1.
Bij de bepaling van het resultaat zijn de
artikelen 3.10,
3.13 tot en met 3.21,
3.25 tot en met 3.30a,
3.55 tot en met 3.58,
3.59, eerste en tweede lid, en
3.60 tot en met 3.62 van overeenkomstige toepassing, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt. Voor de overeenkomstige toepassing van
artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, wordt verstaan onder de winst uit onderneming vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek en vermeerderd met de ten laste van de winst gebrachte premies uit hoofde van een pensioenregeling als bedoeld in
artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b: het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden vermeerderd met de ten laste van dat resultaat gekomen premies uit hoofde van een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b.
artikel 2.14, derde lid, onderdeel d van Wet inkomstenbelasting 2001">
Indien ingevolge
artikel 2.14, derde lid, onderdeel d, door de belastingplichtige genoten vergoedingen ter zake van een werkruimte niet worden aangemerkt als loon doch als voordeel behaald met een werkzaamheid en die werkruimte behoort tot het vermogen van een onderneming van hem of van één met hem verbonden persoon als bedoeld in dat artikelonderdeel, wordt voor de berekening van het resultaat met die werkzaamheid slechts als kosten en lasten in aftrek gebracht een evenredig deel van de op de voet van
artikel 3.19 berekende bijtelling privé-gebruik woning.
1.
Ingeval op enig tijdstip een vermogensbestanddeel tot een werkzaamheid als bedoeld in
artikel 3.92b gaat behoren, wordt het op dat tijdstip te boek gesteld op het bedrag dat is opgeofferd ter verkrijging van het bestanddeel vermeerderd met het bedrag waarover ter zake van de verkrijging van het bestanddeel inkomstenbelasting is geheven. Indien het in de eerste volzin bedoelde tijdstip samenvalt met het tijdstip waarop de belastingplichtige in Nederland gaat wonen, wordt in afwijking van de eerste volzin het vermogensbestanddeel te boek gesteld op de waarde die op dat tijdstip in het economische verkeer aan dat vermogensbestanddeel kan worden toegekend.
2.
Ingeval een tot een werkzaamheid als bedoeld in
artikel 3.92b behorend vermogensbestanddeel middellijk wordt gehouden, wordt het resultaat met betrekking tot deze werkzaamheid niet later genoten dan ingeval dit vermogensbestanddeel onmiddellijk zou zijn gehouden.
3.
Ingeval een tot een werkzaamheid als bedoeld in
artikel 3.92b behorend vermogensbestanddeel onmiddellijk wordt gehouden en dat vermogensbestanddeel bij dezelfde belastingplichtige met ingang van enig tijdstip middellijk wordt gehouden, wordt het vermogensbestanddeel op het direct daaraan voorafgaande tijdstip te boek gesteld op de waarde ervan in het economische verkeer. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een middellijk gehouden vermogensbestanddeel dat met ingang van enig tijdstip onmiddellijk wordt gehouden.
4.
Indien de berekening van de in een jaar genoten voordelen met betrekking tot middellijk gehouden vermogensbestanddelen die tot een werkzaamheid als bedoeld in
artikel 3.92b behoren, zou leiden tot een negatief bedrag, wordt dat negatieve bedrag niet tot het resultaat van een werkzaamheid gerekend.
5.
Ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest, worden de in een kalenderjaar genoten voordelen met betrekking tot middellijk gehouden vermogensbestanddelen die tot een werkzaamheid als bedoeld in
artikel 3.92b behoren, niet tot het resultaat van een werkzaamheid gerekend, mits in dat kalenderjaar tot een bedrag van ten minste 95% van die voordelen inkomen uit aanmerkelijk belang wordt genoten dat een weerspiegeling is van die voordelen.
b.
voordelen die door de belastingplichtige worden behaald ter zake van het verrichten van arbeid in de onderneming van zijn partner, indien bij het bepalen van de winst uit die onderneming de kosten en lasten die verband houden met de vergoeding voor die arbeid op grond van
artikel 3.16, vierde lid, niet in aftrek komen;
1.
Indien de belastingplichtige bij de aangifte daarvoor kiest, worden de door hem uit het houden van kostgangers verkregen opbrengsten voor een deel als voordelen uit eigen woning dan wel uit een huurrecht aangemerkt. Dit keuzerecht geldt voor het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het, anders dan voor korte duur, ter beschikking stellen aan derden van al dan niet gestoffeerde of gemeubileerde woonruimte die niet een zelfstandige woning vormt en deel uitmaakt van de woning die de belastingplichtige tot hoofdverblijf dient.
2.
Het eerste lid is alleen van toepassing indien:
a.
het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de woonruimte niet meer bedraagt dan € 4.954 per jaar, en
b.
zowel de belastingplichtige als degenen aan wie ter beschikking is gesteld gedurende de periode van de terbeschikkingstelling als ingezetenen op het woonadres ter zake van de woning zijn ingeschreven in de basisregistratie personen.
1.
Indien vermogensbestanddelen als bedoeld in
artikel 3.92 niet langer door de belastingplichtige ter beschikking worden gesteld aan de vennootschap in verband met de toepassing van
artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 maar onderdeel gaan uitmaken van de onderneming van de vennootschap die door hem wordt voortgezet, wordt, op verzoek van de belastingplichtige, de daarmee behaalde stakingswinst niet in aanmerking genomen voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat. In dat geval wordt bij de onderneming de boekwaarde van de vermogensbestanddelen gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid.
2.
Indien een vermogensbestanddeel als bedoeld in
artikel 3.92 niet langer door de belastingplichtige ter beschikking wordt gesteld aan de vennootschap in verband met de toepassing van
artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en onderdeel gaat uitmaken van de onderneming van de vennootschap die door de echtgenoot wordt voortgezet, wordt op verzoek van de belastingplichtige en zijn echtgenoot de daarmee behaalde stakingswinst niet in aanmerking genomen voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat. In dat geval wordt bij de onderneming van de echtgenoot de boekwaarde van het vermogensbestanddeel gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid van de belastingplichtige.
3.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in
artikel 3.53 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met
artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.
artikel 3.92 van Wet inkomstenbelasting 2001">
Artikel 3.98a. Omzetting van een afgewaardeerde vordering als bedoeld in artikel 3.92
1.
Indien de belastingplichtige een schuldvordering heeft als bedoeld in
artikel 3.92 en die schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de winst uit een onderneming of het resultaat uit een werkzaamheid van hem of van een met hem verbonden persoon, wordt, indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het tweede lid, tot het resultaat van de belastingplichtige gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag kan gelijktijdig ten laste van het resultaat worden toegevoegd aan een reserve (opwaarderingsreserve).
2.
Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is sprake indien:
a.
de met de schuldvordering corresponderende schuld door de schuldenaar wordt voldaan door het uitgeven van aandelen of winstbewijzen (omzetting);
b.
de met de schuldvordering corresponderende schuld gaat functioneren als eigen vermogen van de schuldenaar zonder dat deze daartoe aandelen of winstbewijzen uitgeeft waarbij de schuldvordering niet meer behoort tot het vermogen van een werkzaamheid; of
c.
de schuldvordering geheel of gedeeltelijk wordt prijsgegeven.
3.
Het eerste lid is ter zake van een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, niet van toepassing voor zover de in dat lid bedoelde omstandigheid bij de schuldenaar leidt tot belastbare winst in Nederland of meebrengt dat een voordeel bij de schuldenaar wordt betrokken in de heffing van een belasting naar de winst die naar Nederlandse maatstaven redelijk is.
4.
De opwaarderingsreserve wordt aan het resultaat toegevoegd voor zover het verschil tussen de actuele waarde in het economische verkeer van de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon direct of indirect houdt in de schuldenaar en de waarde in het economische verkeer van die aandelen of winstbewijzen ten tijde van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid uitgaat boven het bedrag waarmee de opwaarderingsreserve sinds die omstandigheid reeds is afgenomen. Daarbij wordt de waardestijging van de direct of indirect gehouden aandelen of winstbewijzen van een met de belastingplichtige verbonden persoon bij de belastingplichtige niet in aanmerking genomen, voor zover die waardestijging bij de verbonden persoon op grond van dit artikel reeds leidt tot een toevoeging aan het resultaat uit een werkzaamheid.
5.
Indien aandelen of winstbewijzen van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon in de schuldenaar na de in het eerste lid bedoelde omstandigheid zijn vervreemd aan een niet met de belastingplichtige verbonden persoon of een vennootschap waarin de belastingplichtige noch een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in
hoofdstuk 4, wordt voor de toepassing van het vierde lid de actuele waarde in het economische verkeer van de daar bedoelde aandelen of winstbewijzen vermeerderd met de overdrachtsprijs van de vervreemde aandelen of winstbewijzen. Indien de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon zijn aandelenbezit of bezit van winstbewijzen in de schuldenaar na de in het eerste lid bedoelde omstandigheid heeft uitgebreid doordat aandelen of winstbewijzen zijn verkregen van de schuldenaar zelf of van een niet met de belastingplichtige verbonden persoon of een vennootschap waarin noch de belastingplichtige noch een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in
hoofdstuk 4, wordt voor de toepassing van het vierde lid de actuele waarde in het economische verkeer van de daar bedoelde aandelen of winstbewijzen verminderd met de verkrijgingsprijs van die uitbreiding. Onder een uitbreiding van het aandelenbezit of bezit aan winstbewijzen als bedoeld in de tweede volzin wordt mede begrepen een storting van kapitaal zonder uitreiking van aandelen of winstbewijzen.
6.
Indien een omstandigheid, anders dan omschreven in het achtste lid, meebrengt dat noch de belastingplichtige, noch een met hem verbonden persoon, meer een aanmerkelijk belang als bedoeld in
hoofdstuk 4 in de schuldenaar heeft, wordt direct voorafgaande aan die omstandigheid het vierde lid voor het laatst toegepast. Ingeval daarna nog een bedrag aan opwaarderingsreserve resteert, vervalt dat restant zonder dat dit tot een toevoeging aan het resultaat leidt.
7.
In afwijking van het zesde lid, tweede volzin, wordt het restant van de opwaarderingsreserve wel toegevoegd aan het resultaat uit een werkzaamheid indien de omstandigheid in overwegende mate is gericht op het realiseren van een vrijval van de opwaarderingsreserve die niet tot een toevoeging aan het resultaat leidt. Een omstandigheid wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het realiseren van een vrijval die niet tot een toevoeging aan het resultaat leidt, indien de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon binnen drie jaar na die omstandigheid opnieuw een aanmerkelijk belang in de schuldenaar verkrijgt.
8.
Indien de onderneming of een gedeelte van de onderneming van de schuldenaar wordt vervreemd aan de belastingplichtige of aan een met hem verbonden persoon dan wel aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in
hoofdstuk 4, wordt onmiddellijk daaraan voorafgaand de opwaarderingsreserve toegevoegd aan het resultaat.
1.
Indien de belastingplichtige een schuldvordering heeft als bedoeld in
artikel 3.91 of
3.92 en die schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de winst uit een onderneming of het resultaat uit een werkzaamheid van hem of van een met hem verbonden persoon, wordt, indien de schuldvordering wordt vervreemd of overgebracht als omschreven in het tweede lid, ter zake van die vervreemding of overbrenging, tot het resultaat van de belastingplichtige gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voorzover met betrekking tot die schuldvordering niet reeds een bedrag op de voet van dit artikel tot het resultaat van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon is gerekend.
2.
Een vervreemding of overbrenging als bedoeld in het eerste lid doet zich voor indien de afgewaardeerde schuldvordering:
a.
wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige verbonden persoon of aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in
hoofdstuk 4, onderscheidenlijk
b.
wordt overgebracht naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven onderneming, dan wel naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven gedeelte van een onderneming op de winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de onderneming of een gedeelte van de onderneming van de schuldenaar wordt vervreemd aan de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon of aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in
hoofdstuk 4.
5.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, en het derde lid, wordt bij vervreemding aan een niet in Nederland wonend natuurlijk persoon of een niet in Nederland gevestigd lichaam, die persoon onderscheidenlijk dat lichaam geacht een met de belastingplichtige verbonden persoon te zijn onderscheidenlijk een vennootschap te zijn waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in
hoofdstuk 4, tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt.
1.
De overgang krachtens huwelijksvermogensrecht van een evenredig deel van een vermogensbestanddeel van de belastingplichtige op zijn echtgenoot wordt ten aanzien van hem niet als een staking van een werkzaamheid aangemerkt, mits het evenredig deel bij de echtgenoot tot een werkzaamheid behoort. De echtgenoot stelt het evenredig deel van het vermogensbestanddeel voor de eerste keer te boek op een evenredig deel van de laatste boekwaarde van het vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in
artikel 3.53 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met
artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.
2.
Het eerste lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige en zijn echtgenoot daarvoor kiezen. De keuze wordt gemaakt bij de aangifte van de belastingplichtige.
1.
De verdeling van een huwelijksgemeenschap waartoe een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel als bedoeld in
artikel 3.92, eerste of tweede lid, behoort binnen twee jaren na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap anders dan door overlijden, wordt met betrekking tot dat vermogensbestanddeel niet als een vervreemding aangemerkt mits het vermogensbestanddeel bij de verkrijger tot een werkzaamheid blijft behoren. De verkrijger stelt het deel van het vermogensbestanddeel dat hij verkrijgt te boek op de laatste boekwaarde van dat deel van het vermogensbestanddeel bij degene van wie het is verkregen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in
artikel 3.53 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met
artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.
2.
Het eerste lid vindt geen toepassing indien de beide gewezen echtgenoten hier gezamenlijk voor kiezen. De keuze wordt schriftelijk kenbaar gemaakt aan de inspecteur van de gewezen echtgenoot bij wie een vervreemdingsvoordeel in aanmerking wordt genomen.
3.
De
artikelen 3.98a en
3.98b zijn bij een belastingplichtige van overeenkomstige toepassing op een ter beschikking gestelde schuldvordering als bedoeld in
artikel 3.92, eerste of tweede lid, die voorafgaande aan de verdeling van een huwelijksgemeenschap is afgewaardeerd ten laste van het resultaat uit een werkzaamheid van zijn gewezen echtgenoot.
Artikel 3.99. Overgang werkzaamheid in onderneming
Indien een werkzaamheid in een kalenderjaar uitgroeit tot een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, wordt voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat, de werkzaamheid geacht niet te zijn gestaakt. In dat geval wordt bij de onderneming de boekwaarde van de vermogensbestanddelen gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid.