1.
Indien de voordelen uit eigen woning, bedoeld in
artikel 3.112, meer bedragen dan de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten, komt de belastingplichtige in aanmerking voor de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld.
2.
De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld is gelijk aan de voordelen uit eigen woning, bedoeld in
artikel 3.112, verminderd met de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten.
3.
Indien de belastingplichtige een partner heeft, worden voor de toepassing van dit artikel de voordelen van de belastingplichtige en zijn partner en de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten samengevoegd. De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld wordt in dat geval gesteld op een evenredig gedeelte van de in het tweede lid berekende aftrek, bepaald naar de verhouding waarin de belastbare inkomsten uit eigen woning die worden geacht bij de belastingplichtige op te komen, staan tot de gezamenlijke belastbare inkomsten uit eigen woning van hem en zijn partner.
4.
Voor de toepassing van de vorige leden worden de in een kalenderjaar op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten naar evenredigheid toegerekend aan de tijdvakken waarop deze kosten betrekking hebben. De eerste volzin is niet van toepassing op afsluitprovisies die niet meer belopen dan het maximum, bedoeld in
artikel 3.120, vijfde lid.
5.
Indien door of vanwege een inhoudingsplichtige in de zin van de
wet op de loonbelasting 1964 van de belastingplichtige of zijn partner dan wel door of vanwege een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap als bedoeld in
artikel 10a, zevende lid, van die wet aan de belastingplichtige of zijn partner een geldlening is verstrekt, daaronder begrepen een gedeelte van een geldlening, en de belastingplichtige of zijn partner daardoor een rentevoordeel geniet dat niet tot het loon gerekend is, maar dat als aftrekbare kosten in de zin van de
artikelen 3.120 tot en met 3.123 in aanmerking zou worden genomen indien het wel tot het loon gerekend zou zijn, wordt de waarde van dit rentevoordeel voor de toepassing van de vorige leden in aanmerking genomen als op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten.
6.
Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op aan een geldlening als bedoeld in het vijfde lid verbonden kosten.
7.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van de waarde van het rentevoordeel en de waarde van het voordeel van de aan de geldlening verbonden kosten, bedoeld in het vijfde en zesde lid.