Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk 2. Regels met betrekking tot de binnenvaartmarkt
+ Hoofdstuk 3. Vergoedingen
+ Hoofdstuk 4. Verstrekken van gegevens
+ Hoofdstuk 5. Bescherming van persoonsgegevens
+ Hoofdstuk 6. Beroep
+ Hoofdstuk 7. TOEZICHT OP DE NALEVING
+ Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Wet vervoer binnenvaart

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 1 juli 2009. U leest nu de tekst die gold op 30 juni 2009.
Wet van 12 december 1991, houdende regeling van het vervoer van goederen en personen met binnenschepen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter bevordering van een in sociaal-economische opzicht goede bedrijfsuitoefening in het vervoer van goederen en personen met binnenschepen en gelet op de internationale ontwikkelingen op het terrein van het vervoer van goederen en personen met binnenschepen wenselijk is, een nieuwe regeling tot stand te brengen voor het vervoer met binnenschepen, waarbij mede uitvoering wordt gegeven aan Aanvullend Protocol nr. 2 bij de Herziene Rijnvaartakte ( Trb. 1980, 7), goedgekeurd bij de wet van 1 juli 1981 ( Stb. 424), Verordening (EEG) nr. 2919/85 van de Raad van 17 oktober 1985 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het regime dat door de Herziene Rijnvaartakte wordt gereserveerd voor vaartuigen die tot de Rijnvaart behoren ( PbEG L 280), alsmede aan Richtlijn (EEG) nr. 87/540 van de Raad van 9 november 1987 betreffende de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de binnenwateren en inzake de onderlinge erkenning van dit beroep betreffende diploma's, certificaten en andere titels ( PbEG L 322), en die mede kan dienen ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties:
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
b. binnenschip: elk vaartuig dat wordt gebruikt tot de vaart op de binnenwateren of dat daartoe bestemd is;
c. binnenwateren: de wateren, die in Nederland zijn gelegen binnen een langs de Nederlandse kust gaande, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen lijn;
d. binnenlands vervoer: vervoer met binnenschepen tussen twee binnen Nederland gelegen punten, ongeacht of daarbij de landsgrenzen worden overschreden;
e. eigen vervoer: vervoer met binnenschepen van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van eigen onderneming of bedrijf;
f. beroepsvervoer: vervoer met binnenschepen tegen vergoeding, niet zijnde eigen vervoer;
g. Herziene Rijnvaartakte: de op 17 oktober 1868 te Mannheim tot stand gekomen Herziene Rijnvaartakte ( Trb. 1955, 161);
h. Rijnvaartverklaring: de verklaring, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte.
1.
Deze wet is van toepassing op het vervoer van goederen en personen met binnenschepen op de binnenwateren.
2.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder vervoer mede verstaan:
a. het aanbieden van binnenschepen voor het vervoer van goederen en personen,
b. het laden en lossen van goederen alsmede het in- en ontschepen van personen en
c. het opslaan van goederen in binnenschepen.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen bepaalde vormen van vervoer met binnenschepen, soorten binnenschepen, vervoer en op bepaalde binnenwateren of vervoer onder bepaalde omstandigheden worden aangewezen, waarop deze wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is.
1.
Indien blijkt dat de Nederlandse vloot van binnenschepen zich bevindt in een situatie van structurele overcapaciteit en aannemelijk is dat op middellange termijn geen mede daarop betrekking hebbende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties tot stand komen, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld, gericht op terugdringen van deze overcapaciteit.
2.
Bij deze algemene maatregel van bestuur kan van het bepaalde in afdeling 2 onder paragraaf 2, in afdeling 3 onder paragraaf 1, in afdeling 4 en in afdeling 5 van hoofdstuk 2 worden afgeweken. Daarbij kan worden verboden te handelen in strijd met regels als bedoeld in het eerste lid.
3.
Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. De maatregel wordt onverwijld na de plaatsing aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Artikel 4 [Vervalt per 01-07-2009]
De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 3 wordt niet gedaan dan nadat Onze Minister door de door hem aangewezen organisatie werkzaam op het terrein van de binnenvaart een daartoe strekkend verzoek in de vorm van een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur is gedaan. Dat verzoek omvat uitgewerkte voorstellen voor het terugdringen van de structurele overcapaciteit van de Nederlandse vloot van binnenschepen, is voorzien van een toelichting en is in onderlinge overeenstemming vastgesteld.
1.
Onze Minister geeft met betrekking tot een binnenschip dat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te boek staat op aanvraag van de desbetreffende eigenaar, de mede-eigenaar of de exploitant van het schip een Rijnvaartverklaring af, mits wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen omtrent de nationaliteit alsmede de woon- en verblijfplaats in geval van een natuurlijke persoon onderscheidenlijk de oprichting, de zetel, het centrum van de handelsactiviteit, de plaats, van waaruit de exploitatie wordt geleid alsmede het bestuur en het beheer in geval van een rechtspersoon.
2.
De in het eerste lid bedoelde persoon danwel personen aan wie een verklaring is afgegeven, doet respectievelijk doen, elk voor zich, aan Onze Minister onverwijld schriftelijk mededeling van iedere wijziging in de omstandigheden op grond waarvan de verklaring is afgegeven.
3.
Onze Minister kan de verklaring ambtshalve of op aanvraag van de persoon of personen aan wie deze is afgegeven, intrekken. Hij trekt de verklaring ambtshalve in, indien niet langer aan de desbetreffende eisen voor afgifte wordt voldaan.
1.
Onverminderd het tweede lid, geeft Onze Minister voor een binnenschip, dat niet in aanmerking komt voor een Rijnvaartverklaring, op aanvraag van de eigenaar, mede-eigenaar of exploitant van het schip een bewijs van toelating af.
2.
Onze Minister kan hetzij op de gronden, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Herziene Rijnvaartakte, hetzij om redenen van internationaal vervoerbeleid:
a. de afgifte van een bewijs van toelating weigeren of een dergelijk bewijs intrekken danwel
b. een bewijs van toelating onder beperkingen verlenen of daaraan voorschriften verbinden of zodanige voorschriften of beperkingen wijzigen of intrekken.
3.
Het tweede en derde lid van artikel 5 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7
Degene die vervoer van goederen of personen met een binnenschip verricht, heeft, voor zover van toepassing, gedurende het vervoer aan boord danwel draagt zorg dat anderszins, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen, controleerbaar is:
a. de voor het binnenschip afgegeven Rijnvaartverklaring,
b. het door Onze Minister aangewezen geëigend document van de bevoegde autoriteit van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of van een van de overige Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of
c. het voor het binnenschip afgegeven bewijs van toelating voor zover niet anders bepaald bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Artikel 8
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in elk geval regels gesteld omtrent:
a. de vorm, de inhoud en de afgifte van de Rijnvaartverklaring en het bewijs van toelating,
b. de gegevens die bij een aanvraag om afgifte of intrekking van de Rijnvaartverklaring en het bewijs van toelating worden verstrekt en
c. de wijze waarop een aanvraag om afgifte of intrekking van een Rijnvaartverklaring respectievelijk een bewijs van toelating wordt ingediend.
1.
Het is verboden vervoer van goederen of personen met een binnenschip op de binnenwateren te verrichten:
a. tussen twee punten gelegen aan de wateren, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Herziene Rijnvaartakte, zonder dat voor het binnenschip een Rijnvaartverklaring is afgegeven en
b. in andere dan in onderdeel a bedoelde gevallen zonder dat voor het binnenschip is afgegeven:
1°. een Rijnvaartverklaring,
2°. een door Onze Minister aangewezen geëigend document van de bevoegde autoriteit van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of van een van de overige Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of
3°. een bewijs van toelating.
2.
Van het verbod, bedoeld in het eerste lid, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden afgeweken.
Artikel 10
Het is verboden te handelen in strijd met een beperking waaronder een bewijs van toelating is afgegeven of met een voorschrift dat aan een bewijs van toelating is verbonden.
1.
Onze Minister verleent op aanvraag een vergunning voor het beroepsvervoer van goederen, indien is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.
2.
De in het eerste lid bedoelde eisen betreffen vakbekwaamheid, zoals vermeld in de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 november 1987 betreffende de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de binnenwateren en inzake de onderlinge erkenning van dit beroep betreffende diploma's, certificaten en andere titels ( PbEG L 322).
3.
Onze Minister of een door hem aangewezen bevoegde instantie geeft, met in achtneming van het ter zake bepaalde in de EEG-Richtlijn, genoemd in het tweede lid, een verklaring af waaruit blijkt dat is voldaan aan eisen met betrekking tot betrouwbaarheid of kredietwaardigheid als bedoeld in het tweede lid, indien de betrokken ontvangende Lid-Staat dergelijke eisen stelt met het oog op het verrichten van beroepsvervoer van goederen op vaarwegen binnen haar gebied.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bewijsstukken respectievelijk verklaringen aangewezen waarmee kan worden aangetoond, dat aan de eisen is voldaan.
1.
Aan de in artikel 11, tweede lid, bedoelde eis van vakbekwaamheid moet worden voldaan door degene, die daadwerkelijk en bij voortduring leiding geeft aan het beroepsvervoer of, indien deze leiding bij meer personen berust, door ten minste een van hen.
2.
Indien artikel 11, derde lid, toepassing vindt, moet aan de in dat lid bedoelde eisen worden voldaan voor wat betreft:
a. betrouwbaarheid door degene, die daadwerkelijk en bij voortduring leiding geeft aan het beroepsvervoer of, indien deze leiding bij meer personen berust, door ieder van hen en
b. kredietwaardigheid door de ondernemer of, indien er meer ondernemers zijn, door hen gezamenlijk.
1.
Een vergunning is niet overdraagbaar en wordt verleend voor onbepaalde tijd.
2.
In de vergunning wordt in elk geval de naam van de vergunninghouder alsmede, in voorkomend geval, de naam van degene die vakbekwaam is, niet zijnde de vergunninghouder, vermeld.
Artikel 14
Onze Minister is belast met de uitvoering van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de in artikel 11, tweede lid, genoemde Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen.
1.
Onze Minister kan een vergunning ambtshalve intrekken of op aanvraag van de vergunninghouder wijzigen of intrekken. Hij trekt de vergunning ambtshalve in, indien niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 11 en 12.
2.
De vergunninghouder doet aan Onze Minister onverwijld schriftelijk mededeling van iedere wijziging in de omstandigheden op grond waarvan de vergunning is verleend.
1.
Een vergunning vervalt van rechtswege met ingang van de dag van:
a. overlijden of intreden van lichamelijke ongeschiktheid of wettelijke onbekwaamheid van de vergunninghouder of
b. ontbinding van de rechtspersoon, de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap, waaraan de vergunning is verleend.
2.
Op degene, die treedt in de rechten en verplichtingen van de in het eerste lid bedoelde vergunninghouder, is het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
Onze Minister verleent een vergunning voor voortzetting van het beroepsvervoer van goederen gedurende een termijn van ten hoogste een jaar op een daartoe strekkende aanvraag:
a. van de erfgenaam of, indien er meer erfgenamen zijn, van de gezamenlijke erfgenamen van de overleden vergunninghouder of
b. van een, door of namens de vergunninghouder, gemachtigde in geval van lichamelijke ongeschiktheid of wettelijke onbekwaamheid van de vergunninghouder.
2.
De in het eerste lid bedoelde termijn gaat in op de dag van het plaatshebben van een omstandigheid als bedoeld in dat lid. Onze Minister kan op aanvraag in bijzondere gevallen deze termijn met ten hoogste zesentwintig weken verlengen.
3.
Onze Minister verleent de vergunning, bedoeld in het eerste lid, binnen vier weken na de datum van indiening van de aanvraag.
4.
Het bepaalde in de artikelen 11, eerste lid, en 13, eerste lid, is, voor zover het vakbekwaamheid betreft, niet van toepassing op de vergunning, bedoeld in het eerste lid.
1.
Als niet langer wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 11, ten gevolge van overlijden of lichamelijke ongeschiktheid danwel wettelijke onbekwaamheid van degene, die aan de eisen voldeed en niet de vergunninghouder is, verleent Onze Minister, indien hem daartoe een aanvraag van de vergunninghouder heeft bereikt, een vergunning voor voortzetting van het onderhavige beroepsvervoer gedurende een termijn van ten hoogste een jaar. Deze termijn gaat in op de dag van het plaatshebben van een omstandigheid als bedoeld in de eerste volzin. Onze Minister kan op aanvraag in bijzondere gevallen deze termijn met ten hoogste zesentwintig weken verlengen.
2.
Onze Minister verleent de vergunning, bedoeld in het eerste lid, binnen vier weken na de datum van indiening van de aanvraag.
3.
De artikelen 11, eerste lid, en 13, eerste lid, zijn niet van toepassing op de vergunning, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 19
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in elk geval nadere regels gegeven omtrent:
a. de wijze waarop een aanvraag om verlening, wijziging of intrekking van een vergunning wordt ingediend,
b. de gegevens die in verband met onderdeel a worden verstrekt,
c. de termijnen waarbinnen op een aanvraag wordt beslist,
d. de inhoud en de afgifte van een vergunning,
e. hetgeen nodig is ter uitvoering van het bepaalde in artikel 14 en
f. de wijze waarop ambtshalve intrekking plaatsheeft.
1.
Het is verboden beroepsvervoer van goederen op de binnenwateren te verrichten zonder dat daarvoor is afgegeven:
a. een vergunning als bedoeld in artikel 11 of
b. een door Onze Minister aangewezen geëigend en op het betreffende vervoer betrekking hebbend document van de bevoegde autoriteit van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen, van een van de overige Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of van Zwitserland.
2.
Van het verbod, bedoeld in het eerste lid, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden afgeweken.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. beroepsvervoer van goederen tussen twee punten gelegen aan de wateren, bedoeld in artikel 1 van de Herziene Rijnvaartakte, met een binnenschip waarvoor door de bevoegde Zwitserse autoriteit een Rijnvaartverklaring is afgegeven,
b. beroepsvervoer van goederen met binnenschepen, waarvan het laadvermogen bij maximale diepgang ten hoogste 200 metrieke ton bedraagt.
4.
Onze Minister kan het maximum, genoemd in het derde lid, voor alle vervoer, voor een gedeelte daarvan of voor sommige soorten van vervoer verlagen.
Artikel 21
Het is verboden te handelen in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 14.
Artikel 22
Onze Minister geeft op aanvraag van de vergunninghouder een vergunningbewijs af voor elk binnenschip waarmee deze beroepsvervoer van goederen wil gaan verrichten, mits:
a. geen inschrijvingsbewijs als bedoeld in artikel 46 voor dat schip is verleend en
b. dat schip is voorzien van:
1°. een geldig certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Binnenschepenwet ( Stb. 1981, 678),
2°. een geldig certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 1.03, eerste lid, van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn ( Stb. 1976, 476),
3°. een geldig certificaat van deugdelijkheid, afgegeven krachtens de Schepenwet of
1.
Een voor een binnenschip afgegeven vergunningbewijs vervalt van rechtswege indien:
a. het binnenschip niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 22, onderdeel b,
b. de vergunninghouder het binnenschip kennelijk niet langer voor beroepsvervoer van goederen gebruikt, of
c. de vergunning, bedoeld in paragraaf 1 van deze afdeling, wordt ingetrokken danwel van rechtswege vervalt.
2.
De vergunninghouder doet aan Onze Minister onverwijld schriftelijk mededeling van iedere wijziging in de omstandigheden op grond waarvan het vergunningbewijs is verleend.
3.
Onze Minister wijzigt een voor een binnenschip afgegeven vergunningbewijs ambtshalve, indien een verandering ten aanzien van de gegevens vermeld op het vergunningbewijs of de vergunning daartoe aanleiding geeft.
4.
De vergunninghouder is verplicht een voor een binnenschip afgegeven vergunningbewijs, dat van rechtswege is vervallen, bij Onze Minister in te leveren.
Artikel 24
Een voor een binnenschip afgegeven vergunningbewijs of een bewijsstuk als bedoeld in artikel 26 moet op het desbetreffende binnenschip aanwezig danwel anderszins, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen, controleerbaar zijn.
Artikel 25
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in elk geval nadere regels gesteld omtrent de inhoud, afgifte, wijziging en inlevering van een vergunningbewijs.
Artikel 26
Het is verboden beroepsvervoer van goederen te verrichten zonder dat voor het desbetreffende binnenschip een vergunningbewijs als bedoeld in artikel 22 of een, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen, overeenkomstig bewijsstuk is afgegeven.
1.
Onze Minister verleent op aanvraag een inschrijving eigen vervoer, indien:
a. aannemelijk wordt gemaakt dat het vervoer waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, is aan te merken als eigen vervoer en
b. wordt voldaan aan eisen inzake de rechtsbetrekkingen waarin de eigen vervoerder ten opzichte van de bij het eigen vervoer te gebruiken binnenschepen staat en inzake de rechtsverhoudingen ten aanzien van het bij het eigen vervoer in te zetten personeel.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven omtrent de eisen, bedoeld in het eerste lid onderdelen a en b .
1.
Een inschrijving eigen vervoer wordt verleend voor hetzij onbepaalde tijd hetzij bij algemene maatregel van bestuur te regelen bepaalde tijd.
2.
In de inschrijving worden in elk geval vermeld:
a. de naam van de ingeschrevene,
b. de omschrijving van de te vervoeren goederen en
c. de aard van de bedrijfsactiviteiten.
1.
Indien een wijziging is ingetreden in een omstandigheid waarop een onderdeel van de inschrijving als bedoeld in artikel 42, tweede lid, betrekking heeft, dient de ingeschrevene onmiddellijk een aanvraag voor een nieuwe inschrijving in bij Onze Minister, onder vermelding van de bedoelde wijziging. Onverminderd het bepaalde in artikel 41 verleent Onze Minister, onder doorhaling van de bestaande inschrijving, een nieuwe inschrijving, waarin de wijziging is verwerkt.
2.
Onze Minister kan een inschrijving eigen vervoer ambtshalve of op aanvraag van de ingeschrevene doorhalen. Hij haalt de inschrijving door, indien:
a. niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 41, of
b. de bedrijfsactiviteit, die tot het vervoer heeft geleid, is beëindigd.
3.
Na de doorhaling, bedoeld in het tweede lid, wordt een nieuwe inschrijving niet eerder verleend dan nadat ten minste zesentwintig weken zijn verstreken met ingang van de dag van doorhaling van de inschrijving.
Artikel 44
Op een inschrijving is artikel 16 van overeenkomstige toepassing.
1.
Onze Minister verleent voor het voortzetten van hetzelfde eigen vervoer een inschrijving eigen vervoer op eigen naam op een daartoe strekkende aanvraag:
a. van de erfgenaam of, indien er meer erfgenamen zijn, van de gezamenlijke erfgenamen van de overleden ingeschrevene of
b. van een, door of namens de ingeschrevene, gemachtigde in geval van lichamelijke ongeschiktheid of wettelijke onbekwaamheid van de ingeschrevene.
2.
De inschrijving gaat in op de dag van het plaatshebben van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid.
3.
Onze Minister verleent de inschrijving, bedoeld in het eerste lid, binnen vier weken na de datum van indiening van de aanvraag.
1.
Onze Minister geeft aan de ingeschrevene op aanvraag een inschrijvingsbewijs af voor elk binnenschip waarmee deze binnenlands eigen vervoer wil gaan verrichten.
2.
Op het inschrijvingsbewijs zijn de artikelen 22, 23, tweede, derde en vierde lid, 24 en 41 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 47
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in elk geval nadere regels gesteld omtrent:
a. de wijze waarop een aanvraag om inschrijving of doorhaling van een inschrijving wordt ingediend,
b. de gegevens die in verband met onderdeel a worden verstrekt,
c. de termijnen waarbinnen op een aanvraag wordt beslist,
d. de inhoud en verlening van een inschrijving en de inhoud, afgifte, wijziging en inlevering van een inschrijvingsbewijs alsmede
e. de wijze waarop ambtshalve doorhaling plaatsheeft.
1.
Het is verboden binnenlands eigen vervoer van goederen op de binnenwateren te verrichten zonder dat daarvoor een inschrijving eigen vervoer van Onze Minister is verleend. Het is verboden binnenlands eigen vervoer van goederen te verrichten zonder dat voor het desbetreffende binnenschip een inschrijvingsbewijs als bedoeld in artikel 46 is afgegeven.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. binnenlands eigen vervoer van goederen tussen twee punten gelegen aan de wateren, bedoeld in artikel 1 van de Herziene Rijnvaartakte, met een binnenschip waarvoor door de bevoegde autoriteit van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen dan Nederland of een van de overige Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel van Zwitserland een Rijnvaartverklaring is afgegeven,
b. binnenlands eigen vervoer van goederen met binnenschepen, waarvan het laadvermogen bij maximale diepgang ten hoogste 200 metrieke ton bedraagt.
3.
Onze Minister kan het maximum, genoemd in het tweede lid, voor alle vervoer, voor een gedeelte daarvan of voor sommige soorten van vervoer verlagen.
Artikel 49
In het binnenlands eigen vervoer is het verboden andere goederen op de binnenwateren te vervoeren dan die waarop de desbetreffende inschrijving eigen vervoer en het desbetreffende inschrijvingsbewijs betrekking hebben.
Artikel 52
Artikel 22, onderdeel a, is niet van toepassing op binnenlands vervoer met binnenschepen, welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend zijn ingericht voor het in tanks in bulk vervoeren van goederen.
Artikel 53
De eigenaar van een binnenschip dat in Nederland krachtens de artikelen 193 of 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is teboekgesteld, is onverwijld verplicht:
a. zijn binnenschip in een door Onze Minister bijgehouden register te laten registreren,
b. het registratienummer op zijn binnenschip aan te brengen op een door Onze Minister te bepalen plaats en wijze alsmede
c. elke wijziging die de geregistreerde gegevens betreft in het register te laten aanbrengen.
Artikel 54
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent:
a. de wijze waarop een aanvraag om registratie alsmede wijziging van die registratie wordt ingediend,
b. de te registreren gegevens,
c. de bescherming van de geregistreerde gegevens en
d. de wijze waarop de geregistreerde personen kennis kunnen nemen en verbetering kunnen laten aanbrengen van de over hen en hun binnenschepen opgenomen gegevens.
Artikel 55
Het is verboden vervoer te verrichten met een binnenschip als bedoeld in artikel 53, dat niet is geregistreerd in het door Onze Minister bijgehouden register.
1.
Aan degene die een aanvraag doet tot afgifte of wijziging van de in het tweede lid genoemde documenten kan daarvoor een vergoeding van de kosten in rekening worden gebracht, verschuldigd volgens door Onze Minister vast te stellen tarieven.
2.
De in het eerste lid bedoelde documenten zijn:
a. de Rijnvaartverklaring, bedoeld in artikel 5,
b. het bewijs van toelating, bedoeld in artikel 6,
c. de vergunning, bedoeld in artikel 11,
d. een beschikking als bedoeld in artikel 19, onderdeel e ,
e. de vergunning, bedoeld in artikel 17,
f. de vergunning, bedoeld in artikel 18,
g. het vergunningbewijs, bedoeld in artikel 22,
h. de inschrijving, bedoeld in artikel 41,
i. de inschrijving, bedoeld in artikel 45,
j. het inschrijvingsbewijs, bedoeld in artikel 46,
k. gewaarmerkte afschriften van de in de onderdelen a tot en met l genoemde documenten.
3.
De in het eerste lid bedoelde vergoeding bedraagt niet meer dan de voor de aldaar bedoelde handelingen werkelijk gemaakte kosten.
Artikel 57
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven omtrent de verstrekking van gegevens betreffende het vervoer.
Artikel 58
In het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde wordt verstaan onder verwerken van persoonsgegevens, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens .
1.
Ter uitvoering van de artikelen 11, 15, 16, 17, 18, 43 en 45, alsmede voor het verlenen van ontheffing onderscheidenlijk vrijstelling van deze artikelen, worden persoonsgegevens verwerkt betreffende de gezondheid, waaronder mede begrepen de wettelijke onbekwaamheid. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of aan deze artikelen toepassing kan worden gegeven, dan wel of ontheffing onderscheidenlijk vrijstelling kan worden verleend.
2.
Ter uitvoering van de artikelen 11, derde lid, en 15 kunnen strafrechtelijke persoonsgegevens worden verwerkt, indien dit voor de beoordeling van de betrouwbaarheid of kredietwaardigheid van een betrokkene noodzakelijk is.
3.
Onze Minister is verantwoordelijke voor de verwerking van de in het eerste en tweede lid bedoelde persoonsgegevens.
1.
Ter uitvoering van de op 17 oktober 1868 te Mannheim tot stand gekomen Herziene Rijnvaartakte kunnen persoonsgegevens worden verwerkt betreffende de gezondheid van de bemanning van schepen op de Rijn in Nederland, met inbegrip van de Waal en de Lek. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde de lichamelijke geschiktheid van de bemanning vast te stellen.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wie verantwoordelijke is voor de verwerking van de persoonsgegevens.
Artikel 59
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
1.
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:
a. de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren, en
b. de door Onze Minister aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
2.
Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot het toezicht op de naleving.
Artikel 62
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
1.
Beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven met betrekking tot verlening, weigering, overdracht of wijziging van een vergunning voor ongeregeld vervoer dat is ingesteld voor het tijdstip van inwerking treden van dit artikel en waarop voor dat tijdstip nog niet is beslist of ingesteld na het tijdstip van inwerking treden van dit artikel, maar binnen de beroepstermijn, dan wel ingesteld na verloop van de beroepstermijn, doch waaromtrent ten genoegen van het College is aangetoond, dat ter zake van de overschrijding van de beroepstermijn redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, wordt door het College overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet Goederenvervoer Binnenscheepvaart afgehandeld.
2.
Indien een beslissing als bedoeld in het eerste lid leidt tot verlening, overdracht of wijziging van de vergunning voor ongeregeld vervoer als bedoeld in artikel 32 of 33 van de Wet Goederenvervoer Binnenscheepvaart, danwel van de vergunning voor beperkt ongeregeld vervoer als bedoeld in artikel 34 van de voornoemde wet, zijn daarop de artikelen 66 en 67 respectievelijk 68 en 69 van overeenkomstige toepassing.
1.
Natuurlijke personen die ten genoegen van Onze Minister kunnen bewijzen dat zij voor het tijdstip, bedoeld in artikel 5 van de in artikel 11 genoemde Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen, in een Lid-Staat of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte het beroep van ondernemer van nationaal of internationaal goederenvervoer over de binnenwateren wettelijk hebben uitgeoefend, voldoen aan de eis van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 11, en ontvangen van Onze Minister op aanvraag een desbetreffend bewijsstuk.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op rechtspersonen.

§ 7. Afgifte van vergunningbewijzen, verlening van een inschrijving en afgifte van inschrijvingsbewijzen als bedoeld in deze wet in samenhang met Verordening nr. 718/1999 van de Raad van de Europese Unie van 29 maart 1999 betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren (PbEG L 90)

Artikel 80
Afgifte van een vergunningbewijs als bedoeld in artikel 22, verlening van een inschrijving als bedoeld in artikel 42 of afgifte van een inschrijvingsbewijs als bedoeld in artikel 46, of, in voorkomende gevallen, beide hebben niet eerder plaats, dan nadat ten genoegen van Onze Minister is aangetoond, dat de eigenaar van het desbetreffende binnenschip heeft voldaan aan artikel 4, eerste lid, van Verordening nr. 718/1999 van de Raad van de Europese Unie van 29 maart 1999 betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren (PbEG L 90).
Artikel 81
Een voor een binnenschip afgegeven vergunningbewijs vervalt van rechtswege, indien niet is voldaan aan artikel 4, eerste lid, van de in artikel 80 genoemde verordening. Het in de vorige volzin bedoelde vergunningbewijs dient door de desbetreffende vergunninghouder bij Onze Minister te worden ingeleverd.
Artikel 82
Een inschrijving of een voor een binnenschip afgegeven inschrijvingsbewijs of, in voorkomende gevallen, beide vervallen van rechtswege, indien niet is voldaan aan artikel 4, eerste lid, van de in artikel 80 genoemde verordening. Het in de vorige volzin bedoelde inschrijvingsbewijs dient door de desbetreffende ingeschrevene bij Onze Minister te worden ingeleverd.
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 22, onderdeel a, geeft Onze Minister desgevraagd aan de vergunninghouder een vergunningbewijs af voor elk binnenschip waarmee deze beroepsvervoer van goederen wil gaan verrichten, mits deze kan aantonen dat het binnenschip voldoet aan de vereisten voor de afgifte van het communautair certificaat van onderzoek, bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen ( PbEG L 301).
2.
Dit artikel geldt voor een tijdsduur als vermeld in de Regeling vaststelling tijdschema eerste onderzoek bestaande vrachtschepen, sleepboten en duwboten van 12 april 1988, nr. S/J 30 570/88 ( Stcrt. 1988, 96) die voor de daarbij genoemde categorieën verschilt.
3.
Het bepaalde in het eerste en het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de afgifte van een inschrijvingsbewijs als bedoeld in artikel 46.
Artikel 84
Verklaringen inzake het behoren tot de Rijnvaart als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte, die zijn afgegeven door Onze Minister voor het tijdstip van inwerking treden van dit artikel, worden met ingang van dat tijdstip aangemerkt als Rijnvaartverklaringen als bedoeld in artikel 5, eerste lid.
Artikel 85
Op aanvragen om verklaringen inzake het behoren tot de Rijnvaart als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerking treden van dit artikel, zijn, voor zover daarop voor dat tijdstip nog niet is beslist, de bepalingen van deze wet van toepassing.
Artikel 86
Op beroepen tegen beschikkingen op aanvragen om of met betrekking tot het intrekken van verklaringen inzake het behoren tot de Rijnvaart als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte, die aanhangig zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit artikel of na die datum binnen de beroepstermijn aanhangig zijn gemaakt, wordt beslist door het orgaan waarvoor het beroep dient respectievelijk zou dienen.
Artikel 87 [Vervalt per 01-07-2009]
De Adviescommissie Goederenvervoer, ingesteld bij artikel 6 van de Wet Autovervoer Goederen ( Stb. 1987, 97), strekt haar bemoeiingen mede uit tot het vervoer van goederen met binnenschepen. Te dien einde zal zij zijn samengesteld op zodanige wijze, dat ook de onderscheidene belangen betrokken bij de vraagstukken van de algemene aard het vervoer van goederen met binnenschepen betreffende, daarin een deskundige en aan het gewicht daarvan evenredige vertegenwoordiging vinden.
Artikel 92
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
Artikel 93
Deze wet kan worden aangehaald als Wet vervoer binnenvaart.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 12 december 1991
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de eenendertigste december 1991
De Minister van Justitie,