Wet van 30 januari 1997, houdende uitbreiding van de Wet bodembescherming met bijzondere regels inzake sanering van de waterbodem
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet bodembescherming uit te breiden met bijzondere regels inzake onderzoek en sanering van gevallen van waterbodemverontreiniging;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
[Wijzigt de Wet bodembescherming. ]
1.
Voor zover voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij de voorbereiding of uitvoering van het provinciaal milieuprogramma, bedoeld in
artikel 1 van de Wet bodembescherming, verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot gevallen van onderzoek of sanering van de waterbodem, waarvoor een bijdrage als bedoeld in artikel 76 of artikel 77 van die wet is verleend, blijft voor die gevallen totdat aan die verplichtingen is voldaan de
Wet bodembescherming zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing.
ARTIKEL IV
[Wijzigt de Wet op de economische delicten.]
1.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
Gegeven te 's-Gravenhage, 30 januari 1997
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de vijfentwintigste februari 1997
De Minister van Justitie,