Wet van 7 juli 1993, tot wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de overheidspensioenwetten en enkele andere wetten strekkende tot herziening van het arbeidsongeschiktheidscriterium, het binden van het uitkeringsrecht aan een termijn, aanpassing van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de leeftijd alsmede invoering van een stimuleringsmaatregel voor herintreding van arbeidsongeschikten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op terugdringing van het arbeidsongeschiktheidsvolume het arbeidsongeschiktheidscriterium in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de overheidspensioenwetten te herzien en het recht op uitkering ingevolge die wetten aan een termijn te binden, in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de overheidspensioenwetten de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband te brengen met de leeftijd, waarop de uitkering wordt toegekend en een stimuleringsmaatregel te treffen voor arbeidsongeschikten die herintreden op de arbeidsmarkt;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel II
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel IV
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel V
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel VI
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel VIII
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als arbeidsongeschikte aangemerkt de persoon:
b.
die sinds 1 januari 1990 onafgebroken recht heeft op uitkering op grond van de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet dan wel de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , waaronder begrepen een uitkering op grond van
hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, en op de dag waarop deze wet in werking treedt de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt;
c.
op wie de bepalingen van de artikelen
XX en
XXIII van deze wet van toepassing zijn en die op 31 januari 1992 en sinds 1 januari 1990 onafgebroken recht heeft op een aanvulling als bedoeld in deze artikelen.
1.
Recht op een stimuleringsuitkering heeft de arbeidsongeschikte die in de periode van 1 februari 1992 tot 1 februari 1994 arbeid gaat verrichten in verband waarmee de uitkering op grond van de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet , de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen , dan wel de aanvulling van het invaliditeitspensioen op grond van de Algemene burgerlijke pensioenwet, alsmede de verhoging op grond van artikel F 9 b van die wet, of de aanvulling van het invaliditeitspensioen op grond van de Spoorwegpensioenwet, alsmede de verhoging op grond van artikel F 7 b van die wet, of de aanvulling van het pensioen uit hoofde van ziekten of gebreken op grond van de Algemene militaire pensioenwet, alsmede de verhoging op grond van artikel F 9 a van die wet wordt verlaagd of ingetrokken, dan wel niet of gedeeltelijk wordt uitbetaald onder toepassing van
artikel 33 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of
artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan wel onder toepassing van artikel J 20 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, artikel J 20 van de Spoorwegpensioenwet of artikel V 4 van de Algemene militaire pensioenwet.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt niet onder arbeid verstaan arbeid in een dienstbetrekking krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening.
1.
De stimuleringsuitkering bedraagt 60% van het totaal aan arbeidsongeschiktheidsuitkering en en de daarmee verband houdende vakantie-uitkeringen, daaronder begrepen de aanvulling van invaliditeitspensioen op grond van artikel F 9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, alsmede de verhoging op grond van artikel F 9 b van die wet, dan wel de aanvulling van het invaliditeitspensioen op grond van artikel F 7 van de Spoorwegpensioenwet, alsmede de verhoging op grond van artikel F 7 b van die wet, dan wel de aanvulling van het invaliditeitspensioen op grond van pensioen uit hoofde van ziekten of gebreken op grond van artikel E 6 van de Algemene militaire pensioenwet, alsmede de verhoging op grond van artikel F 6 a van die wet en toeslag op grond van de
Toeslagenwet ( Stb. 1987, 91) dat wegens het verrichten van de arbeid vanaf de aanvang van die arbeid in een periode van drie jaar niet wordt uitbetaald.
2.
Voor de berekening van de niet betaalde toeslag, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van dat lid in aanmerking genomen het naar een bedrag per jaar herleide bedrag aan toeslag
a.
waarop de betrokkene recht had onmiddellijk voorafgaande aan het verrichten van die werkzaamheden; of
b.
waarop, indien het een volgende betalingstermijn betreft, de betrokkene recht zou hebben gehad op de eerste dag van die termijn indien hij die werkzaamheden niet was gaan verrichten.
1.
Op aanvraag wordt vastgesteld of recht op een stimuleringsuitkering bestaat.
2.
De stimuleringsuitkering wordt per jaar berekend en betaald in drie jaarlijkse termijnen.
3.
Uitbetaling van een termijn vindt plaats, nadat daartoe een aanvraag is ingediend.
4.
Na het overlijden van degene, aan wie een stimuleringsuitkering is toegekend wordt, mits daartoe een aanvraag is ingediend, de uitkering, voor zover niet reeds uitbetaald, tot en met de dag van overlijden uitbetaald, aan een persoon als bedoeld
artikel 53, eerste lid, onderdeel a , b of c van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 53, tweede en derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is met betrekking tot de eerste volzin van overeenkomstige toepassing.
Artikel XII
De stimuleringsuitkering is geen inkomen in de zin van de
artikelen 6 en
10 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet , de
Toeslagenwet , de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers ( Stb. 1987, 92), de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ( Stb. 1987, 281) en de
Wet werk en bijstand en geen inkomen uit of in verband met arbeid in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet, de Spoorwegpensioenwet en de Algemene militaire pensioenwet.
1.
Indien het recht op stimuleringsuitkering wordt ontleend aan een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet , wordt de stimuleringsuitkering betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen die de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft toegekend en komt zij in verhouding van de niet betaalde uitkeringen en toeslagen, bedoeld in
artikel X, ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds, het Rijk, indien het een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen betreft, en het Toeslagenfonds.
2.
Indien het recht op stimuleringsuitkering wordt ontleend aan de aanvulling van het invaliditeitspensioen op grond van de Algemene burgerlijke pensioenwet, alsmede de verhoging op grond van artikel F 9 b van die wet, of aan de aanvulling van het invaliditeitspensioen op grond van de Spoorwegpensioenwet, alsmede de verhoging op grond van artikel F 7 b van die wet, dan wel van het pensioen uit hoofde van ziekten of gebreken op grond van de Algemene militaire pensioenwet, alsmede de verhoging op grond van artikel F 9 a van die wet,wordt de stimuleringsuitkering betaald en komt zij ten laste van onderscheidenlijk het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, het Spoorwegpensioenfonds of het Rijk.
1.
De
artikelen 2 a,
50, tweede tot en met zevende lid,
54,
55,
56,
57,
58,
59, en
88 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering,
artikel 3 a , tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering ( Stb. 1987, 552) en de
artikelen 4 a ,
41 , tweede tot en met zesde lid,
41 a ,
45 ,
46 ,
47 ,
48 ,
50 ,
51 ,
79 en
80 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en
artikel 6 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen zijn van overeenkomstige toepassing op de stimuleringsuitkering die is ontleend aan een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet .
2.
De artikelen I 1, I 2, I 3, I 4, O 1, eerste lid, O 2, eerste lid, R 1, R 2, R 3 en Hoofdstuk S van de Algemene burgerlijke pensioenwet en de artikelen I 1, I 2, I 3, I 4, O 1, eerste lid, R 1, R 2, R 3, en Hoofdstuk S van de Spoorwegpensioenwet, alsmede de artikelen I 1 , I 4, eerste lid, I 5, eerste lid onder a , tweede lid, I 6, S 1, V 1, tweede lid, V 2, V 3, tweede lid, V 12 en W 1, W 4, W 5, W 6, eerste lid en W 7 van de Algemene militaire pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing op de stimuleringsuitkering die is ontleend aan een invaliditeitspensioen op grond van onderscheidenlijk de Algemene burgerlijke pensioenwet, de Spoorwegpensioenwet, of een pensioen uit hoofde van ziekten of gebreken op grond van de Algemene militaire pensioenwet.
Artikel XV
Bij ministeriële regeling kan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor zover het hen aangaat in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken, Verkeer en Waterstaat en van Defensie, met betrekking tot dit hoofdstuk nadere regels stellen. In deze regels kan onder meer worden bepaald, dat perioden waarin geen arbeid is verricht worden gelijkgesteld met perioden waarin arbeid is verricht.
1.
De
artikelen 5 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en 18 van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , zoals die artikelen luidden op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, blijven van toepassing op een persoon die op die dag recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en die op de dag van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt, alsmede op een persoon die op die dag recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van
artikel 6, eerste lid, onderdeel b , van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet .
2.
De
artikelen 24 en
26 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de
artikelen 34 en
36 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet, vinden geen toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde personen die op de dag van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt.
3.
De
artikelen 5 en
24 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en 18 en 34 van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , zoals die artikelen luidden op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, blijven tot een latere datum dan de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing op een persoon die op de dag voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en die op de dag van inwerkingtreding van de wet de leeftijd van 45 jaar niet heeft bereikt. De
artikelen 24 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en 34 van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , zoals die artikelen luidden op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, blijven tot een bij ministeriële regeling te bepalen latere datum dan de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing op een persoon die op de dag voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en die op de dag van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt maar niet die van 50. Ten aanzien van de in de tweede zin bedoelde persoon beziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op de aldaar bedoelde latere datum of er gronden aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
4.
De in de eerste zin van het derde lid bedoelde latere datum wordt bij ministeriële regeling per groep van personen, rekening houdend met hun leeftijd, vastgesteld. Deze datum wordt in ieder geval niet later gesteld dan 5 jaar na de inwerkingtreding van deze wet.
5.
Voor de toepassing van
artikel 24 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en
artikel 34 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals deze artikelen luiden na de inwerkingtreding van deze wet, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de persoon, bedoeld in het derde lid, geacht te zijn toegekend op de dag, waarop de in dat lid genoemde artikelen op hem van toepassing worden.
6.
Artikel 24, tweede lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en
artikel 34, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals die artikelen luidden op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, blijven tot zes maanden na de dag waarop deze wet in werking treedt van toepassing op een persoon, wiens arbeidsongeschiktheid in de zin van de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is aangevangen uiterlijk zes maanden voor de inwerkingtreding van deze wet en terzake van die arbeidsongeschiktheid recht op uitkering heeft op grond van de
Ziektewet ( Stb. 1987, 88).
3.
In afwijking van het eerste lid wordt voor de toepassing van:
a.
als bedoeld in het eerste lid;
d.
als bedoeld in
artikel XVI, eerste lid,
wordt ten aanzien van deze persoon onder de in artikel 5, vijfde lid, bedoelde arbeid en onder de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid in het eerste en tweede lid van respectievelijk genoemd artikel 33 en 44 verstaan, de arbeid in genoemde artikelen 18 en 5, zoals deze artikelen luidden op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, met dien verstande dat ten aanzien van de persoon, bedoeld in de onderdelen a tot en met c laatstbedoelde arbeid in aanmerking wordt genomen tot aan de latere datum, bedoeld in
artikel XVI, derde lid.
2.
Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt, beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen zeventien weken of indien zij advies vraagt aan een deskundige die niet onder haar verantwoordelijkheid werkzaam is binnen eenentwintig weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Artikel XXVIIB
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt.
1.
Deze wet, met uitzondering van
artikel II, onderdeel L, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
3.
Artikel II, onderdeel L, treedt in werking met ingang van 1 maart 1993. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 28 februari 1993, treedt dit artikel in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad , waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 maart 1993.
Artikel XXX
Deze wet wordt aangehaald als "Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen".
Gegeven te 's-Gravenhage, 7 juli 1993
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Binnenlandse Zaken,
De Minister van Defensie,
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de negenentwintigste juli 1993
De Minister van Justitie a.i.,