Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
+ Hoofdstuk 2. Algemene verplichtingen
+ Hoofdstuk 3. De procedure van overeenstemmingsbeoordeling
+ Hoofdstuk 4. Bijzondere bepalingen inzake het vrije verkeer van pleziervaartuigen
+ Hoofdstuk 5. Verbodsbepalingen
+ Hoofdstuk 6. Toezicht
+ Hoofdstuk 7. Overgangsbepalingen
+ Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Parlement
Documenten bij de totstandkoming van (deze versie van) de wet.

Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht
Jurisprudentie
Voorbeelden van het gebruik van deze artikel(en) in rechterlijke uitspraken

Wet pleziervaartuigen

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 18 januari 2016. U leest nu de tekst die gold op 17 januari 2016.
Wet van 29 november 1996, houdende regels met betrekking tot de veiligheid van pleziervaartuigen (Wet pleziervaartuigen)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op richtlijn nr. 94/25/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen ( PbEG L 164), noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de veiligheid van pleziervaartuigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. pleziervaartuig: vaartuig dat is bestemd voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding, met een romplengte van minimaal 2,5 meter en maximaal 24 meter;
b. voortstuwingsmotor: voor voortstuwing gebruikte inwendige-verbrandingsmotor met vonkontsteking of compressieontsteking, met inbegrip van tweetakt- en viertaktbinnenboordmotoren, hekmotoren met of zonder geïntegreerde uitlaat en buitenboordmotoren, die gemonteerd is op of in of specifiek bestemd is voor montage op of in pleziervaartuigen;
c. richtlijn: richtlijn nr. 94/25/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen (PbEG L 164);
d. CE-markering van overeenstemming: de aanduiding op een pleziervaartuig, onderdeel van een pleziervaartuig of een voortstuwingsmotor ten teken dat deze voldoet aan alle verplichtingen krachtens de regelingen ter uitvoering van de toepasselijke communautaire richtlijnen die in het aanbrengen ervan voorzien;
e. onderdelen van pleziervaartuigen: onderdelen van of voor pleziervaartuigen als bedoeld in bijlage II van de richtlijn;
f. fabrikant: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onder deze richtlijn vallend product ontwerpt en vervaardigt, of die een dergelijk product laat ontwerpen dan wel vervaardigen, met de bedoeling het onder zijn eigen naam in de handel te brengen;
g. gemachtigde: in de Europese Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon met een schriftelijke volmacht van de fabrikant om namens deze op te treden wat diens uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen betreft;
h. overeenstemmingsbeoordeling: het onderzoek naar het voldoen van pleziervaartuigen, onderdelen van pleziervaartuigen en voortstuwingsmotoren aan de desbetreffende essentiële veiligheidseisen;
i. keuringsinstantie: een ingevolge artikel 8, eerste lid, aangewezen dienst, instelling, onderzoekingsbureau of onderneming, dan wel een door een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instantie, die als zodanig is belast met het verrichten van een of meer van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde taken;
j. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
2.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een pleziervaartuig mede verstaan:
a. een als zodanig in de handel gebracht vaartuig dat wordt gebruikt bij de instructie ten behoeve van de uitoefening van de pleziervaart;
b. een waterscooter, zijnde een vaartuig met een lengte van minder dan 4 meter met een motor met inwendige verbranding, primair aangedreven door een waterstraalpomp en ontworpen om door een of meer personen zittend, staand of knielend op en niet in de romp te worden bediend.
3.
De romplengte van een pleziervaartuig wordt gemeten volgens de desbetreffende aangewezen normen, bedoeld in artikel 4, eerste lid.
1.
Deze wet is niet van toepassing op:
a. kano’s, kajaks, gondels en waterfietsen;
b. boten voor roei-instructie en wedstrijdroeiboten die als zodanig door de fabrikant zijn aangemerkt;
c. zeilplanken;
d. al dan niet gemotoriseerde surfplanken;
e. met stoomkracht aangedreven vaartuigen met externe verbranding die als brandstof gebruik maken van kolen, cokes, hout, olie of gas;
f. voor persoonlijk gebruik gebouwde vaartuigen die gedurende vijf jaar na de bouw niet in de Europese Gemeenschap in de handel worden gebracht;
g. historische vaartuigen die voor 1950 zijn gebouwd, alsmede individuele replica’s van zulke vaartuigen, indien zij hoofdzakelijk met de oorspronkelijke materialen zijn gebouwd en als zodanig door de fabrikant zijn aangemerkt;
h. experimentele vaartuigen die niet in de Europese Gemeenschap in de handel worden gebracht;
i. wedstrijdvaartuigen die als zodanig door de fabrikant zijn aangemerkt;
j. voor het bedrijfsmatig vervoer van personen, buiten de bemanning, gebouwde of bestemde vaartuigen;
k. onderzeeboten;
l. luchtkussenvoertuigen;
m. draagvleugelboten.
2.
Deze wet is eveneens niet van toepassing op de volgende voortstuwingsmotoren:
a. voor persoonlijk gebruik gebouwde voortstuwingsmotoren die gedurende vijf jaar na de bouw niet in de Gemeenschap in de handel worden gebracht;
b. voortstuwingsmotoren die op de in het eerste lid, onderdelen h tot en met m, bedoelde vaartuigen zijn gemonteerd of specifiek daarvoor zijn bestemd;
c. originelen en replica’s van historische voortstuwingsmotoren die op een ontwerp van voor 1950 zijn gebaseerd, niet in serie zijn geproduceerd en op de in het eerste lid, onderdelen f of g, bedoelde vaartuigen zijn gemonteerd.
1.
Pleziervaartuigen, onderdelen van pleziervaartuigen en voortstuwingsmotoren worden slechts in de handel gebracht of als zodanig in bedrijf gesteld, indien zij bij gebruik volgens hun bestemming geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van personen, goederen of het milieu wanneer zij op correcte wijze zijn gebouwd en worden onderhouden, en zij in voorkomend geval zijn voorzien van de in artikel 7 voorgeschreven CE-markering van overeenstemming, overeenkomstig bijlage IV van de richtlijn.
2.
Pleziervaartuigen, onderdelen van pleziervaartuigen en voortstuwingsmotoren voldoen aan de in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële eisen
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op:
a. pleziervaartuigen die gedeeltelijk zijn afgebouwd;
b. ingrijpend gewijzigde voortstuwingsmotoren, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de richtlijn;
c. ingrijpend verbouwde vaartuigen, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel e, van de richtlijn.
4.
Onderdelen voldoen, onverminderd het eerste lid, tevens aan artikel 4, derde lid, van de richtlijn, voorzover daarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor het in de handel brengen of als zodanig in gebruik stellen van die onderdelen.
1.
Pleziervaartuigen, onderdelen van pleziervaartuigen, en voortstuwingsmotoren die overeenstemmen met de door Onze Minister aangewezen normen, die overeenkomen met de geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 5 van de richtlijn, worden vermoed te voldoen aan artikel 3, tweede lid.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op ingrijpend gewijzigde en verbouwde voortstuwingsmotoren en vaartuigen, als bedoeld in artikel 3, derde lid.
1.
De fabrikant of diens gemachtigde volgt voor een product als bedoeld in artikel 3, eerste of derde lid, een ingevolge artikel 8 van de richtlijn toepasselijke procedure van overeenstemmingsbeoordeling.
2.
Een procedure van overeenstemmingsbeoordeling als bedoeld in het eerste lid wordt, voor zover mogelijk, gevolgd voordat het desbetreffende product in productie wordt genomen. Een dergelijke procedure wordt in elk geval gevolgd voordat het desbetreffende product in de handel wordt gebracht.
Artikel 6
De fabrikant of diens gemachtigde voegt de verklaring van overeenstemming, bedoeld in bijlage XV van de richtlijn, gesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht:
a. bij de handleiding bedoeld in bijlage I, delen A, punt 2.5, en B, punt 4, van de richtlijn;
b. bij onderdelen van pleziervaartuigen.
1.
De fabrikant of diens gemachtigde brengt de CE-markering van overeenstemming aan, indien een pleziervaartuig, een onderdeel van een pleziervaartuig, een buitenboordmotor, of een hekmotor met geïntegreerde uitlaat wordt vermoed te voldoen aan artikel 3, tweede lid.
2.
De CE-markering van overeenstemming wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar aangebracht op het pleziervaartuig, overeenkomstig de bijlagen I, deel A, punt 2.2, en IV van de richtlijn, en gaat, uitgezonderd de gevallen waarin uitsluitend de procedures, bedoeld in bijlagen V en VI van de richtlijn van toepassing zijn, vergezeld van het identificatienummer van de desbetreffende keuringsinstantie.
3.
Indien de beoordeling van overeenstemming na de bouw van het pleziervaartuig is verricht, wordt, onverminderd het tweede lid, op het in bijlage I, deel A, punt 2.2, van de richtlijn, bedoelde plaatje van de bouwer eveneens vermeld: «Certificering na de bouw.».
4.
De CE-markering van overeenstemming wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar aangebracht op de buitenboordmotor of de hekmotor met geïntegreerde uitlaat, overeenkomstig de bijlagen I, deel B, punt 1.1, en IV van de richtlijn, en gaat vergezeld van het identificatienummer van de desbetreffende keuringsinstantie.
5.
De CE-markering van overeenstemming wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar aangebracht op onderdelen van pleziervaartuigen of op de verpakking van een onderdeel indien aanbrenging op het onderdeel zelf niet mogelijk is.
6.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op pleziervaartuigen die nog niet zijn afgebouwd en op onderdelen van pleziervaartuigen, met dien verstande, dat de CE-markering van overeenstemming wordt aangebracht op de verpakking van een onderdeel, indien aanbrenging op het onderdeel zelf niet mogelijk is.
Artikel 7a
De CE-markering van overeenstemming geeft tevens aan, dat het desbetreffende product voldoet aan alle andere regelingen ter uitvoering van communautaire richtlijnen met betrekking tot dat product. Indien echter in een of meer van deze andere regelingen ter uitvoering van communautaire richtlijnen de fabrikant gedurende een overgangsperiode de keuze heeft van de toe te passen regeling, geeft de CE-markering slechts aan dat aan de voorschriften van de door de fabrikant toegepaste regeling is voldaan. In dat geval worden de in het Publikatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte referenties van de toegepaste communautaire richtlijnen vermeld op de in die richtlijnen voorgeschreven bescheiden, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij het product zijn gevoegd.
1.
De door de fabrikant of diens gemachtigde, ingevolge een toegepaste procedure van overeenstemmingsbeoordeling, geleverde technische documentatie voldoet aan bijlage XIII van de richtlijn.
2.
De fabrikant of diens gemachtigde bewaart op een systematische en behoorlijke wijze gedurende een periode van ten minste tien jaar:
a. de in het eerste lid bedoelde technische documentatie;
b. de ingevolge een toegepaste procedure van overeenstemmingsbeoordeling door een keuringsinstantie afgegeven afschriften van verklaringen, certificaten, aanvullingen op certificaten, beoordelingsrapporten en controleverslagen en
c. de door hem verstrekte gegevens ter verkrijging van de in onderdeel b genoemde documenten.
1.
Onze Minister wijst, met inachtneming van bijlage XIV van de richtlijn, de instanties aan die met betrekking tot de door hem te bepalen categorieën pleziervaartuigen, voortstuwingsmotoren en onderdelen van pleziervaartuigen belast zijn met door hem aan te geven taken als het verrichten van keuringen, de afgifte van certificaten van EG-typeonderzoek of het verrichten van controles, dan wel andere taken in het kader van de procedures, opgenomen in de bijlagen VI, VII, IX tot en met XII en XVI van de richtlijn. Aan een dergelijke aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden, die mede betrekking kunnen hebben op de door de keuringsinstanties in rekening te brengen tarieven.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven betreffende de criteria voor de beoordeling van instanties die in aanmerking wensen te komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, de wijze van beoordeling, het op deze instanties uit te oefenen toezicht en de door deze instanties verschuldigde vergoeding voor de kosten van de beoordeling en de uitoefening van het toezicht.
3.
Een ingevolge het eerste lid aangewezen instantie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van de zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
4.
Onze Minister trekt de aanwijzing in, indien hij van oordeel is dat de desbetreffende instantie niet meer voldoet aan de criteria van bijlage XIV van de richtlijn of de criteria voor de beoordeling van instanties, opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, dan wel indien de desbetreffende instantie de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft.
Artikel 9
Onze Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de andere lid-staten van de Europese Unie en de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte in kennis van een aanwijzing of een intrekking ingevolge artikel 8 en vermeldt in geval van een aanwijzing de aan de desbetreffende instantie toegekende taken en het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan die instantie toegekende identificatienummer.
Artikel 10
Een keuringsinstantie, aangewezen ingevolge artikel 8, eerste lid, is bevoegd om met inachtneming van bij ministeriële regeling gegeven voorschriften, beproevingen en controles door anderen te doen verrichten.
1.
Indien de keuringsinstantie die een EG-typeonderzoekverklaring heeft afgegeven, vermoedt dat het model niet meer voldoet aan de geldende essentiële veiligheidseisen van bijlage I van de richtlijn, stelt zij daarnaar een onderzoek in.
2.
Een EG-typeonderzoekverklaring wordt door de keuringsinstantie ingetrokken, indien het in het eerste lid bedoelde onderzoek uitwijst dat het model niet meer aan de gewijzigde eisen voldoet.
1.
Op verzoek van de fabrikant bepaalt Onze Minister de door de fabrikant te hanteren fabriekscode, bedoeld in bijlage I, deel A, punt 2.1, van de richtlijn.
2.
Onze Minister kan een dienst, instelling of onderneming aanwijzen die bevoegd is tot de bepaling van de fabriekscode.
3.
Aan een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 13
De fabrikant of diens gemachtigde verleent een keuringsinstantie of de door deze ingevolge artikel 10 aangewezen persoon of personen alle medewerking voor zover dat noodzakelijk is ten behoeve van de uitvoering van de desbetreffende procedure van overeenstemmingsbeoordeling en de uitoefening van andere in deze wet bedoelde taken.
1.
Indien voor een pleziervaartuig, een onderdeel van een pleziervaartuig, een voortstuwingsmotor dan wel een ingrijpend gewijzigde voortstuwingsmotor of een ingrijpend verbouwd pleziervaartuig, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdelen d, respectievelijk e, van de richtlijn door een fabrikant of diens gemachtigde geen procedure van overeenstemmingsbeoordeling is gevolgd, rust die verplichting op degene die het product in de handel brengt of in bedrijf stelt.
2.
In een geval als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 5, 6, 7, 7a, 7b, 13, 15 en 16, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Onverminderd het eerste lid, vraagt degene die het product in de handel brengt of in bedrijf stelt, bij een keuringsinstantie een zogenoemd rapport na de bouw aan, indien hij de verantwoordelijkheid neemt voor de overeenstemming van een reeds gebouwd pleziervaartuig met de in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële eisen.
4.
Onverminderd het eerste lid, verstrekt degene die het product in de handel brengt of in bedrijf stelt, bij de beoordeling van een reeds gebouwd pleziervaartuig, de keuringsinstantie alle beschikbare documenten en technische dossiers die betrekking hebben op het voor het eerst in de handel brengen van een pleziervaartuig in het land van oorsprong.
1.
In afwijking van artikel 3, eerste lid, mogen gedeeltelijk afgebouwde pleziervaartuigen zonder CE-markering van overeenstemming in de handel worden gebracht of als zodanig in bedrijf worden gesteld indien deze vergezeld gaan van een verklaring als bedoeld in bijlage III, punt a, van de richtlijn.
2.
In afwijking van artikel 3, eerste lid, mogen de in dat lid bedoelde producten die niet zijn voorzien van de CE-markering van overeenstemming worden getoond op beurzen en tentoonstellingen en bij demonstraties indien met een duidelijk zichtbaar teken is aangegeven dat deze producten noch in de handel kunnen worden gebracht, noch in bedrijf kunnen worden gesteld, voordat zij met deze wet in overeenstemming zijn gebracht.
3.
In afwijking van artikel 3, eerste lid, mogen de volgende producten zonder CE-markering van overeenstemming in de handel worden gebracht of als zodanig in bedrijf worden gesteld indien deze vergezeld gaan van een verklaring van overeenstemming overeenkomstig bijlage XV, punt 3, van de richtlijn:
a. binnenboord- en hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat;
b. de voortstuwingsmotoren die zijn goedgekeurd volgens een bij ministeriële regeling aangewezen EG-richtlijn.
1.
Indien Onze Minister van oordeel is dat een van een CE-markering van overeenstemming voorzien pleziervaartuig, onderdeel van een pleziervaartuig of een van deze markering voorziene voortstuwingsmotor in geval van een juiste constructie, montage, correct onderhoud en gebruik volgens hun bestemming, gevaar kan opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van personen, goederen of het milieu, neemt hij alle dienstige voorlopige maatregelen om dat pleziervaartuig, dat onderdeel of die voortstuwingsmotor uit de handel te nemen. Zo nodig kan hij het in bedrijf stellen ervan verbieden of daaraan beperkingen opleggen.
2.
Indien Onze Minister van oordeel is dat de CE-markering van overeenstemming ten onrechte is aangebracht, neemt hij de nodige maatregelen om het desbetreffende product uit de handel te nemen. Zo nodig kan hij het in bedrijf stellen ervan verbieden of daaraan beperkingen opleggen.
3.
De fabrikant of diens gemachtigde verleent alle noodzakelijke medewerking aan de uitvoering van een maatregel als bedoeld in het eerste of tweede lid.
4.
Onze Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen onmiddellijk onder opgave van redenen in kennis van een maatregel als bedoeld in het eerste of tweede lid.
1.
Het is verboden een in artikel 3, eerste of derde lid, bedoeld product in de handel te brengen of als zodanig in bedrijf te stellen, indien dit niet voldoet aan de desbetreffende in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële eisen.
2.
Het is verboden een in artikel 3, eerste lid, bedoeld product in de handel te brengen of als zodanig in bedrijf te stellen, indien dit niet op deugdelijke wijze is voorzien van de vereiste CE-markering van overeenstemming.
3.
Het is verboden een CE-markering van overeenstemming aan te brengen, indien niet een van toepassing zijnde procedure van overeenstemmingsbeoordeling is gevolgd of indien het betrokken product niet voldoet aan de desbetreffende in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële eisen.
4.
Het is verboden merktekens of opschriften aan te brengen die anderen kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vormgeving van de CE-markering van overeenstemming, of die de zichtbaarheid of de leesbaarheid van die CE-markering verminderen.
5.
Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 6, 13, 14, 15 en 16, derde lid, en een verbod of beperking, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin.
1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de door Onze Minister aangewezen ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
2.
Onze Minister kan tevens ambtenaren van een andere diensttak aanwijzen voor het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde. Indien hij ambtenaren van een ander ministerie aanwijst, doet hij dit in overeenstemming met zijn ambtgenoot die het mede aangaat.
3.
Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1.
De artikelen 3, 4, 5, 6, 7, eerste lid, 7a, 7b, 13, 14, eerste lid, 15, 16, en 17, zijn tot en met 31 december 2005 niet van toepassing op het in de handel brengen en in bedrijf stellen van waterscooters, compressieontstekingsmotoren en viertaktmotoren met elektrische ontsteking.
2.
De artikelen, bedoeld in het eerste lid, zijn tot en met 31 december 2006 niet van toepassing op tweetaktmotoren met elektrische ontsteking.
3.
De artikelen 7, derde lid, en 14, derde en vierde lid, zijn tot en met 31 december 2005 niet van toepassing bij de beoordeling van pleziervaartuigen na de bouw.
4.
In afwijking van artikel 5, eerste lid, mogen voor andere pleziervaartuigen dan waterscooters en voor onderdelen van pleziervaartuigen tot en met 31 december 2005 de procedures van overeenstemmingsbeoordeling gevolgd worden overeenkomstig artikel 8 van richtlijn nr. 94/25/EG, naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld.
1.
Onverminderd artikel 24, eerste en tweede lid, kan een fabrikant, diens gemachtigde of de persoon die waterscooters, compressieontstekingsmotoren, viertaktmotoren of tweetaktmotoren met elektrische ontsteking eerder dan 1 januari 2006, respectievelijk 1 januari 2007, in de handel brengt, hiervoor een ingevolge artikel 8 van de richtlijn toepasselijke procedure van overeenstemmingsbeoordeling volgen.
2.
In dat geval zijn de artikelen 6, 7, 7a en 7b van overeenkomstige toepassing.
Artikel 25
Een wijziging van richtlijn nr. 94/25/EG gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
Artikel 26
[Wijzigt de Wet op de economische delicten.]
Artikel 27
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 28
Deze wet wordt aangehaald als: Wet pleziervaartuigen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 29 november 1996
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de zeventiende december 1996
De Minister van Justitie,