Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden 2010
De Staatssecretaris van Financiën,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;
Gelet op de artikelen 3.42, 3.42a, 3.52 en 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
2.
Deze regeling verstaat onder wet:
Wet inkomstenbelasting 2001 .
1.
Investeringen in bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden komen slechts in aanmerking voor kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als bedoeld in
artikel 3.41, eerste lid, van de wet indien de belastingplichtige met betrekking tot die vaste inrichting in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden zonder keuzemogelijkheid, zonder ervan te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, is onderworpen aan een aldaar geheven belasting naar de winst.
2.
Bij de in
artikel 3.41, eerste lid, van de wet bedoelde keuze wordt aangegeven tot welke bedragen de investeringen betrekking hebben op bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden.
1.
Met betrekking tot investeringen in bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden worden als energie-investeringen als bedoeld in
artikel 3.42, tweede lid, van de wet aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in
bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 mits:
a.
het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in
die bijlage , niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen; en
b.
– voor zover sprake is van een investering in een of meerdere voorzieningen als bedoeld in artikel 1, onderdeel D, onder 2.1.A, onder 1, onder a, van
die bijlage – door het bevoegde gezag voor het bedrijfsmiddel of onderdeel daarvan een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is afgegeven ten tijde van de aanmelding, bedoeld in
artikel 3.42, zesde lid, van de wet;
c.
– voor zover sprake is van een investering in een of meerdere voorzieningen als bedoeld in
bijlage 1 van deze regeling in artikel 1, onderdeel A, onder 1.2.K, in artikel 1, onderdeel B, onder 1.2.M, in artikel 1, onderdeel D, onder 5.1.B, of in artikel 1, onderdeel D, onder 5.1.E – door het bevoegde gezag voor het bedrijfsmiddel of onderdeel daarvan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is afgegeven ten tijde van de aanmelding, bedoeld in
artikel 3.42, zesde lid, van de wet.
2.
De in het eerste lid bedoelde investeringen in bedrijfsmiddelen komen slechts in aanmerking voor de energie-investeringsaftrek indien de belastingplichtige met betrekking tot de vaste inrichting waaraan deze bedrijfsmiddelen worden toegerekend, in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden zonder keuzemogelijkheid, zonder ervan te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, is onderworpen aan een aldaar geheven belasting naar de winst.
1.
De aanmelding, bedoeld in
artikel 3.42, zesde lid, van de wet, van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van investeringen in bedrijfsmiddelen als bedoeld in
artikel 3 vindt plaats binnen een termijn van drie maanden. Deze termijn vangt aan:
a.
met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;
b.
met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, indien het bedrijfsmiddel of het onderdeel ter zake waarvan de kosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel respectievelijk het onderdeel.
2.
Indien
artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.
Artikel 5
De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten vindt uitsluitend plaats langs de daartoe door de Minister van Economische Zaken geopende elektronische weg.
2.
De verklaring van de Minister van Economische Zaken, bedoeld in het eerste lid, vermeldt in welke aangewezen bedrijfsmiddelen of onderdelen is geïnvesteerd alsmede het bedrag van de uitgaven terzake.
3.
De belastingplichtige legt ten behoeve van het verstrekken van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een berekening van de energiebesparing over.
4.
De belastingplichtige legt ten behoeve van het in behandeling nemen van een verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een kopie van de afgegeven bouwvergunning of omgevingsvergunning over indien
artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.
5.
De belastingplichtige legt ten behoeve van het in behandeling nemen van een verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een kopie van de afgegeven milieuvergunning, omgevingsvergunning of vergelijkbare vergunning over indien
artikel 3, onderdeel c, van toepassing is.
1.
De Minister van Economische Zaken kan de in
artikel 6 bedoelde verklaring wijzigen of intrekken indien de door of namens belastingplichtige verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die de Minister van Economische Zaken bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring.
2.
De bevoegdheid tot het intrekken of wijzigen van een verklaring op grond van het eerste lid vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.
1.
Met betrekking tot investeringen in bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden, worden als milieu-investeringen als bedoeld in
artikel 3.42a, tweede lid, van de wet aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in
bijlage 1 van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen , mits het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voorzover aangegeven in die bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen.
3.
De in het eerste lid bedoelde investeringen in bedrijfsmiddelen komen slechts in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek indien de belastingplichtige met betrekking tot de vaste inrichting waaraan deze bedrijfsmiddelen worden toegerekend, in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden zonder keuzemogelijkheid, zonder ervan te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, is onderworpen aan een aldaar geheven belasting naar de winst.
1.
De aanmelding, bedoeld in
artikel 3.42a, zevende lid, van de wet, van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van investeringen in bedrijfsmiddelen als bedoeld in
artikel 12 vindt plaats binnen een termijn van drie maanden. Deze termijn vangt aan:
a.
met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;
b.
met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, indien het bedrijfsmiddel of het onderdeel ter zake waarvan de kosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel respectievelijk het onderdeel.
2.
Indien
artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.
Artikel 10
De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten vindt uitsluitend plaats langs de daartoe door de Minister van Economische Zaken geopende elektronische weg.
Artikel 12
De
Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek Nederlandse Antillen en Aruba 2001 vervalt.
Artikel 13
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 10 oktober 2010.
Artikel 14
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden 2010.
Den Haag, 23 december 2010