenzij deze instemming niet vereist is; en
c. de veroordeelde heeft ingestemd met de toezending van de rechterlijke uitspraak, tenzij deze instemming niet vereist is.
Artikel 2:4. (instemming Onze Minister niet vereist)
De instemming van Onze Minister met de toezending van de rechterlijke uitspraak is niet vereist indien:
a. de veroordeelde Nederlander is en in Nederland zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;
b. de veroordeelde Nederlander is, geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had, maar na invrijheidstelling naar Nederland kan worden uitgezet als gevolg van een daartoe strekkende beslissing in de uitvaardigende lidstaat.
Artikel 2:5. (instemming veroordeelde)
De instemming van de veroordeelde met de toezending van de rechterlijke uitspraak is niet vereist indien:
a. de veroordeelde Nederlander is en in Nederland zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;
b. de veroordeelde na invrijheidstelling naar Nederland kan worden uitgezet als gevolg van een daartoe strekkende beslissing in de uitvaardigende lidstaat;
c. de veroordeelde naar Nederland is gevlucht of teruggekeerd naar aanleiding van de tegen hem in de uitvaardigende lidstaat ingestelde strafvervolging of na de veroordeling in die staat.
Artikel 2:6. (verzoek om of instemming met toezending)
Onze Minister kan, al dan niet op verzoek van de veroordeelde, verzoeken om of instemmen met de toezending van een in een andere lidstaat van de Europese Unie gedane rechterlijke uitspraak met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging daarvan in Nederland, indien er sprake is van een aantoonbare en voldoende binding van de veroordeelde met Nederland.
1.
De rechterlijke uitspraak wordt door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat vergezeld van een ingevuld certificaat aan Onze Minister gezonden. Het certificaat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model.
2.
De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of elektronische post, mits de echtheid van de toegezonden documenten door Onze Minister kan worden vastgesteld.
3.
Indien de rechterlijke uitspraak en het certificaat niet aan Onze Minister zijn gezonden, worden ze door de geadresseerde onverwijld aan hem doorgezonden. De geadresseerde stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. Onze Minister bevestigt de ontvangst van de aan hem doorgezonden documenten aan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.
1.
Onze Minister neemt de rechterlijke uitspraak en het certificaat in behandeling.
2.
Onze Minister kan de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat verzoeken een gewaarmerkt afschrift van de rechterlijke uitspraak of het origineel van het certificaat over te leggen.
3.
Indien het certificaat niet is gesteld in de Nederlandse taal of, indien Nederland zulks heeft medegedeeld in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring, in een van de in die verklaring genoemde talen, verzoekt Onze Minister de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat alsnog te vertalen.
4.
Indien het certificaat ontbreekt, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak, verzoekt Onze Minister de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat alsnog te overleggen, aan te vullen of te verbeteren.
5.
Indien Onze Minister de inhoud van het certificaat ontoereikend acht om een beslissing te kunnen nemen over de erkenning van de rechterlijke uitspraak, verzoekt hij, onverwijld na ontvangst van het certificaat, de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat om een vertaling van de rechterlijke uitspraak of de belangrijkste onderdelen ervan in het Nederlands of in een andere officiële taal van de Europese Unie. Met het oog op dit verzoek overlegt Onze Minister met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.
6.
Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat op verzoek, onverwijld na ontvangst van het certificaat, op de hoogte van de in Nederland toepasselijke regels betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling.
7.
Indien Onze Minister van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak in Nederland niet zal bijdragen aan de maatschappelijke reïntegratie van de veroordeelde, stelt hij de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld en met redenen omkleed in kennis.
Artikel 2:9. (kennisgeving aan veroordeelde)
Indien de veroordeelde zich in Nederland bevindt, stelt Onze Minister hem door middel van het door de uitvaardigende lidstaat toegezonden formulier, dat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model, in kennis van de toezending van het certificaat en de rechterlijke uitspraak.
1.
Onze Minister beslist binnen een termijn van negentig dagen na ontvangst van het certificaat over de erkenning van de rechterlijke uitspraak.
2.
De beslissing van Onze Minister kan slechts worden uitgesteld:
a. totdat een vertaling beschikbaar is als bedoeld in artikel 2:8, derde en vijfde lid;
b. totdat binnen redelijke termijn is voldaan aan het verzoek, bedoeld in artikel 2:8, vierde lid;
c. indien het vanwege uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is de termijn, bedoeld in het eerste lid, te halen.
3.
Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld in kennis van de uitzonderlijke omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, en van de tijd die benodigd is om een beslissing te nemen.
1.
Tenzij Onze Minister reeds aanstonds van oordeel is dat er gronden zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak te weigeren, doet hij de rechterlijke uitspraak en het certificaat toekomen aan de advocaat-generaal bij het ressortsparket.
2.
De advocaat-generaal legt de rechterlijke uitspraak en het certificaat onverwijld voor aan de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal dient eventuele opmerkingen bij voornoemde stukken binnen een termijn van veertien dagen nadat hij de stukken heeft voorgelegd, in bij de bijzondere kamer van het gerechtshof.
3.
De bijzondere kamer van het gerechtshof beoordeelt:
a. of er gronden zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak met toepassing van artikel 2:13, eerste lid, te weigeren;
b. of de ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert;
c. tot welke aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie het vierde, vijfde of zesde lid aanleiding geeft.
4.
Indien de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, wordt de duur van de vrijheidsbenemende sanctie tot dat strafmaximum verlaagd.
5.
Indien de veroordeelde is overgeleverd onder garantie van teruglevering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet, is het vierde lid niet van toepassing, maar wordt bezien of de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie overeenkomt met de sanctie die in Nederland voor het desbetreffende feit zou zijn opgelegd. Voor zover nodig wordt de sanctie dienovereenkomstig aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de in de uitvaardigende lidstaat levende opvattingen omtrent de ernst van het feit.
6.
Indien de aard van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie onverenigbaar is met het Nederlandse recht, wordt de vrijheidsbenemende sanctie gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlandse recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie.
7.
De aanpassing op grond van het vierde, vijfde of zesde lid houdt in geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie in.
8.
De bijzondere kamer van het gerechtshof doet zijn oordeel op grond van het derde lid, schriftelijk en met redenen omkleed aan Onze Minister toekomen, binnen een termijn van zes weken nadat de rechterlijke uitspraak en het certificaat zijn ontvangen.
1.
Onze Minister beslist over de erkenning van de rechterlijke uitspraak met inachtneming van het oordeel van de bijzondere kamer van het gerechtshof.
2.
Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een gedeeltelijke erkenning van de rechterlijke uitspraak overeenkomen voor zover die autoriteit kan aangeven welk deel van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie door een toepasselijke weigeringsgrond niet wordt geraakt. Onze Minister kan aan de gedeeltelijke erkenning de voorwaarde verbinden dat na de tenuitvoerlegging in Nederland geen verdere tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak in de uitvaardigende lidstaat meer plaatsvindt.
3.
Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis van zijn beslissing op grond van het eerste lid.
1.
De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt geweigerd indien:
a. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak en niet binnen redelijke termijn aan het verzoek, bedoeld in artikel 2:8, vierde lid, is voldaan;
b. niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning, bedoeld in artikel 2:3;
c. de veroordeelde ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
d. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
e. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende beginsel;
f. het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
g. over het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot uitvoering van de vrijheidsbenemende sanctie naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
h. uit het certificaat blijkt dat:
1°. de veroordeelde niet in overeenstemming met het recht van de uitvaardigende lidstaat in persoon of via een naar het nationale recht bevoegde vertegenwoordiger in kennis is gesteld van zijn recht om de zaak te betwisten, alsmede van de termijnen waarbinnen dat rechtsmiddel moet worden aangewend; of
2°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt; of
op de hoogte was van de voorgenomen behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd; of
nadat de rechterlijke uitspraak aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke uitspraak, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de uitspraak niet betwist of niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of
3°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, na uitdrukkelijk te zijn geïnformeerd over de behandeling ter terechtzitting en over de mogelijkheid om in persoon ter terechtzitting aanwezig te zijn, uitdrukkelijk heeft verklaard afstand te doen van zijn recht op een mondelinge behandeling en uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de zaak niet betwist.
i. de opgelegde sanctie een vrijheidsbenemende maatregel in de sfeer van de gezondheidszorg betreft die niet ten uitvoer kan worden gelegd overeenkomstig het Nederlandse recht of binnen de kaders van het Nederlandse stelsel van gezondheidszorg.
2.
De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt niet op grond van het eerste lid, onderdelen a, b, e en i, geweigerd dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
1.
De erkenning van de rechterlijke uitspraak kan worden geweigerd indien:
a. het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd:
1°. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn gepleegd; of
2°. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd;
b. op het moment van ontvangst van de rechterlijke uitspraak, minder dan zes maanden van de daarbij opgelegde vrijheidsbenemende sanctie nog ten uitvoer moeten worden gelegd.
2.
De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt niet op grond van het eerste lid, onderdeel a, geweigerd dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
1.
Nadat de rechterlijke uitspraak is erkend, draagt Onze Minister er zorg voor dat deze zo spoedig mogelijk, overeenkomstig de regels van het Nederlandse recht en met inachtneming van de erkenningsbeslissing, ten uitvoer wordt gelegd.
2.
Bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie wordt de door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in het certificaat aangegeven tijd die al in detentie is doorgebracht in mindering gebracht. Eveneens wordt de tijd die in Nederland in detentie is doorgebracht als gevolg van de toepassing van de voorlopige maatregelen, bedoeld in de artikelen 2:19 en 2:20, in mindering gebracht.
1.
Indien de veroordeelde zich in de uitvaardigende lidstaat bevindt, komt Onze Minister met de bevoegde autoriteit van die staat het tijdstip overeen waarop de veroordeelde naar Nederland wordt overgebracht. Dit tijdstip ligt niet later dan dertig dagen na de beslissing van Onze Minister tot erkenning van de rechterlijke uitspraak.
2.
Indien onvoorziene omstandigheden de overbrenging binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, verhinderen, vindt de overbrenging plaats binnen tien dagen nadat deze omstandigheden zijn geëindigd.
Artikel 2:17. (specialiteit)
De veroordeelde wordt in Nederland niet vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overbrenging zijn begaan en waarvoor hij niet is overgebracht, tenzij:
a. de veroordeelde niet binnen vijfenveertig dagen na zijn invrijheidstelling Nederland heeft verlaten, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, of de veroordeelde Nederland heeft verlaten, maar er is teruggekeerd;
b. de feiten niet zijn bedreigd met een vrijheidsbenemende sanctie;
c. de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van enige maatregel die de vrijheid beperkt;
d. het gaat om de tenuitvoerlegging van een andere dan een vrijheidsbenemende sanctie;
e. de veroordeelde met de overbrenging heeft ingestemd;
f. de veroordeelde na zijn overbrenging uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van de bescherming op grond van dit artikel; of
g. daartoe voorafgaand toestemming van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat is verkregen.
Artikel 2:18. (informatieverplichtingen)
Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld in een vorm die toelaat dat het schriftelijk wordt vastgelegd in kennis van de volgende informatie over de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak:
a. het tijdstip waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde ingaat en het tijdstip waarop de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling afloopt, indien daar in het certificaat om is gevraagd;
b. het feit dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie is voltooid;
c. een beslissing betreffende gratie of amnestie als gevolg waarvan de vrijheidsbenemende sanctie niet of niet geheel ten uitvoer wordt gelegd;
d. het feit dat het onmogelijk is om de vrijheidsbenemende sanctie ten uitvoer te leggen, omdat de veroordeelde niet in Nederland kan worden gevonden;
e. het feit dat de veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie heeft onttrokken.
1.
De veroordeelde die zich in Nederland bevindt, kan worden aangehouden, indien er gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat een vrijheidsbenemende sanctie op grond van dit hoofdstuk in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
2.
Een verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat dat strekt tot toepassing van het eerste lid en dat is gedaan voorafgaand aan de toezending van de rechterlijke uitspraak en het certificaat, kan slechts in overweging worden genomen, indien het een vermelding bevat van:
a. een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de veroordeelde;
b. het strafbare feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft;
c. de vrijheidsbenemende sanctie die is opgelegd;
d. de feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan.
3.
Indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een verzoek heeft gedaan dat strekt tot toepassing van het eerste lid, stelt Onze Minister het openbaar ministerie met het oog op de uitvoering ervan op de hoogte.
4.
Iedere officier van justitie of hulpofficier van justitie is bevoegd de aanhouding te bevelen.
5.
Na de veroordeelde te hebben gehoord, kan de officier van justitie of de hulpofficier van justitie bevelen dat de opgeëiste persoon gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven.
6.
Artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
1.
De rechter-commissaris in het arrondissement waar de veroordeelde in verzekering is gesteld, kan op vordering van de officier van justitie de bewaring van de veroordeelde bevelen. Alvorens een dergelijk bevel te geven, hoort de rechter-commissaris zo mogelijk de veroordeelde.
2.
Aan de veroordeelde die overeenkomstig het eerste lid in bewaring wordt gesteld, wordt, zo hij nog geen raadsman heeft, een raadsman toegevoegd door het bureau rechtsbijstandvoorziening op last van de voorzitter van de rechtbank in het arrondissement waarin hij zich bevindt. De officier van justitie geeft de voorzitter onverwijld schriftelijk kennis dat toevoeging moet plaats hebben.
1.
De veroordeelde wiens bewaring is bevolen, wordt in vrijheid gesteld:
a. indien niet binnen veertien dagen na de dag van de aanhouding de rechterlijke uitspraak en het certificaat door Onze Minister zijn ontvangen.
b. zodra zulks door de rechter-commissaris of de officier van justitie wordt gelast.
2.
De bewaring eindigt van rechtswege op het moment dat de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak een aanvang neemt.
1.
De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de veroordeelde bevelen dat de bewaring voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst.
2.
De opschorting of schorsing eindigt van rechtswege zodra de officier van justitie in kennis is gesteld van de beslissing van Onze Minister, bedoeld in artikel 2:12.
3.
Op bevelen tot voorwaardelijke opschorting en schorsing, krachtens het eerste lid gegeven, zijn de artikelen 80, eerste en derde tot en met vijfde lid, 81 tot en met 85 en 88 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
1.
De krachtens de artikelen 2:19 tot en met 2:22 gegeven bevelen tot inverzekeringstelling, bewaring dan wel de opschorting, schorsing of beëindiging van de bewaring worden gedagtekend en ondertekend. De grond voor uitvaardiging wordt in het bevel vermeld. Aan de veroordeelde op wie het bevel betrekking heeft, wordt onverwijld een afschrift daarvan uitgereikt.
2.
De bevelen, bedoeld in het eerste lid, zijn dadelijk uitvoerbaar. Bevoegd tot het ten uitvoer leggen van deze bevelen zijn de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren. Op de tenuitvoerlegging en de last daartoe zijn de artikelen 564 tot en met 570 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
3.
Veroordeelden die overeenkomstig deze wet in verzekering of in bewaring zijn gesteld worden behandeld als verdachten die krachtens het Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel zijn onderworpen.
4.
Van elke beslissing, genomen krachtens een van de artikelen 2:19 tot en met 2:22, geeft de officier van justitie onverwijld kennis aan Onze Minister.
Artikel 2:24. (voorwaarden voor toezending)
Een Nederlandse rechterlijke uitspraak kan aan de uitvoerende lidstaat worden gezonden, met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, indien:
a. de veroordeelde zich in Nederland of in de uitvoerende lidstaat bevindt; en
b. de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat met de toezending heeft ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is; en
c. de veroordeelde om de toezending heeft verzocht of daarmee heeft ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is; en
d. Onze Minister zich ervan heeft vergewist, al dan niet na overleg met de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat, dat de tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan de maatschappelijke reïntegratie van de veroordeelde in die staat.
Artikel 2:25. (instemming bevoegde autoriteit uitvoerende lidstaat)
Toezending van de rechterlijke uitspraak kan zonder de instemming van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat plaatsvinden indien:
a. de veroordeelde onderdaan is van de uitvoerende lidstaat en in de uitvoerende lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;
b. de veroordeelde onderdaan is van de uitvoerende lidstaat, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in die staat, maar na invrijheidstelling naar die staat kan worden uitgezet als gevolg van een op grond van de Vreemdelingenwet 2000 aan hem opgelegde verplichting Nederland te verlaten.
Artikel 2:26. (instemming veroordeelde)
Toezending van de rechterlijke uitspraak kan zonder de instemming van de veroordeelde plaatsvinden indien:
a. de veroordeelde onderdaan is van de uitvoerende lidstaat en in de uitvoerende lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;
b. de veroordeelde na invrijheidstelling naar de uitvoerende lidstaat kan worden uitgezet als gevolg van een op grond van de Vreemdelingenwet 2000 aan hem opgelegde verplichting Nederland te verlaten;
c. de veroordeelde naar de uitvoerende lidstaat is gevlucht of teruggekeerd naar aanleiding van de tegen hem in Nederland ingestelde strafvervolging of na de veroordeling in Nederland.
1.
Onze Minister stelt de veroordeelde in de gelegenheid zijn mening te geven over het voornemen om een rechterlijk uitspraak aan de uitvoerende lidstaat te zenden. Tenzij de mening van de veroordeelde aanleiding geeft om van het voornemen af te zien, geeft Onze Minister van zijn voornemen schriftelijk kennis aan de veroordeelde.
2.
Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien de veroordeelde zich niet in Nederland bevindt of zelf om de toezending van de rechterlijke uitspraak heeft verzocht.
3.
De veroordeelde kan binnen veertien dagen na ontvangst van de kennisgeving tegen het voornemen van Onze Minister een bezwaarschrift indienen bij de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
4.
Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift onderzoekt de bijzondere kamer van het gerechtshof of Onze Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen.
5.
De veroordeelde wordt bij het onderzoek gehoord, althans opgeroepen. Indien niet blijkt dat de veroordeelde reeds een raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bureau rechtsbijstandvoorziening last tot toevoeging van een raadsman.
6.
De artikelen 21 tot en met 25 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
7.
Van zijn beslissing stelt de bijzondere kamer van het gerechtshof Onze Minister en de veroordeelde schriftelijk in kennis. Acht de bijzondere kamer van het gerechtshof het bezwaarschrift gegrond, dan ziet Onze Minister af van de toezending van de rechterlijke uitspraak aan de uitvoerende lidstaat.
8.
Tegen de beslissing van de bijzondere kamer van het gerechtshof staat geen rechtsmiddel open, anders dan beroep in cassatie in het belang der wet als bedoeld in artikel 456 van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Onze Minister zendt de rechterlijke uitspraak, vergezeld van een ingevuld certificaat, rechtstreeks aan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat. Het certificaat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model.
2.
Het certificaat is gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de uitvoerende lidstaat dan wel, indien die staat zulks heeft medegedeeld in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring, in een van de in die verklaring genoemde talen.
3.
Indien niet bekend is welke autoriteit in de uitvoerende lidstaat bevoegd is tot erkenning, verzoekt Onze Minister hieromtrent om inlichtingen.
4.
De rechterlijke uitspraak en het certificaat worden niet aan twee of meer lidstaten tegelijkertijd toegezonden.
5.
De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of elektronische post, mits de echtheid van de toegezonden documenten door de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat kan worden vastgesteld.
6.
Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat stuurt Onze Minister deze een gewaarmerkt afschrift van de rechterlijke uitspraak dan wel het origineel van het certificaat toe.
7.
Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat draagt Onze Minister zorg voor een vertaling van de rechterlijke uitspraak of de belangrijkste onderdelen ervan in een van de officiële talen van de Europese Unie. Met het oog op dit verzoek overlegt Onze Minister met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.
8.
Indien de veroordeelde zich in Nederland bevindt, stelt Onze Minister hem door middel van het formulier, dat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model, in een taal die de veroordeelde begrijpt op de hoogte van de beslissing om het certificaat en de rechterlijke uitspraak toe te zenden aan de uitvoerende lidstaat. Indien de veroordeelde zich in de uitvoerende lidstaat bevindt, zendt Onze Minister het formulier aan de bevoegde autoriteit van die staat.
1.
Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat verzoeken om de veroordeelde aan te houden of andere maatregelen te treffen ter voorkoming van zijn vlucht.
2.
Indien het verzoek wordt gedaan voorafgaand aan de toezending van de rechterlijke uitspraak en het certificaat, bedoeld in artikel 2:28, bevat het verzoek een vermelding van het strafbare feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft, de vrijheidsbenemende sanctie die is opgelegd en een beknopte beschrijving van de feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het verzoek bevat tevens een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de veroordeelde. Onze Minister zendt de rechterlijke uitspraak en het certificaat zo spoedig mogelijk nadat hij het verzoek heeft gedaan, maar in ieder geval binnen een termijn van zeven dagen na de aanhouding van de veroordeelde of zoveel eerder als op aangeven van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat nodig is, aan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat.
Artikel 2:30. (intrekken certificaat)
Onze Minister kan het certificaat intrekken, zolang de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak in de uitvoerende lidstaat niet is aangevangen. Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat en de veroordeelde onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis van zijn beslissing om het certificaat in te trekken.
1.
Indien de veroordeelde zich in Nederland bevindt, komt Onze Minister met de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat het tijdstip overeen waarop de veroordeelde naar die staat wordt overgebracht. Dit tijdstip ligt niet later dan dertig dagen na de beslissing van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat tot erkenning van de rechterlijke uitspraak.
2.
Indien onvoorziene omstandigheden de overbrenging binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, verhinderen, vindt de overbrenging plaats binnen tien dagen nadat deze omstandigheden zijn geëindigd.
3.
Bij de overbrenging is de bewaking van de veroordeelde opgedragen aan Nederlandse ambtenaren, die bevoegd zijn alle dienstige maatregelen te nemen ter beveiliging van de veroordeelde en ter voorkoming van zijn ontvluchting.
1.
Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland van de aan de uitvoerende lidstaat toegezonden rechterlijke uitspraak, wordt opgeschort gedurende de periode dat de uitspraak ten uitvoer wordt gelegd in die staat.
2.
Tot tenuitvoerlegging in Nederland kan worden overgegaan, zodra van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat bericht is ontvangen dat de rechterlijke uitspraak geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer is gelegd.
3.
Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland eindigt, zodra van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat bericht is ontvangen dat de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak is voltooid.
Artikel 2:33. (informatieverplichting)
Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat onverwijld in kennis van iedere beslissing of maatregel die tot gevolg heeft dat de rechterlijke uitspraak niet langer ten uitvoer kan worden gelegd.
1.
Onze Minister kan op verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat toestemming verlenen voor de vervolging, bestraffing of het op enige andere wijze in de persoonlijke vrijheid beperken van de veroordeelde in die staat, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van de overbrenging van de veroordeelde zijn begaan en waarvoor hij niet is overgebracht.
2.
Onze Minister geeft de in het eerste lid bedoelde toestemming ten aanzien van feiten waarvoor krachtens de Overleveringswet overlevering had kunnen worden toegestaan.
3.
Het verzoek kan slechts in overweging worden genomen, indien het de gegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Overleveringswet, bevat en is gesteld in de Nederlandse taal of in een van de talen, genoemd in de verklaring, bedoeld in artikel 2, derde lid, van die wet. Onze Minister beslist binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het verzoek.
1.
Veroordeelden die, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak, van de ene lidstaat van de Europese Unie worden overgebracht naar de andere lidstaat van de Europese Unie, kunnen met toestemming van Onze Minister over Nederlands grondgebied worden vervoerd.
2.
De toestemming van Onze Minister kan worden gegeven op verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat. Het verzoek gaat vergezeld van een afschrift van het ingevulde certificaat. Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat verzoeken om een vertaling van het certificaat in het Nederlands of in een andere officiële taal van de Europese Unie.
3.
Onze Minister beslist binnen een termijn van zeven dagen na ontvangst van het verzoek of na ontvangst van de vertaling, bedoeld in het tweede lid.
4.
Onze Minister kan de toestemming weigeren in gevallen, waarin de veroordeelde in Nederland gesignaleerd staat voor strafrechtelijke doeleinden of ter fine van overlevering aan een andere lidstaat dan die van bestemming, aan het Internationaal Strafhof of aan een ander internationaal tribunaal of ter fine van uitlevering aan een derde staat.
1.
Bij vervoer over Nederlands grondgebied wordt de bewaking van de veroordeelde opgedragen aan Nederlandse ambtenaren, die bevoegd zijn alle dienstige maatregelen te nemen ter beveiliging van de veroordeelde en ter voorkoming van zijn ontvluchting.
2.
Indien het ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet mogelijk is het vervoer door Nederland zonder onderbreking voort te zetten, kan de veroordeelde, in afwachting van een passende gelegenheid tot vertrek naar elders, zo nodig worden opgenomen in een huis van bewaring, op vertoon van een document waaruit de door Onze Minister verleende toestemming tot het vervoer blijkt.
3.
De kosten verbonden aan het vervoer en de detentie worden in rekening gebracht bij de uitvaardigende lidstaat.
1.
De toestemming van Onze Minister, bedoeld in artikel 2:35, eerste lid, is niet vereist voor vervoer door de lucht waarbij geen landing op Nederlands grondgebied wordt gemaakt.
2.
In geval van een onvoorziene landing op Nederlands grondgebied kan de veroordeelde, op verzoek van de hem begeleidende buitenlandse ambtenaren, voorlopig worden aangehouden krachtens een bevel van een ter plaatse bevoegde officier van justitie of hulpofficier van justitie. Artikel 2:19, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Het vervoer van de voorlopig aangehouden veroordeelde kan worden voortgezet, zodra Onze Minister daartoe alsnog toestemming verleent. Is de toestemming na afloop van de termijn van inverzekeringstelling nog niet verleend, of binnen die termijn geweigerd, dan wordt de veroordeelde terstond in vrijheid gesteld, behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde.
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op rechterlijke uitspraken:
a. waarbij de tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde opgelegde vrijheidsbenemende sanctie voorwaardelijk is opgeschort;
b. op grond waarvan een vrijheidsbenemende sanctie ten uitvoer is gelegd en aan de veroordeelde voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend;
c. waarbij of op grond waarvan een verplichting als bedoeld in artikel 3:2 is opgelegd, die door de veroordeelde moet worden nageleefd, bij gebreke waarvan een vrijheidsbenemende sanctie ten uitvoer kan worden gelegd.
d. waarbij de oplegging van een sanctie aan de veroordeelde voorwaardelijk is opgeschort.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder rechterlijke uitspraak mede begrepen een op grond van die uitspraak genomen beslissing waarbij verplichtingen als bedoeld in artikel 3:2 aan een veroordeelde zijn opgelegd, voor zover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.
1.
Vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland dan wel toezending aan een andere lidstaat van de Europese Unie zijn rechterlijke uitspraken, waarbij of op grond waarvan een of meer van de volgende verplichtingen zijn opgelegd, die door de veroordeelde gedurende een proeftijd moeten worden nageleefd of binnen een bepaalde termijn moeten zijn uitgevoerd:
a. het gebod een bepaalde autoriteit in kennis te stellen van een verandering van woonplaats of van de plaats waar hij werkt;
b. het gebod zich op bepaalde tijdstippen bij een bepaalde instantie te melden;
c. het verbod bepaalde locaties, plaatsen of afgebakende gebieden te betreden;
d. de beperking van het recht om de uitvoerende lidstaat te verlaten;
e. het verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;
f. het gebod contact te vermijden met bepaalde zaken die door de veroordeelde zijn gebruikt of kunnen worden gebruikt om een strafbaar feit te plegen;
g. het gebod de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden of het bewijs te leveren dat aan die verplichting is voldaan;
h. het gebod samen te werken met de reclassering of met een maatschappelijke dienst die met verantwoordelijkheden jegens veroordeelden is belast;
i. het gebod een therapie of ontwenningskuur te ondergaan;
j. de verplichting een taakstraf te verrichten;
k. verplichtingen betreffende het gedrag, de woonplaats, opleiding, de vrijetijdsbesteding, dan wel verplichtingen die beperkingen op of voorwaarden inzake de beroepsuitoefening inhouden.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden aangewezen welke andere verplichtingen dan genoemd in het eerste lid, in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd.
1.
Het openbaar ministerie is bevoegd tot erkenning van een van de uitvaardigende lidstaat ontvangen rechterlijke uitspraak, met het oog op tenuitvoerlegging in Nederland.
2.
Het openbaar ministerie is bevoegd tot toezending van een Nederlandse rechterlijke uitspraak aan de uitvoerende lidstaat, met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging aldaar.
Artikel 3:4. (voorwaarden voor erkenning)
Een in de uitvaardigende lidstaat gedane rechterlijke uitspraak kan worden erkend en ten uitvoer gelegd in Nederland indien:
a. de veroordeelde zich in de uitvaardigende lidstaat of in Nederland bevindt; en
b. het openbaar ministerie heeft ingestemd met de toezending van de rechterlijke uitspraak, tenzij deze instemming niet vereist is; en
c. de rechterlijke uitspraak geen andere verplichtingen bestrijkt dan die op grond van artikel 3:2 in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd.
Artikel 3:5. (instemming openbaar ministerie niet vereist)
De instemming van het openbaar ministerie met de toezending van de rechterlijke uitspraak is niet vereist indien de veroordeelde zijn vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en in Nederland is teruggekeerd of wenst terug te keren.
Artikel 3:6. (verzoek om of instemming met toezending)
Het openbaar ministerie kan, al dan niet op verzoek van de veroordeelde, verzoeken om of instemmen met de toezending van een in een andere lidstaat van de Europese Unie gedane rechterlijke uitspraak met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging daarvan in Nederland, indien er sprake is van een aantoonbare en voldoende binding van de veroordeelde met Nederland.
1.
De rechterlijke uitspraak wordt door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat vergezeld van een ingevuld certificaat aan het openbaar ministerie gezonden. Het certificaat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model.
2.
De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of elektronische post, mits de echtheid van de toegezonden documenten door het openbaar ministerie kan worden vastgesteld.
3.
Indien de rechterlijke uitspraak en het certificaat niet aan het openbaar ministerie zijn gezonden, worden ze door de geadresseerde onverwijld aan het openbaar ministerie doorgezonden. De geadresseerde stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. Het openbaar ministerie bevestigt de ontvangst van de aan hem doorgezonden documenten aan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.
1.
Het openbaar ministerie neemt de rechterlijke uitspraak en het certificaat in behandeling.
2.
Het openbaar ministerie kan de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat verzoeken een gewaarmerkt afschrift van de rechterlijke uitspraak of het origineel van het certificaat over te leggen.
3.
Indien het certificaat niet is gesteld in de Nederlandse taal of, indien Nederland zulks heeft medegedeeld in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring, in een van de in die verklaring genoemde talen, verzoekt het openbaar ministerie de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat alsnog te vertalen.
4.
Indien het certificaat ontbreekt, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak, verzoekt het openbaar ministerie de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat alsnog te overleggen, aan te vullen of te verbeteren.
5.
Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat op diens verzoek op de hoogte van de maximumduur van de vrijheidsbenemende sanctie die op grond van het Nederlandse recht ten uitvoer kan worden gelegd, indien de veroordeelde de aan hem opgelegde verplichtingen niet naleeft.
1.
Het openbaar ministerie beslist binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het certificaat over de erkenning van de rechterlijke uitspraak.
2.
De beslissing van het openbaar ministerie kan slechts worden uitgesteld:
a. totdat een vertaling beschikbaar is als bedoeld in artikel 3:8, derde lid;
b. totdat binnen redelijke termijn is voldaan aan het verzoek, bedoeld in artikel 3:8, vierde lid;
c. indien het vanwege uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is de termijn, bedoeld in het eerste lid, te halen.
3.
Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld in kennis van de uitzonderlijke omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, en van de tijd die benodigd is om een beslissing te nemen.
1.
Het openbaar ministerie erkent de rechterlijke uitspraak en geeft zo nodig toepassing aan artikel 3:11, tenzij er gronden zijn om de erkenning te weigeren.
2.
Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis van zijn beslissing op grond van het eerste lid.
3.
Het openbaar ministerie stelt eveneens de veroordeelde schriftelijk en met redenen omkleed in kennis van zijn beslissing op grond van het eerste lid. Indien het openbaar ministerie de rechterlijke uitspraak erkent, stelt het de veroordeelde in kennis van zijn beslissing, nadat de termijn, bedoeld in artikel 3:14, tweede lid, is verstreken of zoveel eerder als duidelijk is geworden dat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat het certificaat niet intrekt.
1.
Indien de aan de veroordeelde opgelegde verplichting, de proeftijd, de termijn waarbinnen de verplichting moet zijn uitgevoerd dan wel de vrijheidsbenemende sanctie die ten uitvoer kan worden gelegd indien de verplichting niet is nageleefd, een langere duur heeft dan de maximumduur die op grond van het Nederlandse recht is toegestaan, verlaagt het openbaar ministerie de duur tot dat maximum, met dien verstande dat in het geval, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, onder b, de periode waarover in de uitvaardigende lidstaat voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend, niet wordt aangepast.
2.
Indien de aard van de aan de veroordeelde opgelegde verplichting, dan wel de vrijheidsbenemende sanctie die ten uitvoer kan worden gelegd, indien de verplichting niet is nageleefd, onverenigbaar is met het Nederlandse recht, past het openbaar ministerie deze zodanig aan dat tenuitvoerlegging in Nederland mogelijk is op een wijze die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde verplichting dan wel vrijheidsbenemende sanctie.
3.
De aanpassing op grond van dit artikel houdt in geen geval een verzwaring van de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde verplichting, de proeftijd, de termijn waarbinnen de verplichting moet zijn uitgevoerd dan wel de vrijheidsbenemende sanctie in.
1.
Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de rechterlijke uitspraak indien:
a. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak en niet binnen redelijke termijn aan het verzoek, bedoeld in artikel 3:8., vierde lid, is voldaan;
b. niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning, bedoeld in artikel 3:4;
c. de veroordeelde ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
d. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
e. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende beginsel;
f. het feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
g. over het feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot uitvoering van de opgelegde sanctie naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
h. uit het certificaat blijkt dat:
1°. de veroordeelde niet in overeenstemming met het recht van de uitvaardigende lidstaat in persoon of via een naar het nationale recht bevoegde vertegenwoordiger in kennis is gesteld van zijn recht om de zaak te betwisten, alsmede van de termijnen waarbinnen dat rechtsmiddel moet worden aangewend; of
2°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt; of
op de hoogte was van de voorgenomen behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd; of
nadat de rechterlijke uitspraak aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke uitspraak, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de uitspraak niet betwist of niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of
3°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, na uitdrukkelijk te zijn geïnformeerd over de behandeling ter terechtzitting en over de mogelijkheid om in persoon ter terechtzitting aanwezig te zijn, uitdrukkelijk heeft verklaard afstand te doen van zijn recht op een mondelinge behandeling en uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de zaak niet betwist.
i. de aan de veroordeelde opgelegde verplichting een medische of therapeutische behandeling betreft die niet ten uitvoer kan worden gelegd overeenkomstig het Nederlandse recht of binnen de kaders van het Nederlandse stelsel van gezondheidszorg.
2.
Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de rechterlijke uitspraak niet op grond van het eerste lid, onderdelen a, b, e en i, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
1.
Het openbaar ministerie kan de erkenning van de rechterlijke uitspraak weigeren indien:
a. het feit waarvoor de sanctie is opgelegd:
1°. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn gepleegd; of
2°. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd,
terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd;
b. de opgelegde taakstraf een kortere duur heeft dan tachtig uren, dan wel de opgelegde verplichting of de proeftijd een kortere duur heeft dan zes maanden.
2.
Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de rechterlijke uitspraak niet op grond van het eerste lid, onderdeel a, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
1.
Nadat de rechterlijke uitspraak is erkend, draagt het openbaar ministerie er zorg voor dat deze zo spoedig mogelijk, overeenkomstig de regels van het Nederlandse recht en met inachtneming van de erkenningsbeslissing, ten uitvoer wordt gelegd.
2.
Met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak wordt niet begonnen dan nadat tien dagen zijn verstreken na de kennisgeving aan de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat, bedoeld in artikel 3:10, tweede lid, tenzij deze autoriteit vóór het verstrijken van deze termijn heeft aangegeven het certificaat niet in te trekken.
3.
Voor zover de opdracht hiertoe niet reeds uit de rechterlijke uitspraak voortvloeit, kan het openbaar ministerie aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen en hem ten behoeve daarvan te begeleiden.
4.
De proeftijd vangt aan op de dag van de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:10, derde lid. De proeftijd wordt verkort met de tijd dat deze in de uitvaardigende lidstaat heeft gelopen.
5.
In afwijking van artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht is de rechtbank in het arrondissement waar toezicht wordt gehouden op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen bevoegd tot het nemen van de in dat artikel genoemde beslissingen. In afwijking van artikel 14g, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafrecht is tot behandeling van de vordering bevoegd de rechtbank in het arrondissement waar toezicht wordt gehouden op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen.
6.
In afwijking van artikel 15i, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafrecht is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank in het arrondissement waar toezicht wordt gehouden op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen.
7.
Indien de erkenning ertoe strekt dat een taakstraf ten uitvoer wordt gelegd, vangt de termijn, bedoeld in artikel 22c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, aan op de dag van de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:10, derde lid.
8.
In afwijking van de artikelen 22f, derde lid, en 22g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt het bezwaarschrift ingediend bij de rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging van de taakstraf plaatsvindt.
1.
De tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak strekt niet verder dan het houden van toezicht op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen, indien:
a. de erkenning een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, onder c, betreft en in de uitspraak geen vrijheidsbenemende sanctie is bepaald die ten uitvoer kan worden gelegd indien een verplichting niet is nageleefd;
b. de erkenning een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, onder d, betreft.
2.
Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat een aan de veroordeelde opgelegde verplichting niet is nageleefd of de veroordeelde verdenkt van het plegen van een nieuw strafbaar feit, stelt het openbaar ministerie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat daarvan onverwijld in kennis door middel van het formulier dat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model.
3.
Het openbaar ministerie kan de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen wijzigen of de proeftijd met ten hoogste een jaar verlengen, indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat aangeeft dat de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, daar aanleiding tot geeft.
4.
Het openbaar ministerie beëindigt het toezicht op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen zodra het door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in kennis is gesteld van enige beslissing over de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie, omdat de veroordeelde een verplichting niet heeft nageleefd.
5.
Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde en de reclasseringsinstelling, belast met het toezicht, zo spoedig mogelijk op de hoogte van enige beslissing op grond van het derde en vierde lid.
1.
Het openbaar ministerie kan de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak overdragen aan de uitvaardigende lidstaat indien:
a. de veroordeelde zich aan het toezicht op de naleving van de aan hem opgelegde verplichtingen onttrekt of niet langer zijn vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft;
b. in de uitvaardigende lidstaat een nieuwe strafvervolging tegen de veroordeelde is ingesteld en de bevoegde autoriteit van die staat om de overdracht heeft verzocht.
2.
Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland eindigt indien:
a. de rechterlijke uitspraak is erkend, maar het certificaat door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat is ingetrokken;
b. de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging door het openbaar ministerie is overgedragen aan de uitvaardigende lidstaat in geval van de toepassing van het eerste lid.
Artikel 3:17. (informatieverplichtingen)
Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld in een vorm die toelaat dat het schriftelijk wordt vastgelegd in kennis van de volgende informatie over de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak:
a. het feit dat de veroordeelde heeft voldaan aan de aan hem opgelegde verplichtingen;
b. een beslissing tot wijziging van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen;
c. een beslissing over de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie, omdat de veroordeelde een verplichting niet heeft nageleefd;
d. een beslissing betreffende gratie of amnestie als gevolg waarvan de rechterlijke uitspraak niet of niet geheel ten uitvoer wordt gelegd;
e. het feit dat het onmogelijk is om toezicht te houden op de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen, omdat de veroordeelde niet in Nederland kan worden gevonden.
Artikel 3:18. (voorwaarden voor toezending)
Een Nederlandse rechterlijke uitspraak kan aan de uitvoerende lidstaat worden toegezonden, met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, indien de bevoegde autoriteit van die staat met de toezending heeft ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is.
Artikel 3:19. (instemming bevoegde autoriteit uitvoerende lidstaat)
Toezending van de rechterlijke uitspraak kan zonder de instemming van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat plaatsvinden, indien de veroordeelde in de uitvoerende lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft en in die staat is teruggekeerd of wenst terug te keren.
1.
Het openbaar ministerie zendt de rechterlijke uitspraak, vergezeld van een ingevuld certificaat rechtstreeks aan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat. Het certificaat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model.
2.
Het certificaat is gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de uitvoerende lidstaat dan wel, indien die staat zulks heeft medegedeeld in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring, in een van de in die verklaring genoemde talen.
3.
Indien niet bekend is welke autoriteit in de uitvoerende lidstaat bevoegd is tot erkenning van de rechterlijke uitspraak, verzoekt het openbaar ministerie hieromtrent om inlichtingen.
4.
De rechterlijke uitspraak wordt niet aan twee of meer lidstaten tegelijkertijd toegezonden.
5.
De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of elektronische post, mits de echtheid van de toegezonden documenten door de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat kan worden vastgesteld.
6.
Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat, stuurt het openbaar ministerie deze een gewaarmerkt afschrift van de rechterlijke uitspraak dan wel het origineel van het certificaat toe.
7.
Ter gelegenheid van de toezending van het certificaat kan het openbaar ministerie de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat verzoeken geïnformeerd te worden over de duur van de vrijheidsbenemende sanctie die op grond van het recht van de uitvoerend lidstaat ten uitvoer kan worden gelegd, indien de veroordeelde de aan hem opgelegde verplichtingen niet naleeft.
1.
Zolang de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak in de uitvoerende lidstaat niet is aangevangen, kan het openbaar ministerie het certificaat intrekken naar aanleiding van:
a. de informatie, bedoeld in artikel 3:20, zevende lid;
b. de kennisgeving betreffende de beslissing van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat tot aanpassing van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen, de proeftijd, de termijn waarbinnen de verplichting moet zijn uitgevoerd dan wel de vrijheidsbenemende sanctie die ten uitvoer kan worden gelegd indien de verplichting niet is nageleefd.
2.
Het openbaar ministerie beslist over de intrekking van het certificaat binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste lid. Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat en de veroordeelde onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis van de beslissing om het certificaat in te trekken.
1.
Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland van de aan de uitvoerende lidstaat toegezonden rechterlijke uitspraak, wordt opgeschort gedurende de periode dat de uitspraak ten uitvoer wordt gelegd in die staat.
2.
Tot tenuitvoerlegging in Nederland kan worden overgegaan indien het openbaar ministerie met de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat is overeengekomen dat de tenuitvoerlegging verder in Nederland dient plaats te vinden, omdat:
a. de veroordeelde zich in de uitvoerende lidstaat aan het toezicht op de naleving van de aan hem opgelegde verplichtingen heeft onttrokken of niet langer zijn vaste woon- of verblijfplaats in die staat heeft;
b. in Nederland een nieuwe strafvervolging tegen de veroordeelde is ingesteld.
3.
Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland eindigt zodra van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat bericht is ontvangen dat de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak is voltooid.
Artikel 3:23. (informatieverplichting)
Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat onverwijld in een vorm die toelaat dat het schriftelijk wordt vastgelegd in kennis van alle feiten en omstandigheden die tot gevolg zouden kunnen hebben dat in de uitvoerende lidstaat een beslissing wordt genomen tot wijziging van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen, dan wel een beslissing over de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie, omdat de veroordeelde een verplichting niet heeft nageleefd.
Artikel 5:1
Op betekeningen, kennisgevingen en oproepingen gedaan krachtens deze wet, zijn de artikelen 585 tot en met 590 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
1.
Deze wet treedt in de relatie met de lidstaten van de Europese Unie in de plaats van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen .
2.
Het eerste lid is niet van toepassing in relatie tot een andere lidstaat van de Europese Unie voor zover en voor zolang die lidstaat niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327) of het kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337).
3.
Deze wet is niet van toepassing op rechterlijke uitspraken als bedoeld in artikel 2:1 die voor 5 december 2011 onherroepelijk zijn geworden.
4.
Deze wet is van toepassing indien de garantie van teruglevering, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet, voor de inwerkingtreding van deze wet is gegeven, maar de teruglevering plaatsvindt na de inwerkingtreding van deze wet.
Artikel 5:3
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 5:4
Deze wet wordt aangehaald als: Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te
’s-Gravenhage, 12 juli 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Uitgegeven de negentiende juli 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,