Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk 2. Mededeling en registratie
+ Hoofdstuk 3. Frequenties
+ Hoofdstuk 4. Nummerbeleid en nummerbeheer
+ Hoofdstuk 5. Aanleg, instandhouding en opruiming van kabels
+ Hoofdstuk 6. Interoperabiliteit van diensten en vertrouwelijkheid van informatie
+ Hoofdstuk 6a. Verplichtingen voor ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht
+ Hoofdstuk 6b. Consultatie
+ Hoofdstuk 7. Eindgebruikersbelangen
+ Hoofdstuk 8. Regels met betrekking tot het verspreiden van programma's, systemen voor voorwaardelijke toegang, applicatieprogramma-interfaces en elektronische programmagidsen
+ Hoofdstuk 9. Universele dienstverlening
+ Hoofdstuk 10. Uitrusting
+ Hoofdstuk 11. Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer
+ Hoofdstuk 11a. Continuïteit
+ Hoofdstuk 12. Geschillen
+ Hoofdstuk 13. Bevoegd aftappen en toepassing van andere bevoegdheden op grond van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met telecommunicatie
+ Hoofdstuk 14. Buitengewone omstandigheden
+ Hoofdstuk 15. Handhaving
+ Hoofdstuk 16. Vergoedingen
+ Hoofdstuk 17
+ Hoofdstuk 18. Verdere bepalingen
+ Hoofdstuk 19. Overgangsrecht in verband met de implementatie van het Europese geharmoniseerde regelgevende kader voor de elektronische communicatiesector 2002
+ Hoofdstuk 20. Algemene overgangs- en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Telecommunicatiewet

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Wet van 19 oktober 1998, houdende regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de algehele liberalisering van de telecommunicatie-infrastructuur en de telecommunicatiediensten wenselijk is regels te stellen ter waarborging van een samenhangende infrastructuur en ter bevordering van de daadwerkelijke mededinging;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
b. Autoriteit Consument en Markt: de Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;
c. [vervallen;]
d. nationale regelgevende instantie: instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie die krachtens het recht van die lidstaat is belast met een of meer regelgevende of daarmee verband houdende uitvoerende taken die zijn toegekend in de richtlijnen nrs. 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG, 2002/22/EG of  2002/58/EG;
e. elektronisch communicatienetwerk: transmissiesystemen, waaronder mede begrepen de schakel- of routeringsapparatuur, netwerkelementen die niet actief zijn en andere middelen, die het mogelijk maken signalen over te brengen via kabels, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen, waaronder satellietnetwerken, vaste en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt en netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie;
f. elektronische communicatiedienst: gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt, doch niet de dienst waarbij met behulp van elektronische communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd. Het omvat niet de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 1 van de notificatierichtlijn die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken;
g. openbare elektronische communicatiedienst: elektronische communicatiedienst die beschikbaar is voor het publiek;
h. openbaar elektronisch communicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische communicatiediensten aan te bieden, waaronder mede wordt begrepen een netwerk, bestemd voor het verspreiden van programma's voor zover dit aan het publiek geschiedt;
i. aanbieden van een elektronisch communicatienetwerk: het bouwen, exploiteren, beheren of beschikbaar stellen van een elektronisch communicatienetwerk;
j. bijbehorende faciliteiten: de bij een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst behorende diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten;
k. netwerkaansluitpunt: fysiek punt waarop een abonnee de toegang tot een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt geboden; in het geval van netwerken met schakelings- of routeringsfuncties wordt het netwerkaansluitpunt bepaald door middel van een specifiek netwerkadres, dat met een abonneenummer of -naam kan zijn verbonden;
l. toegang: het aan een andere onderneming beschikbaar stellen van netwerkonderdelen, bijbehorende faciliteiten of diensten onder uitdrukkelijke voorwaarden, al dan niet op exclusieve basis, ten behoeve van het aanbieden van elektronische communicatiediensten, het aanbieden van diensten voor de informatiemaatschappij of het verspreiden van programma’s aan het publiek, door die onderneming;
m. interconnectie: specifiek type toegang dat wordt gerealiseerd tussen exploitanten van openbare netwerken, inhoudende het fysiek en logisch verbinden van openbare communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden;
n. gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst;
o. eindgebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die van een openbare elektronische communicatiedienst gebruik maakt of wil gaan maken en die niet tevens openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt;
p. abonnee: natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare elektronische communicatiediensten voor de levering van dergelijke diensten;
q. consument: natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden;
r. onderneming: onderneming in de zin van artikel 101, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
s. onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht: onderneming die alleen of tezamen met andere ondernemingen over een economische kracht beschikt die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen;
t. transnationale markt: bij beschikking, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, gedefinieerde markt die de Europese Unie of een aanzienlijk, zich over meer dan één lidstaat uitstrekkend, deel daarvan beslaat;
u. [vervallen;]
v. [vervallen;]
w. [vervallen;]
x. openbare telefoondienst: dienst die voor het publiek beschikbaar is voor direct of indirect uitgaande en binnenkomende nationale of internationale gesprekken, met behulp van een nummer of een aantal nummers in een nationaal of internationaal nummerplan;
y. programma: programma als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008;
z. kabels: fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten en de bij deze fysieke geleidingsdraden behorende ondergrondse ondersteuningswerken, beschermingswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen fysieke geleidingsdraden in, op of boven openbare gronden enerzijds en fysieke geleidingsdraden in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde fysieke geleidingsdraden onderling;
aa. openbare gronden:
1º. openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken;
2º. wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, die voor eenieder toegankelijk zijn;
bb. nummer: cijfers, letters of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen;
cc. nummeridentificatie:
1º. faciliteit om het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het opgeroepen netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;
2º. faciliteit om het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt dan wel het nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;
dd. in de handel brengen: het voor de eerste maal afleveren na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het in gebruik nemen na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het invoeren in de Europese Economische Ruimte uit een land daarbuiten, of het in gebruik nemen na invoer uit een land buiten de Europese Economische Ruimte in de Europese Economische Ruimte;
ee. openbaar telecommunicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt om openbare telecommunicatiediensten aan te bieden, voor zover het netwerk niet gebruikt wordt voor het verspreiden van programma's;
ff. openbare telecommunicatiedienst: voor het publiek beschikbare dienst die geheel of gedeeltelijk bestaat in het overbrengen van signalen via een elektronisch communicatienetwerk, voor zover deze dienst niet bestaat uit het verspreiden van programma's;
gg. uitrusting: elk apparaat of vaste installatie;
hh. apparaten: elektrische en elektronische apparaten;
ii. vaste installatie: een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventuele andere inrichtingen, die samengebouwd, geïnstalleerd en bestemd zijn voor permanent gebruik op een van te voren vastgestelde locatie;
jj. randapparaten:
1°. uitrusting die bestemd is om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten, zodanig dat zij: rechtstreeks op netwerkaansluitpunten kan worden aangesloten, of kan dienen voor interactie met een openbaar telecommunicatienetwerk via directe of indirecte aansluiting op netwerkaansluitpunten ten behoeve van overbrenging, verwerking of ontvangst van informatie;
2°. Radiozendapparaten die geschikt zijn om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten;
3°. Uitrusting voor satellietgrondstations tenzij bij of krachtens hoofdstuk 10 anders is bepaald, doch met uitsluiting van speciaal geconstrueerde uitrusting die bedoeld is voor gebruik als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk;
kk. radiozendapparaten: uitrusting die naar haar aard bestemd is voor het zenden of het zenden en ontvangen van radiocommunicatiesignalen;
ll. systeem voor voorwaardelijke toegang: elke technische maatregel of regeling waarbij toegang tot een beschermde radio- of televisie-omroepdienst in begrijpelijke vorm afhankelijk wordt gemaakt van een abonnement of een andere vorm van voorafgaande individuele machtiging;
mm. applicatieprogramma-interface: een software interface tussen externe toepassingen, die beschikbaar is gesteld door omroepen, dienstenleveranciers, alsmede de hulpmiddelen in de eindapparatuur;
nn. Internationaal Telecommunicatieverdrag: het op 22 december 1992 te Genève tot stand gekomen Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie met de daarbij behorende bijlagen en reglementen (Trb. 1993, 138), de op 14 oktober 1994 te Kyoto tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 1995, 201) en de op 6 november 1998 te Minneapolis tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 2001, 90);
oo. richtlijn nr. 2002/19/EG: Richtlijn nr. 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (PbEG L 108);
pp. richtlijn nr. 2002/20/EG: Richtlijn nr. 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (PbEG L 108);
qq. richtlijn nr. 2002/21/EG: Richtlijn nr. 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PbEG L 108);
rr. richtlijn nr. 2002/22/EG: Richtlijn nr. 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PbEG L 108);
ss. certificaat: elektronische bevestiging die gegevens voor het verifiëren van een elektronische handtekening met een bepaalde persoon verbindt en de identiteit van die persoon bevestigt;
tt. gekwalificeerd certificaat: certificaat dat voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 18.15, tweede lid, en is afgegeven door een certificatiedienstverlener die voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 18.15, eerste lid;
uu. certificatiedienstverlener: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die certificaten afgeeft of andere diensten in verband met elektronische handtekeningen verleent;
vv. middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen: geconfigureerde software of hardware die wordt gebruikt om de gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen te implementeren;
ww. veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen: een middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen dat voldoet aan de eisen gesteld krachtens artikel 18.17, eerste lid;
xx. elektronische handtekening: elektronische handtekening als bedoeld in artikel 15a, vierde lid, van Titel 1, afdeling 1A van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
yy. ondertekenaar: voor de toepassing van deze wet geldt de definitiebepaling van artikel 15a, vijfde lid, van Titel 1, afdeling 1A van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
zz. openbare betaaltelefoon: voor het publiek toegankelijk telefoontoestel waarmee uitgaande gesprekken gevoerd kunnen worden en waarvan de betaling voor het gebruik kan geschieden door middel van munten, krediet- of debetkaarten of vooruitbetaalde telefoonkaarten;
aaa. notificatierichtlijn: Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204);
bbb. programmadienst: dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat uit het aanbieden van programma’s aan het algemene publiek of een deel daarvan;
ccc. conformiteitsrichtlijn: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, die geheel of gedeeltelijk berust op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en regels stelt over het op de markt brengen of het gebruik van apparaten;
ddd. nummerhouder: degene aan wie de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag een nummer heeft toegekend;
eee. nummergebruiker: degene die een nummer gebruikt;
fff. roamingverordening: op grond van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende roaming op openbare mobiele-communicatienetwerken binnen de Unie, en de op grond van die verordening door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen;
ggg. bijbehorende diensten: de bij een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst behorende diensten die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten;
hhh. schadelijke interferentie: interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsvoorzieningen in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de geldende internationale, communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig verslechtert, hindert of herhaaldelijk onderbreekt;
iii. BEREC: het orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau;
jjj. Het Bureau: het Bureau als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau;
kkk. ITU: Internationale Unie voor Telecommunicatie.
Artikel 1.2
De bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze wet gelden mede op en met betrekking tot installaties ter zee in de zin van de Wet installaties Noordzee .
1.
De Autoriteit Consument en Markt draagt er zorg voor dat haar besluiten bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 8, tweede tot en met vijfde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG in elk geval door:
a. het bevorderen van concurrentie bij het leveren van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten, of bijbehorende faciliteiten, onder meer door efficiënte investeringen op het gebied van infrastructuur aan te moedigen en innovaties te steunen;
b. de ontwikkeling van de interne markt;
c. het bevorderen van belangen van eindgebruikers wat betreft keuze, prijs en kwaliteit.
2.
De Autoriteit Consument en Markt houdt bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden zoveel mogelijk rekening met aanbevelingen van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, en met door BEREC gegeven adviezen en gemeenschappelijke standpunten, voor zover die aanbevelingen, adviezen en standpunten betrekking hebben op de bij of krachtens deze wet aan de Autoriteit Consument en Markt opgedragen taken of verleende bevoegdheden.
3.
Indien de Autoriteit Consument en Markt geen toepassing geeft aan een aanbeveling van de Europese Commissie als bedoeld in het tweede lid, informeert zij, onder vermelding van de redenen, de Europese Commissie en Onze Minister.
1.
Degene die een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst aanbiedt dan wel bijbehorende faciliteiten aanlegt of aanbiedt, met uitzondering van degene die een elektronische programmagids aanbiedt, doet daarvan mededeling aan de Autoriteit Consument en Markt.
2.
De Autoriteit Consument en Markt stelt vast welke gegevens bij de mededeling aan de Autoriteit Consument en Markt worden overgelegd, alsmede de wijze waarop de mededeling wordt gedaan. Die gegevens betreffen in ieder geval de naam, het adres, de vestigingsplaats, respectievelijk de woonplaats en een beschrijving van de in het eerste lid bedoelde netwerken, diensten of faciliteiten. De Autoriteit Consument en Markt doet hiervan mededeling in de Staatscourant.
3.
De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden slechts verzameld ten behoeve van de goede uitvoering van deze wet en zijn beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor het vaststellen van de identiteit en de hoedanigheid van degene, bedoeld in het eerste lid.
4.
De Autoriteit Consument en Markt registreert degene, bedoeld in het eerste lid, na ontvangst van de in dat lid bedoelde mededeling en de daarbij behorende gegevens.
5.
Voor het aanbieden of afgeven van gekwalificeerde certificaten aan het publiek is een registratie door de Autoriteit Consument en Markt vereist van de certificatiedienstverlener die in Nederland een vestiging heeft. Bij de aanvraag van een registratie legt de certificatiedienstverlener over:
a. documenten, waaruit de overeenstemming met de bij en krachtens artikel 18.15, eerste en tweede lid, bedoelde eisen blijkt, en
b. de gegevens waarvoor krachtens artikel 2.4, vierde lid, bij ministeriële regeling is bepaald, dat die aan de Autoriteit Consument en Markt verstrekt dienen te worden.
6.
Een certificatiedienstverlener waarvan door een organisatie als bedoeld in artikel 18.16, eerste lid, is vastgesteld dat wordt voldaan aan de eisen, gesteld bij of krachtens artikel 18.15, eerste en tweede lid, kan om te voldoen aan het bepaalde krachtens de tweede volzin van het vijfde lid onder a, volstaan met het overleggen van een geldig bewijs van die vaststelling.
7.
De Autoriteit Consument en Markt is bevoegd te bepalen welke andere gegevens bij de aanvraag van een registratie dienen te worden overgelegd.
1.
De Autoriteit Consument en Markt gaat niet over tot registratie als bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, indien:
a. de mededeling geen betrekking heeft op een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst, of bijbehorende faciliteiten, of
b. de op grond van artikel 2.1, tweede lid, te overleggen gegevens niet, onvolledig, of niet juist zijn verstrekt.
2.
De Autoriteit Consument en Markt weigert een registratie als bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid, indien de gevraagde registratie geen betrekking heeft op het aanbieden of afgeven van gekwalificeerde certificaten aan het publiek.
3.
De Autoriteit Consument en Markt kan de registratie van een certificatiedienstverlener weigeren indien de door hem op grond van artikel 2.1, vijfde, zesde of zevende lid, te overleggen gegevens niet, onvolledig of niet juist zijn verstrekt.
4.
De Autoriteit Consument en Markt beëindigt of wijzigt de registratie:
a. indien de grond voor registratie is vervallen;
b. indien een certificatiedienstverlener activiteiten of diensten verricht in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet,
c. indien de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat de certificatiedienstverlener niet of niet geheel voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 18.15, eerste en tweede lid, en de certificatiedienstverlener niet binnen de door de Autoriteit Consument en Markt gestelde termijn heeft aangetoond aan deze eisen te voldoen. Indien de certificatiedienstverlener aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn aan de eisen te kunnen voldoen, kan de Autoriteit Consument en Markt de termijn verlengen; of
d. indien de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat de certificatiedienstverlener de gegevens, bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid, onder b, of wijzigingen daarin niet, onvolledig of niet juist heeft verstrekt, en de certificatiedienstverlener niet binnen de door de Autoriteit Consument en Markt gestelde termijn de volledige of juiste gegevens alsnog verstrekt.
5.
Indien de certificatiedienstverlener aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn, bedoeld in het vierde lid, onder c, aan de eisen, bedoeld in dat onderdeel, te kunnen voldoen, of binnen de gestelde termijn, bedoeld in het vierde lid, onder d, alsnog de juiste gegevens, bedoeld in dat onderdeel, te kunnen verstrekken, kan de Autoriteit Consument en Markt de termijn verlengen.
1.
In het belang van de goede uitvoering van deze wet wordt door de Autoriteit Consument en Markt een register van de registraties bijgehouden. In het register worden in ieder geval de naam, het adres en de vestigingsplaats, respectievelijk de woonplaats van de geregistreerde vermeld.
2.
Het register ligt voor eenieder kosteloos ter inzage op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen plaats. De gegevens uit het register zijn kosteloos op elektronische wijze te raadplegen.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de door de Autoriteit Consument en Markt in het register te vermelden gegevens anders dan die, bedoeld in het eerste lid;
b. de opzet, structuur en elektronische wijze van raadpleging van het register.
4.
Indien de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid, nadere regels stelt over de in het register te vermelden gegevens, kan daarbij tevens worden bepaald welke van die gegevens door een certificatiedienstverlener aan de Autoriteit Consument en Markt verstrekt dienen te worden tot opname in het register.
5.
De geregistreerde geeft aan de Autoriteit Consument en Markt onverwijld alle wijzigingen door die van invloed zijn op de registratie of op de in het register opgenomen gegevens die krachtens het vierde lid zijn verstrekt.
6.
De Autoriteit Consument en Markt brengt het register in overeenstemming met de wijzigingen die voortvloeien uit artikel 2.2, vierde lid, of met de wijzigingen die de Autoriteit Consument en Markt op grond van het vijfde lid heeft ontvangen.
7.
Onverminderd het zesde lid, kan de Autoriteit Consument en Markt de gegevens met betrekking tot de registratie wijzigen indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.
1.
De Autoriteit Consument en Markt verstrekt zo spoedig mogelijk na de registratie, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, aan de desbetreffende geregistreerde een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de mededeling, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aan de Autoriteit Consument en Markt is gedaan. Bij de verklaring worden tevens vermeld de geldende wettelijke bepalingen inzake het medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes, de gedoogplicht voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels, eind- tot eindverbindingen, alsmede toegang met betrekking tot aanbieders met aanmerkelijke marktmacht.
2.
De Autoriteit Consument en Markt verstrekt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid, binnen een week na ontvangst van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een geregistreerde als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2.5
De Autoriteit Consument en Markt is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor de gegevensverzameling, bedoeld in artikel 2.1 en voor het register, bedoeld in artikel 2.3.
1.
Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, een frequentieplan en wijzigingen daarvan vast.
2.
Het frequentieplan bevat in ieder geval:
a. de bestemmingen van te onderscheiden frequentiebanden,
b. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wie het mede aangaat bij regeling van Onze Minister aan te wijzen publieke taken worden uitgevoerd op het gebied van defensie, veiligheid van de staat, handhaving van de rechtsorde, wetenschap, veiligheid van het verkeer en hulpverlening,
c. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen de vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van het verzorgen van taken op het gebied van de publieke mediadienst bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, worden verleend zonder toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid,
d. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen voor bepaalde bestemmingen frequentieruimte al dan niet tezamen met categorieën van radiozendapparaten als bedoeld in artikel 3.9, onder b, en al dan niet met een meldingsplicht, zonder vergunning mag worden gebruikt,
e. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen frequentieruimte voor bepaalde bestemmingen niet zonder vergunning mag worden gebruikt, alsmede de aanduiding of vergunningen worden verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b, dan wel na een nader te maken keuze tussen een veiling of vergelijkende toets,
f. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen in bij besluit van Onze Minister nader aan te wijzen geografische gebieden frequentieruimte uitsluitend mag worden gebruikt voor het ontvangen van signalen, en
g. de aanwijzing van frequentiebanden binnen welke voor bepaalde bestemmingen medegebruik kan worden opgelegd,
met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in onderdeel e, uitsluitend wordt gedaan voor zover dat nodig is om:
1°. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte;
2°. in die frequentiebanden:
schadelijke interferentie te vermijden,
de technische kwaliteit van elektronische communicatienetwerken en -diensten te verzekeren,
een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen, of
andere doelstellingen van algemeen belang te vervullen.
3.
Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen ten behoeve van elektronische communicatienetwerken en -diensten in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de te gebruiken technologie indien dat nodig is om:
a. schadelijke interferentie te vermijden;
b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;
c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;
d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de radiofrequenties;
e. een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen;
f. een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken;
g. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte.
4.
Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de soorten elektronische communicatiediensten die worden aangeboden indien dat nodig is om te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte of om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken.
5.
Als een doelstelling van algemeen belang als bedoeld in het derde lid, onderdeel f, en het vierde lid, worden in ieder geval aangemerkt:
a. de veiligheid van het menselijk leven;
b. de bevordering van sociale, regionale of territoriale samenhang;
c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;
d. het bevorderen van de culturele en taalkundige diversiteit en het pluralisme van de media.
6.
Indien een beperking als bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar na het opleggen van de beperking, en vervolgens iedere vijf jaar, of de beperking kan worden opgeheven. Indien een beperking niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het vierde en vijfde lid genoemde doelstellingen, wordt het frequentieplan hierop aangepast.
7.
Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.
1.
Onze Minister wie het mede aangaat dient al dan niet op verzoek van Onze Minister bij deze een behoefte-onderbouwingsplan in, waarin gemotiveerd wordt onderbouwd welke frequentieruimte noodzakelijk is voor de in artikel 3.1, tweede lid, onder b, bedoelde taken. Het behoefte-onderbouwingsplan wordt telkens na ten hoogste drie jaar opnieuw ingediend.
2.
Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van het behoefte-onderbouwingsplan.
1.
Op de voorbereiding van het frequentieplan en wijzigingen daarvan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat in aanvulling op artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ook een gebruiker en een consument zijn zienswijze over het ontwerp naar voren kan brengen.
2.
Onze Minister stelt geen frequentieplan of een wijziging daarvan vast met betrekking tot de in artikel 3.1, tweede lid, onder b, bedoelde frequentiebanden zonder dat hij de beschikking heeft over een behoefte-onderbouwingsplan, dat niet langer dan een jaar tevoren bij hem is ingediend.
3.
Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing voor zover de vaststelling van het frequentieplan of de wijziging daarvan:
a. het gevolg is van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. noodzakelijk is voor de implementatie van een besluit van een instelling van de Europese Unie.
4.
Het eerste en tweede lid is voorts niet van toepassing voor zover het frequentieplan of de wijziging daarvan betrekking heeft op wijzigingen van ondergeschikte aard.
5.
Het tweede lid is voorts niet van toepassing indien Onze Minister een verzoek heeft gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat om binnen drie maanden bij hem een behoefte-onderbouwingsplan in te dienen en aan die uitnodiging geen gevolg is gegeven.
1.
Onze Minister houdt een openbaar frequentieregister.
2.
Het frequentieregister geeft aan hoeveel frequentieruimte nog beschikbaar is. Daartoe bevat het frequentieregister:
a. een opgave van de nog beschikbare frequentieruimte in de frequentiebanden waarbinnen reeds vergunningen zijn verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a,
b. een opgave van de vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte die is verdeeld met toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder b tot en met f,
c. gegevens met betrekking tot de periode gedurende welke de onder b bedoelde frequentieruimte in gebruik is, en
d. de voorschriften en beperkingen die zijn gesteld aan het gebruik van de onder a en b bedoelde frequentieruimte.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat andere gegevens dan de in het tweede lid bedoelde gegevens in het frequentieregister worden opgenomen, of dat bepaalde gegevens niet in het register worden opgenomen, indien opneming daarvan de veiligheid van de staat zou kunnen schaden, dan wel de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou kunnen bemoeilijken.
Artikel 3.5
Onze Minister wijst in overeenstemming met het frequentieplan uit de aangewezen frequentiebanden, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder b, frequentieruimte voor publieke taken slechts toe aan Onze Minister wie het mede aangaat voor zover Onze Minister van oordeel is dat de frequentieruimte, waarop het behoefte-onderbouwingsplan, bedoeld in artikel 3.2, betrekking heeft, noodzakelijk is voor de betrokken publieke taak. Onze Minister kan aan de toewijzing voorschriften en beperkingen verbinden.
1.
Ten behoeve van de verzorging van de landelijke, regionale en lokale publieke mediadienst verleent Onze Minister, binnen de in artikel 3.1, tweede lid, onder c, bedoelde frequentiebanden, op aanvraag de vergunningen, bedoeld in de artikelen 3.7 en 3.8, ten behoeve van het uitzenden van programmakanalen als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008. De vergunning wordt verleend aan:
a. indien het de landelijke publieke mediadienst betreft, de Stichting Nederlandse Publieke Omroep, en
b. indien het de regionale of lokale publieke mediadienst betreft, aan de instelling die op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 is aangewezen voor de verzorging van die regionale, onderscheidenlijk lokale publieke mediadienst.
2.
De vergunningen worden verleend zonder toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid.
Artikel 3.7
Bij het verlenen van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke mediadienst, bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, wordt het navolgende in acht genomen:
a. voor de algemene programmakanalen van de landelijke publieke mediadienst, bedoeld in artikel 2.50 van de Mediawet 2008, wordt ten minste één vergunning verleend op zodanige wijze, dat, voor zover dat technisch mogelijk is, een landelijk bereik mogelijk is;
b. voor iedere provincie wordt aan de media-instelling die voor de desbetreffende provincie op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 is aangewezen voor de verzorging van de regionale publieke mediadienst voor ten minste één omroepnet voor radio, een vergunning verleend op zodanige wijze, dat, voor zover dat technisch mogelijk is, een provinciaal bereik mogelijk is;
c. indien in een provincie twee of meer regionale publieke media-instellingen op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 zijn aangewezen zal, voor zover dat technisch mogelijk is, aan elk van die media-instellingen vergunning worden verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan de onderscheidene verzorgingsgebieden;
d. aan iedere lokale publieke media-instelling die op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 is aangewezen, zal, voor zover dat technisch mogelijk is, en een doelmatig gebruik van frequentieruimte zich daartegen niet verzet voor ten minste één omroepnet voor radio vergunning worden verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan het verzorgingsgebied.
Artikel 3.8
Voor zover een vergunning niet krachtens artikel 3.7 dient te worden verleend, kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij ministeriële regeling regels vaststellen met betrekking tot de verlening van extra vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte in de frequentiebanden, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder c, ten behoeve van het uitzenden van programmakanalen door een landelijke, regionale of lokale publieke media-instelling boven de aantallen, bedoeld in artikel 3.7.
Artikel 3.9
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot frequentieruimte voor het gebruik waarvan geen vergunning is vereist. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. het gebruik van de frequentieruimte,
b. eisen waaraan bij die regels aan te wijzen categorieën van radiozendapparaten voor bepaalde bestemmingen moeten voldoen,
c. eisen voor gebruikers van frequentieruimte,
d. een meldingsplicht voor gebruikers, en
e. de gegevens die aan Onze Minister moeten worden overgelegd alvorens frequentieruimte in gebruik mag worden genomen.
1.
De verlening van vergunningen door Onze Minister in andere gevallen dan bedoeld in artikel 3.6 geschiedt met toepassing van een van de volgende procedures:
a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,
b. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen dan wel door middel van een veiling, afhankelijk van het aantal aanvragen dat voor bepaalde frequentieruimte is ingediend,
c. door middel van een vergelijkende toets zonder een financieel bod,
d. door middel van een vergelijkende toets met inbegrip van een financieel bod,
e. door middel van een vergelijkende toets, zo nodig gevolgd door een veiling,
f. door middel van een veiling.
2.
De procedures, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, worden niet toegepast indien het redelijkerwijs te verwachten is dat de voor verdeling beschikbare frequentieruimte voldoende is om aan de vraag te voldoen.
3.
Onze Minister neemt, gelet op het belang van een optimale verdeling van frequentieruimte, een besluit omtrent de keuze en het tijdstip van aanvang van een van de procedures, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f.. Voor zover dat op dat moment reeds mogelijk is, stelt hij bij dat besluit tevens de voorschriften en beperkingen vast die aan de vergunning zullen worden verbonden. Onze Minister kan daarbij voorts, met inachtneming van het frequentieplan, nader de bestemming vaststellen van de frequentieruimte waarop de keuze betrekking heeft. Op de voorbereiding van het besluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Hij stelt beide Kamers der Staten-Generaal in kennis van het ontwerp van het besluit.
4.
Voor zover het de verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële media-instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008 betreft, geschiedt de in het derde lid bedoelde keuze in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
5.
Voor zover de in het derde lid bedoelde keuze betrekking heeft op het al dan niet toepassen van een financieel bod bij de toepassing van de vergelijkende toets, geschiedt deze tevens in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.
6.
Na de ontvangst van een aanvraag om een vergunning die wordt verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, neemt Onze Minister:
a. binnen 20 weken een besluit als bedoeld in het derde lid, en
b. binnen 40 weken een besluit omtrent de verlening van een vergunning.
7.
Het zesde lid is niet van toepassing indien de naleving van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie betreffende het gebruik van radiofrequenties of posities in de ruimte het nemen van een besluit binnen genoemde termijnen verhindert.
8.
Artikel 3.18 is van overeenkomstige toepassing op een besluit als bedoeld in het zesde lid.
1.
Indien vergunningen worden verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder b tot en met f, kan, tenzij artikel 6.24 van de Mediawet 2008 van toepassing is, bij ministeriële regeling, in het belang van een optimale verdeling dan wel een doelmatig gebruik van schaarse frequentieruimte, de maximale hoeveelheid frequentieruimte worden vastgesteld die een natuurlijk persoon of een rechtspersoon in de desbetreffende procedure kan verwerven, hetzij louter in die procedure, hetzij tezamen met de hoeveelheid frequentieruimte waarover die natuurlijke persoon of die rechtspersoon reeds voor de vergunningverlening beschikt. Bij de ministeriële regeling, bedoeld in de eerste volzin, kan worden bepaald voor welke periode de maximale hoeveelheid frequentieruimte van toepassing is.
2.
Indien een natuurlijke persoon of rechtspersoon deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere rechtspersoon of vennootschap behoort die een vergunning heeft of verwerft met betrekking tot frequentieruimte waarvoor een maximum is vastgesteld, wordt bij de toepassing van het eerste lid ook die vergunning in aanmerking genomen.
1.
Onze Minister kan op aanvraag vergunning verlenen voor het doen van experimenten met een looptijd van ten hoogste één jaar. Op een dergelijke vergunningverlening zijn de artikelen 3.13, tweede lid, en 3.18, eerste lid, onder a, niet van toepassing.
2.
Vergunningen als bedoeld in het eerst lid, worden op volgorde van binnenkomst verleend.
3.
Onze Minister kan aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbinden.
1.
Voor het gebruik van andere frequentieruimte dan die welke in het frequentieplan is aangewezen als frequentieruimte waarvan het gebruik zonder vergunning is toegestaan, dan wel die op grond van artikel 3.5 is toegewezen, is een vergunning vereist van Onze Minister.
2.
Vergunningen worden slechts verleend in overeenstemming met het frequentieplan.
1.
In het belang van een optimale verdeling en een doelmatig gebruik van frequentieruimte kan een vergunning onder beperkingen worden verleend en kunnen er voorschriften aan worden verbonden.
2.
Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van elektronische communicatienetwerken en- diensten het voorschrift worden verbonden dat de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking heeft, moet worden gebruikt voor de verzorging van bij de vergunning aan te wijzen diensten, voor zover dat nodig is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang. In dat geval kunnen de in het eerste lid bedoelde beperkingen en voorschriften tevens betrekking hebben op het belang van een goede dienstverlening.
3.
Als redenen van algemeen belang als bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval aangemerkt:
a. de veiligheid van het menselijk leven;
b. het bevorderen van de sociale, regionale of territoriale samenhang;
c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;
d. de bevordering van culturele en taalkundige diversiteit en pluralisme van de media.
4.
Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning het voorschrift worden verbonden dat de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking heeft moet worden gebruikt voor de toepassing van bij de vergunning aan te wijzen technologieën, indien dat nodig is om:
a. schadelijke interferentie te vermijden;
b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;
c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;
d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de radiofrequenties;
e. een doelmatige gebruik van frequentieruimte te waarborgen;
f. een doelstelling van algemeen belang zoals bedoeld in het derde lid, te verwezenlijken.
5.
Indien een voorschrift als bedoeld in het tweede en vierde lid wordt opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar nadat het voorschrift aan de vergunning is verbonden, en vervolgens iedere vijf jaar, of het voorschrift kan worden geschrapt. Indien een voorschrift niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het tweede en vierde lid genoemde doelstellingen, wordt de vergunning hierop aangepast.
1.
Teneinde een optimaal gebruik van frequentieruimte te waarborgen kan Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, bij ministeriële regeling bepalen dat de houder van een vergunning een bedrag verschuldigd is voor het gebruik van de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking heeft,
a. bij de verlening van de vergunning,
b. bij een verlenging van de vergunning,
c. bij een wijziging van de vergunning,
d. bij een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van de vergunning.
2.
In de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling wordt de hoogte van het te betalen bedrag gerelateerd aan de economische waarde van de gedurende de looptijd van de vergunning uit het gebruik van de desbetreffende frequentieruimte te verwachten voordelen.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verlening en wijziging van vergunningen.
2.
De in het eerste lid bedoelde regels kunnen betrekking hebben op:
a. de eisen die aan een aanvrager worden gesteld om in aanmerking te komen voor een vergunning,
b. het door Onze Minister uitsluiten van een of meer aanbieders van elektronische communicatienetwerken of elektronische communicatiediensten van deelname of verdere deelname aan een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder b tot en met f, indien dat met het oog op de totstandbrenging of instandhouding van daadwerkelijke mededinging noodzakelijk is, of indien zij reeds over de maximale hoeveelheid frequentieruimte beschikken die met toepassing van artikel 3.11 is vastgesteld,
c. de toepassing en uitvoering van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid,
d. de criteria die worden toegepast bij een vergelijkende toets als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder c tot en met e,
e. de beperkingen waaronder een vergunning kan worden verleend en de voorschriften die aan een vergunning kunnen worden verbonden.
3.
Indien een vergunning wordt verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder b tot en met f, wordt een voornemen om een vergunning onder beperkingen te verlenen en een voornemen om aan een vergunning voorschriften te verbinden, op passende wijze bekendgemaakt. Belanghebbenden, gebruikers en consumenten kunnen tot vier weken na bekendmaking van een voornemen hun zienswijze over het voornemen naar voren brengen.
1.
Vergunningen worden verleend voor een bij die vergunning te bepalen termijn die gerelateerd is aan de betrokken dienstverlening, het met de vergunningverlening nagestreefde doel en die rekening houdt met een passende periode die nodig is voor de afschrijving van investeringen.
2.
Vergunningen die zijn verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, worden na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn van rechtswege telkens voor een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur per categorie van vergunningen te bepalen periode verlengd, tenzij Onze Minister uiterlijk twee jaar voor het tijdstip waarop de periode waarvoor de vergunning is verleend, onderscheidenlijk is verlengd, is verstreken, besluit dat de vergunningen niet worden verlengd.
3.
Andere vergunningen dan die, welke zijn verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, worden door Onze Minister slechts verlengd voor zover daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verlengen van vergunningen.
1.
Een vergunning wordt door Onze Minister geweigerd voor zover:
a. verlening daarvan in strijd is met het frequentieplan,
b. een doelmatig gebruik van frequentieruimte dit vordert,
c. reeds een vergunning voor het gebruik van de in de aanvraag gevraagde frequentieruimte is verleend, tenzij gedeeld gebruik van frequentieruimte mogelijk is,
d. deze is gevraagd voor het verspreiden van programma-aanbod ter uitvoering van de publieke mediaopdracht, bedoeld in artikel 2.1 van de Mediawet 2008, en de vergunning zal worden verleend op één van de wijzen als bedoeld in artikel 3.10,
e. feiten of omstandigheden er naar het oordeel van Onze Minister op duiden dat de veiligheid van de staat of de openbare orde door het verlenen van de vergunning in gevaar kan worden gebracht, of
f. verlening daarvan in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 6.23 of 6.24 van de Mediawet 2008, gestelde regels.
2.
Een vergunning kan door Onze Minister worden geweigerd voor zover:
a. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen,
b. de aanvrager niet heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, voortvloeiend uit een eerder aan hem verleende vergunning,
c. door het verlenen van de vergunning aan de aanvrager de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou worden beperkt, met dien verstande dat naar redelijkheid rekening wordt gehouden met gerechtvaardigde belangen bij het gebruik van nieuwe technologie, of
d. de vrees is gewettigd dat door het gewenste signaal van de gebruikte radiozendapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in andere radiozendapparaten, ontvanginrichtingen of elektrische of elektronische inrichtingen.
1.
Een vergunning wordt door Onze Minister ingetrokken indien:
a. de houder van de vergunning hierom verzoekt, of
b. de naleving van een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie of de nakoming van Nederland bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties dit vordert.
2.
Een vergunning kan door Onze Minister worden ingetrokken indien:
a. de houder van de vergunning niet meer voldoet aan de aan hem gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een vergunning,
b. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 6.10, 6.11, 6.23 of 6.24 van de Mediawet 2008 gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet nakomt,
c. een doelmatig gebruik van frequentieruimte dit vordert,
d. de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de vergunning ernstig gevaar zal opleveren voor de veiligheid van de staat of de openbare orde,
e. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen,
f. de instandhouding van de vergunning de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou beperken,
g. de houder van de vergunning gedurende de periode, bedoeld in artikel 3.11 meer frequentieruimte verwerft dan de maximale hoeveelheid die met toepassing van artikel 3.11 voor die periode is vastgesteld, of
h. de vrees is gewettigd dat door het gewenste signaal van de gebruikte radiozendapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in andere radiozendapparaten, ontvanginrichtingen of elektrische of elektronische inrichtingen.
3.
Op de gronden, genoemd in het eerste en tweede lid, kan Onze Minister in plaats van de vergunning intrekken deze ook wijzigen.
1.
Indien een van de gronden, bedoeld in artikel 3.19, tweede lid, van toepassing is, kan Onze Minister in plaats van intrekken of wijzigen van een vergunning, de houder van een vergunning verplichten om die vergunning overeenkomstig de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een natuurlijke of rechtspersoon die een toestemming heeft verkregen van Onze Minister. De houder van de vergunning deelt Onze Minister binnen zeven dagen na afloop van de in de eerste volzin bedoelde periode mede aan wie de vergunning is overgedragen.
2.
Indien na afloop van de in het eerste lid, bedoelde periode overdracht van de vergunning uitblijft, neemt Onze Minister de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure tot overdracht ter hand en draagt Onze Minister die vergunning geheel of gedeeltelijk over aan de natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig die bedoelde procedure, de hoogste prijs of de minimumprijs heeft geboden voor die vergunning. In het geval meerdere natuurlijke of rechtspersonen de hoogste of de minimumprijs hebben geboden, wordt door middel van loting bepaald aan wie van die personen de vergunning wordt overgedragen.
3.
Aan de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure kunnen uitsluitend natuurlijke of rechtspersonen deelnemen die op grond van het bepaalde op grond van het zevende lid, onderdeel b, een toestemming als bedoeld in het eerste lid, hebben verkregen.
4.
Artikel 3.20, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
De houder van een vergunning aan wie Onze minister kenbaar heeft gemaakt dat hij voornemens is om de in het eerste lid, bedoelde verplichting op te leggen, kan uiterlijk binnen een bij ministeriële regeling gestelde periode na de datum van kennisgeving van het ontwerpbesluit verzoeken om:
a. intrekking van de vergunning op grond van artikel 3.19, eerste lid, onderdeel a,
b. wijziging van de vergunning op grond van artikel 3.19, derde lid, of
c. toestemming voor overdracht op grond van artikel 3.20, eerste lid.
Onze minister wijst een verzoek dat wordt ingediend na afloop van deze periode af.
6.
Gedurende de procedure, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, en gedurende acht weken na het tijdstip waarop de procedure is afgerond, zijn artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede en derde lid, en artikel 3.20, eerste lid, eerste volzin, niet van toepassing op de vergunning waarop het ontwerpbesluit, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van:
a. de door de houder van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, of door Onze Minister te volgen procedure om te bepalen aan welke natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in het derde lid, de vergunning wordt overgedragen;
b. de eisen die worden gesteld aan natuurlijke personen of rechtspersonen, de aanvraag en de procedure om een toestemming als bedoeld in het eerste lid te verkrijgen;
c. de wijze waarop bepaald wordt welke natuurlijke of rechtspersoon die een toestemming heeft verkregen de vergunning verkrijgt;
d. de bepaling en betaling van de prijs voor de vergunning.
1.
Een vergunning kan op aanvraag van de houder van die vergunning en een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon geheel of gedeeltelijk aan die andere natuurlijke persoon of rechtspersoon worden overgedragen met toestemming van Onze Minister.
2.
De artikelen 3.18, en 3.19, tweede lid, onder g, zijn van overeenkomstige toepassing. Onze minister verleent voorts geen toestemming indien dat met het oog op de totstandbrenging of instandhouding van daadwerkelijke mededinging noodzakelijk is.
3.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een geheel over te dragen vergunning kan Onze Minister bij het toestemmingsbesluit de voorschriften en beperkingen die aan de over te dragen vergunning zijn verbonden, wijzigen.
4.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een gedeeltelijke overdracht van een vergunning kan Onze Minister bij het toestemmingsbesluit de voorschriften en beperkingen verbonden aan de oorspronkelijke vergunning wijzigen en aan de andere natuurlijke persoon of rechtspersoon een nieuwe vergunning verlenen. De artikelen 3.10, en 3.13, tweede lid, zijn niet van toepassing op de verlening van de in de vorige volzin bedoelde vergunning.
5.
Alvorens een besluit te nemen als bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister indien de overdracht van de vergunning de daadwerkelijke mededinging op de markt in aanzienlijke mate zou kunnen beperken, de Autoriteit Consument en Markt in de gelegenheid hem advies uit te brengen over de overdracht, bedoeld in het eerste lid.
6.
Indien de toestemming betrekking heeft op de overdracht van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant van het besluit tot die toestemming, van het al dan niet gewijzigd zijn van de aan de vergunning verbonden voorschriften alsmede van het besluit nieuwe voorschriften aan de vergunning te verbinden.
Artikel 3.21
In de gevallen waarin samenwerking tussen gebruikers van frequentieruimte noodzakelijk is voor het kunnen gebruiken van de aan hen toegewezen frequentieruimte, sluiten de desbetreffende gebruikers binnen een door Onze Minister te bepalen periode na de toewijzing als bedoeld in artikel 3.5 of de verlening van de vergunning een overeenkomst betreffende de voorwaarden tot gezamenlijk gebruik van dat deel van de frequentieruimte. De periode kan voor de verschillende soorten gebruikers verschillend worden vastgesteld.
1.
Frequentieruimte mag in afwijking van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk worden gebruikt, indien dit nodig is teneinde toepassing te kunnen geven aan strafvorderlijke bevoegdheden tot het onderzoek van telecommunicatie, mits:
a. daartoe een last wordt verstrekt door een tot het onderzoek van telecommunicatie bevoegde autoriteit, en
b. dit plaats vindt met het doel de gegevens, bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 13.4, tweede lid, te achterhalen en het door de aanbieder voldoen aan de vordering van deze gegevens onvoldoende het belang van de strafvordering dient.
2.
Onze Minister kan bij ministeriële regeling vrijstelling verlenen van bij of krachtens dit hoofdstuk geldende verplichtingen ter zake van het gebruik van frequentieruimte.
3.
Gebruik van frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk is voorts toegestaan met ontheffing van Onze Minister, indien dit noodzakelijk is:
a. ter voorkoming, beëindiging of opsporing van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
b. ter vaststelling van de verblijfplaats van een aan te houden persoon op de voet van het bepaalde in artikel 565, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
c. ter uitvoering van de in de artikelen 6 en 7 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 aan de in artikel 1 van die wet bedoelde diensten opgedragen taken;
d. ter vaststelling van de plaats waar zich een persoon bevindt van wie moet worden gevreesd dat deze in acuut levensgevaar verkeert of ter beëindiging van een zodanig acuut levensgevaar,
e. ten behoeve van oefendoeleinden.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan apparatuur die wordt gebruikt bij het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, moet voldoen en kunnen ambtenaren worden aangewezen die bevoegd zijn tot dat gebruik.
5.
De Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de voorbereiding, totstandkoming en tenuitvoerlegging van een besluit, genomen bij of krachtens het derde lid, onder a tot en met d, en het vierde lid.
1.
Onze Minister houdt een openbaar antenneregister met gegevens betreffende antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de soorten gegevens die in het register worden opgenomen en degenen die worden verplicht tot het verstrekken van gegevens ten behoeve van het register.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inrichting van het register, het tijdstip en de wijze waarop de gegevens voor opneming in het register dienen te worden aangeleverd, alsmede de wijze waarop van de gegevens kan worden kennis genomen.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voorts worden bepaald dat bepaalde gegevens niet in het register worden opgenomen, indien opneming daarvan de veiligheid van de staat zou kunnen schaden, dan wel de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou kunnen bemoeilijken.
1.
De gebruikers van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen frequentieruimte, zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.
2.
In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:
a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in de gebruiker, bedoeld in het eerste lid, tot wie het verzoek is gericht;
b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in de gebruiker.
3.
De gebruiker, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.
4.
Aanbieders van elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma’s, alsmede aanbieders van antenne-opstelpunten welke bestemd zijn om genoemde netwerken te ondersteunen, voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Hierbij is bij het medegebruik van de genoemde antenne-opstelpunten slechts sprake van een redelijke vergoeding als bedoeld in het derde lid, indien de vergoeding efficiënt, transparant en niet-discriminatoir is, en de kosten van de werkelijk afgenomen capaciteit weerspiegelt. Daarbij draagt de aanbieder die aan het verzoek tot medegebruik voldoet bij geschillen de bewijslast voor de redelijkheid van de vergoeding.
5.
In het geval de voor medegebruik als bedoeld in het vierde lid te betalen vergoeding mede wordt bepaald door een door de verlener van het medegebruik zelf voor medegebruik aan een derde te betalen vergoeding mag laatstbedoelde vergoeding slechts worden doorberekend voor zover deze vergoeding redelijk is.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot het bepaalde in artikel 3.24. Hierbij kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.
2.
De in het eerste lid bedoelde regels kunnen betrekking hebben op:
a. de door degene, bedoeld in artikel 3.24, eerste of vierde lid, te verstrekken informatie over de antenne-opstelpunten waarover zij beschikken,
b. het reserveren van ruimte op antenne-opstelpunten voor eigen gebruik of voor medegebruik,
c. de termijnen waarbinnen op een verzoek als bedoeld in artikel 3.24, eerste of vierde lid, tot medegebruik van een antenne-opstelpunt moet worden beslist,
d. de vergoeding, bedoeld in artikel 3.24, derde en vijfde lid.
1.
Onze Minister stelt, na overleg met de Autoriteit Consument en Markt, nummerplannen vast waarin in ieder geval de bestemming van de daarin opgenomen nummers wordt aangegeven. In een nummerplan kan voorts:
a. worden bepaald dat eenzelfde nummer aan meerdere aanvragers kan worden toegekend;
b. ter bescherming van de consument een maximum worden gesteld aan het tarief van een in het nummerplan opgenomen nummer.
2.
Op de voorbereiding van een nummerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing indien het vast te stellen nummerplan slechts betrekking heeft op:
a. het uitbreiden van nummercapaciteit, welke het gevolg is van een toewijzing van nummers aan Nederland door een internationale organisatie,
b. de implementatie van een besluit van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van de Raad van de Europese Unie of van de Europese Commissie, of
c. overige wijzigingen die van ondergeschikte aard zijn en waarvan in het nummerplan is opgenomen dat op een dergelijke wijziging artikel 4.1, tweede lid, niet van toepassing is.
4.
Het is verboden voor een bestemming die voorkomt in een nummerplan andere nummers te gebruiken dan de nummers die in dat plan voor die bestemming zijn opgenomen, en om een nummer dat voorkomt in een nummerplan voor een andere bestemming te gebruiken dan de bestemming waarvoor dat nummer in dat plan is opgenomen.
Artikel 4.1a
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van overeenkomstig artikel 19, eerste en derde lid, onderdeel b, van richtlijn nr. 2002/21/EG vastgestelde technische uitvoeringsmaatregelen inzake de harmonisatie van nummervoorraden in de Europese Unie teneinde de ontwikkeling van pan-Europese diensten te ondersteunen.
1.
Nummers die in een nummerplan of in een op grond van het vijfde lid vastgestelde aanwijzing zijn opgenomen kunnen op aanvraag door de Autoriteit Consument en Markt worden toegekend aan:
a. een aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk ten behoeve van het verzorgen van elektronische communicatiediensten over zijn elektronisch communicatienetwerk;
b. een aanbieder van een elektronische communicatiedienst ten behoeve van het verzorgen van zijn elektronische communicatiedienst, of
c. een natuurlijke persoon of rechtspersoon ten behoeve van het gebruik van een elektronische communicatiedienst.
2.
Een besluit over een aanvraag om toekenning van nummers wordt binnen drie weken na ontvangst van de aanvraag genomen en bekendgemaakt. Indien de aanvraag betrekking heeft op een nummer, waarvan in een nummerplan is vastgelegd dat dit wordt toegekend door middel van een procedure van veiling:
a. wordt de termijn verlengd met drie weken, en
3.
In het belang van een doelmatige toekenning van nummers kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat nummers voor een bij die regeling aangewezen bestemming of categorie van gevallen, slechts kunnen worden toegekend aan één, onderscheidenlijk twee, van de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde categorieën van aanvragers.
4.
Een toekenning van nummers kan in het belang van een doelmatig gebruik van nummers onder beperkingen worden verleend. In dat belang kunnen aan een toekenning voorschriften worden verbonden.
5.
Gedurende de voorbereiding van een nummerplan kan de Autoriteit Consument en Markt, in overeenstemming met door Onze Minister aan te wijzen bestemmingen en de daarbij behorende nummers, nummers toekennen gedurende een bij dat besluit vast te stellen termijn. Het verbod van artikel 4.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de door Onze Minister aangewezen nummers.
6.
Indien meer aanvragen met een gelijke voorkeur om toekenning van een bepaald nummer, dan wel bepaalde nummers op dezelfde dag bij de Autoriteit Consument en Markt ter behandeling zijn ingediend, besluit de Autoriteit Consument en Markt op die aanvragen door middel van het lot. Van deze procedure zijn uitgesloten nummers als bedoeld in het zevende lid en nummers als bedoeld in artikel 4.2b.
7.
Nummers van uitzonderlijke economische waarde worden toegekend door middel van een procedure van veiling, indien dit met betrekking tot die nummers in een nummerplan is vastgelegd. De opbrengst van de veiling komt toe aan de Staat.
8.
In afwijking van het bepaalde in het zesde en het zevende lid kan de Autoriteit Consument en Markt:
a. besluiten een nummer, niet zijnde een nummer van uitzonderlijke economische waarde, op de dag van aanvraag toe te kennen, mits de aanvrager geen specifiek nummer aanvraagt, en
b. in uitzonderlijke omstandigheden besluiten een nummer van uitzonderlijke economische waarde op de dag van aanvraag toe te kennen voor een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen termijn die niet langer is dan drie maanden.
9.
Indien voor de toekenning van een nummer als bedoeld in het zevende lid slechts één aanvrager overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels in aanmerking komt, wordt aan deze aanvrager het nummer toegekend zonder toepassing van een veiling.
10.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraagprocedures van nummers als bedoeld in het zevende en achtste lid, met betrekking tot de veilingprocedure en met betrekking tot de lotingprocedure.
11.
Het is verboden nummers door Onze Minister aangewezen overeenkomstig het vijfde lid, alsmede nummers voorkomende in een nummerplan te gebruiken voor de in de aanwijzing onderscheidenlijk in een nummerplan opgenomen bestemming zonder of in afwijking van een toekenning.
1.
Nummers die worden toegekend door middel van een procedure van veiling worden voor onbepaalde tijd toegekend, tenzij Onze Minister in het betreffende nummerplan een maximumduur van de toekenning heeft vastgelegd.
2.
Een nummer waarvoor een maximumduur is opgenomen in een nummerplan wordt niet eerder dan een jaar nadat de maximumtermijn van de toekenning is verstreken of de toekenning is ingetrokken in gebruik genomen, indien het nummer door de daarop volgende toekenning van nummerhouder verandert.
Artikel 4.2b
In de gevallen waarin samenwerking tussen nummerhouders noodzakelijk is voor het kunnen gebruiken van een nummer dat aan twee of meer nummerhouders is toegekend, sluiten de nummerhouders binnen een periode van ten hoogste zes weken nadat het nummer aan hen is toegekend een overeenkomst betreffende de voorwaarden tot gezamenlijk gebruik van dat nummer.
1.
Een toekenning wordt geweigerd, indien:
a. de toekenning in strijd is met het desbetreffende nummerplan of een op grond van artikel 4.2, vijfde lid, vastgestelde aanwijzing;
b. redelijkerwijs is te verwachten dat door de aanvrager niet zal of kan worden voldaan aan het bij of krachtens deze wet met betrekking tot nummers bepaalde;
c. de toekenning in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
2.
Een toekenning kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien:
a. op grond van de aanvraag redelijkerwijs niet is te verwachten dat het voorgenomen gebruik binnen een jaar, of binnen een bij ministeriële regeling voor bij die regeling aan te wijzen categorieën van nummers te bepalen kortere termijn, wordt verwezenlijkt;
b. het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik de toekenning van de gevraagde hoeveelheid nummers niet rechtvaardigt;
c. de Autoriteit Consument en Markt eerder een aanvraag heeft geweigerd of een eerdere toekenning heeft opgeschort of ingetrokken op grond van artikel 4.7, derde, vierde of vijfde lid;
d. uit de aanvraag blijkt dat deze wordt gedaan met de kennelijke bedoeling de bij de aanvraag gevraagde nummers te verhandelen;
e. het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik de toekenning van de gevraagde nummers niet noodzakelijk maakt.
3.
Met betrekking tot bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers kan een toekenning geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien:
a. de aanvrager gevestigd is buiten de Europese Economische Ruimte;
4.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het derde lid, onderdeel b, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, door de Autoriteit Consument en Markt om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gedragingen van een nummergebruiker voor de Autoriteit Consument en Markt aanleiding kunnen zijn om:
a. de toekenning van een nummer te weigeren, op te schorten of in te trekken,
b. de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst een aanwijzing te geven de betaling die gerelateerd is aan het betreffende nummer op te schorten overeenkomstig artikel 7.3a, of
c. de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst een aanwijzing te geven de aankiesbaarheid van het desbetreffende nummer op te schorten overeenkomstig artikel 7.3b, eerste lid.
2.
De gedragingen hebben betrekking op het kennelijk misbruik maken van de tarifering van een nummer.
1.
De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van de nummerhouder een toekenning wijzigen of intrekken.
2.
Op een aanvraag tot wijziging is artikel 4.3 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.6
De Autoriteit Consument en Markt kan op gezamenlijke aanvraag van de desbetreffende nummerhouder en een derde toestaan dat de toekenning overgaat op de derde. Artikel 4.2, vierde lid, en artikel 4.3 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Een toekenning wordt door de Autoriteit Consument en Markt gewijzigd of ingetrokken, indien:
a. een wijziging van het desbetreffende nummerplan daartoe noodzaakt, voor zover de nummerhouder aanspraak behoudt op toekenning van hetzelfde aantal nummers;
b. het doelmatig gebruik van nummers in het algemeen maatschappelijk en economisch belang dit vordert.
2.
Een toekenning wordt voorts door de Autoriteit Consument en Markt gewijzigd indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.
3.
Een toekenning wordt voorts door de Autoriteit Consument en Markt ingetrokken op aanwijzing van Onze Minister in het belang van de veiligheid van de staat.
4.
Een toekenning kan door de Autoriteit Consument en Markt worden opgeschort voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen termijn of worden ingetrokken, indien:
a. de nummerhouder of de nummergebruiker de bij of krachtens deze wet met betrekking tot nummers gestelde regels of de aan het toekenningsbesluit verbonden voorschriften niet nakomt;
b. na de toekenning blijkt dat de aanvraag is gedaan met de kennelijke bedoeling de toegekende nummers te verhandelen;
c. de nummerhouder niet meer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toekenning van dat nummer.
5.
Met betrekking tot bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers kan een toekenning door de Autoriteit Consument en Markt worden opgeschort voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen termijn die niet langer duurt dan twee weken, indien de Autoriteit Consument en Markt een aanwijzing heeft dat de nummergebruiker de bij of krachtens deze wet met betrekking tot nummers gestelde regels niet nakomt of de aan het toekenningsbesluit verbonden voorschriften of een gedraging als bedoeld in artikel 4.4 verricht. De Autoriteit Consument en Markt kan de in de vorige volzin genoemde periode eenmalig met maximaal twee weken verlengen.
1.
In het belang van de goede uitvoering van de bij of krachtens de wet aan de Autoriteit Consument en Markt opgedragen taken en toegekende bevoegdheden wordt door de Autoriteit Consument en Markt een nummerregister bijgehouden dat een overzicht bevat van toekenningen. Het register bevat de vermelding van de naam, het adres en de vestigingsplaats, respectievelijk de woonplaats van degene aan wie nummers zijn toegekend. Tevens wordt de duur van de toekenning vermeld. De Autoriteit Consument en Markt is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor het register.
2.
Onverminderd het derde lid ligt het register voor eenieder kosteloos ter inzage op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen plaats.
3.
Op verzoek van de nummerhouder wordt, indien het een natuurlijk persoon betreft en het nummer niet uitsluitend bedrijfsmatig wordt gebruikt, zijn naam, adres en woonplaats niet opgenomen in het deel van het register dat ter inzage ligt.
1.
Indien de nummerhouder de aan hem toegekende nummers in gebruik geeft aan een ander, doet hij dit op een niet-discriminerende en transparante wijze met gebruikmaking van objectieve criteria.
2.
De nummerhouder draagt er zorg voor dat het gebruik van de aan hem toegekende nummers in overeenstemming is met het bij of krachtens deze wet bepaalde.
3.
Met betrekking tot bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers:
a. geeft de nummergebruiker een aan hem in gebruik gegeven nummer niet in gebruik aan een ander;
b. registreert de nummerhouder de bij ministeriële regeling vastgestelde gegevens over de nummergebruiker en over het gebruik van het nummer.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een aanbieder van een bij die maatregel aan te wijzen categorie van openbare elektronische communicatiediensten verplicht is degene die op grond van een met hem gesloten overeenkomst die elektronische communicatiedienst afneemt:
a. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen elektronische communicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken na beëindiging van de levering van de dienst in het geval de beëindiging van de levering plaatsvindt ten gevolge van een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst;
b. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen elektronische communicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij binnen een bepaald gebied van adres verandert, of
c. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen elektronische communicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij er voor kiest een andere bij die maatregel aan te wijzen elektronische communicatiedienst af te nemen.
2.
Een aanbieder van een krachtens het eerste lid aangewezen categorie van openbare elektronische communicatiediensten op wie een verplichting als bedoeld in dat lid, onderdeel a, rust, is tevens verplicht:
a. aan degene met wie hij overeenkomt de desbetreffende openbare elektronische communicatiedienst te leveren de mogelijkheid te bieden het voorheen in het kader van die dienst bij diegene in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken, en
b. indien de abonnee tijdig met de aanbieder de levering van de desbetreffende openbare elektronische communicatiedienst overeenkomt en daarbij laat weten gebruik te maken van de mogelijkheid bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de levering van de dienst via het bij de abonnee in gebruik zijnde nummer zo spoedig mogelijk aan te vangen, doch niet later dan de werkdag volgend op de dag waarop de levering van de dienst door de vorige aanbieder wordt beëindigd.
3.
Bij een verplichting opgelegd, krachtens het eerste lid, onderdeel a, gaat:
a. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en voor de betreffende openbare elektronische communicatiedienst voortaan het openbare elektronisch communicatienetwerk van een andere aanbieder wordt gebruikt, de toekenning van het betreffende nummer over op die andere aanbieder van dat netwerk;
b. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan de aanbieder van de betreffende openbare elektronische communicatiedienst, de toekenning van het betreffende nummer over op degene van wie de betreffende elektronische communicatiedienst voortaan wordt afgenomen.
4.
De Autoriteit Consument en Markt kan categorieën van nummers aanwijzen waarvoor geldt dat, in het geval een nummer uit die categorie na een overgang op grond van het derde lid niet langer in gebruik is, de toekenning van het nummer teruggaat naar de aanbieder aan wie het nummer op basis van een aanvraag was toegekend.
5.
Een aanbieder die een nummer behorende tot een door de Autoriteit Consument en Markt op grond van het vierde lid aangewezen categorie niet heeft toegekend gekregen op grond van een aanvraag doet, indien hij het nummer niet langer in gebruik heeft, hiervan mededeling aan de Autoriteit Consument en Markt. Na ontvangst van de in de vorige zin bedoelde mededeling stelt de Autoriteit Consument en Markt de aanbieder naar wie de toekenning van het nummer op grond van het vierde lid is teruggegaan hiervan op de hoogte.
6.
De in het derde lid bedoelde aanbieders stellen de Autoriteit Consument en Markt binnen een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen termijn en op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen wijze op de hoogte van de toekenningen van nummers die in een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode op grond van het derde lid van hen op andere aanbieders zijn overgegaan, alsmede van de toekenningen van nummers die op grond van het derde lid van andere aanbieders op hen zijn overgegaan. De Autoriteit Consument en Markt maakt de door haar bepaalde termijn, wijze en periode, bedoeld in de eerste volzin, bekend in de Staatscourant.
7.
Een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk waarover een krachtens het eerste lid aangewezen categorie van openbare elektronische communicatiediensten wordt verzorgd:
a. zorgt ervoor dat zijn netwerk zodanig is ingericht dat een aanbieder van die dienst een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting kan nakomen, en
b. stelt voor interconnectie verband houdende met een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting een kostengeoriënteerd tarief vast.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de doorberekening van kosten van een krachtens het eerste of tweede lid opgelegde verplichting aan eindgebruikers.
9.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting.
Artikel 5.1
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk mede verstaan degene die in eigen naam en voor eigen rekening kabels ten dienste van een dergelijk netwerk aanlegt, instandhoudt en opruimt.
1.
De rechthebbende op of de beheerder van openbare gronden is verplicht te gedogen dat ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk kabels in en op deze gronden worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd.
2.
Voor zover het de aanleg, instandhouding of opruiming van andere dan lokale kabels betreft strekt de gedoogplicht zich tevens uit tot niet-openbare gronden, uitgezonderd tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.
3.
Voor zover het voor het aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch communicatienetwerk nodig is, strekt de gedoogplicht zich wat lokale kabels betreft tevens uit tot niet-openbare gronden, met inbegrip van tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.
4.
Voor zover het voor het aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch communicatienetwerk nodig is, is bovendien de rechthebbende op een gebouw verplicht de aanleg, instandhouding of opruiming van netwerkaansluitpunten en kabels in en aan dit gebouw te gedogen.
5.
Indien ten behoeve van een andere toepassing dan elektronische communicatie bovengrondse ondersteuningswerken zijn of worden aangelegd waarmee ten behoeve van die toepassing bovengronds fysieke draden zijn of worden aangelegd, is de rechthebbende op of de beheerder van openbare of niet-openbare grond waarboven deze draden zijn of worden aangelegd, verplicht te gedogen dat met de uitsluitende gebruikmaking van deze bovengrondse ondersteuningswerken tevens kabels ten behoeve van een openbaar elektronisch communicatienetwerk boven de desbetreffende grond worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd. Voor de rechthebbende op of de beheerder van de genoemde bovengrondse ondersteuningswerken bestaat geen gedoogplicht voor het gebruik laten maken van deze werken.
6.
Door de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabels wordt:
a. geen verandering teweeggebracht in de bestemming van hetgeen waarin, waarop, waarboven of waaraan de kabels zijn of worden aangelegd, en
b. zo min mogelijk verandering in de uiterlijke gedaante en zo min mogelijk belemmering in het gebruik ervan teweeggebracht.
7.
Op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust, maakt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk ter uitvoering van het zesde lid, onder b, gebruik van ondergrondse voorzieningen, die door degene op wie de gedoogplicht rust of een derde tegen een marktconforme prijs ter beschikking wordt gesteld, tenzij de aanbieder ingeval artikel 5.15 van toepassing is, aannemelijk kan maken dat medegebruik als bedoeld in artikel 5.12 op technische of economische gronden niet haalbaar is. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de aanleg en vorm van aan te leggen netwerken ingeval van gebruik van voorzieningen als bedoeld in de eerste volzin.
8.
Aan de in het eerste tot en met het vijfde lid opgenomen verplichting om de instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk te gedogen komt een einde wanneer de aangelegde kabels gedurende een aaneengesloten periode van tien jaar geen deel uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. In dat geval is de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk verplicht op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rustte de kabels op te ruimen.
9.
Het in of uit gebruik nemen van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt door de aanbieder van het desbetreffende netwerk schriftelijk gemeld aan degene op wie de gedoogplicht rust. De bewijslast voor de ingebruikneming ligt bij de aanbieder.
10.
Onverminderd dit artikel gelden de gegeven voorschriften bij of krachtens andere wetten terzake van het gebruik van deze gronden, gebouwen of wateren.
1.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels, stelt degene op wie de gedoogplicht rust schriftelijk in kennis van dit voornemen en streeft vervolgens naar overeenstemming over de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.
2.
Indien binnen vier weken na de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving geen overeenstemming is bereikt, geeft de aanbieder een tweede schriftelijke kennisgeving aan degene op wie de gedoogplicht rust waarin een omschrijving van de plaats, het tijdstip, dat niet eerder kan zijn gelegen dan drie weken na verzending van de tweede kennisgeving, en de wijze van de uit te voeren werkzaamheden wordt gegeven.
3.
Indien degene op wie de gedoogplicht rust tegen deze tweede kennisgeving bedenkingen heeft, kan hij binnen twee weken na ontvangst daarvan de Autoriteit Consument en Markt verzoeken een beschikking te geven over de plaats, het tijdstip en de wijze van de uit te voeren werkzaamheden.
4.
De Autoriteit Consument en Markt geeft de beschikking binnen 2 maanden na ontvangst van het verzoek. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing indien de Autoriteit Consument en Markt aan een andere partij dan de aanvrager om gegevens verzoekt met het oog op de te nemen beschikking, alsmede artikel 12.5, derde lid.
5.
Het verzoek schorst het recht op uitvoering van de werkzaamheden.
6.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de schriftelijke kennisgeving.
1.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels, gaat slechts over tot het verrichten van deze werkzaamheden indien deze:
a. het voornemen daartoe schriftelijk heeft gemeld bij burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grondgebied de uit te voeren werkzaamheden plaats zullen vinden, en
b. van burgemeester en wethouders instemming heeft verkregen omtrent de plaats, het tijdstip, en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.
2.
Burgemeester en wethouders kunnen om redenen van openbare orde, veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, dan wel ondergrondse ordening in het instemmingsbesluit voorschriften opnemen.
3.
De voorschriften kunnen slechts betrekking hebben op:
a. de plaats van de werkzaamheden;
b. het tijdstip van de werkzaamheden, met dien verstande dat het toegestane tijdstip van aanvang, behoudens zwaarwichtige redenen van publiek belang als genoemd in het tweede lid, niet later mag liggen dan 12 maanden na de datum van afgifte van het instemmingsbesluit;
c. de wijze van uitvoering van de werkzaamheden;
d. het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;
e. het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken.
4.
De gemeenteraad stelt met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden bij verordening regels vast die in ieder geval betrekking hebben op:
a. het tijdstip, voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;
b. de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt, waaronder het uitvoeringsplan;
c. de wijze van uitvoering van de werkzaamheden bij aanleg, instandhouding en opruiming;
d. het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;
e. het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken;
f. de wijze van melding en uitvoering van spoedeisende werkzaamheden in verband
met ernstige belemmering of storing van de communicatie.
5.
In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden van al dan niet ingrijpende aard.
6.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verordening.
7.
Indien een gemeente gedoogplichtig is, vindt artikel 5.3 geen toepassing voor zover de belangen van de gemeente kunnen worden behartigd in het door burgemeester en wethouders te verlenen instemmingsbesluit.
1.
Indien voor de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk zowel een aanvraag voor een besluit als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b, bij burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wiens grondgebied de uit te voeren werkzaamheden plaats zullen vinden, als een aanvraag voor een vergunning al dan niet bij een ander bestuursorgaan op grond van een andere wet is ingediend, dan stelt de aanvrager burgemeester en wethouders hiervan op de hoogte.
2.
Burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente bevorderen op verzoek van de aanvrager een inhoudelijke afstemming bij de beoordeling van de aanvragen. De overige betrokken bestuursorganen verlenen de daarvoor benodigde medewerking.
3.
Artikel 5.4, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing in het geval van vergunningverlening als bedoeld in het eerste lid.
1.
In geval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing van de communicatie is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3 en 5.4, eerste tot en met vierde lid, onder e, niet van toepassing op de instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en kan door de aanbieder van het openbaar elektronische communicatienetwerk worden volstaan met een melding voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden aan degene op wie de gedoogplicht rust.
2.
Ingeval de werkzaamheden in verband met de instandhouding van kabels worden verricht in of op openbare gronden, wordt hiervan door de aanbieder tevens voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden melding gedaan bij de burgemeester van de gemeente binnen wiens grondgebied de werkzaamheden zullen plaatsvinden, of bij een daartoe door hem gemachtigd ambtenaar. Ingeval de melding bij de gemachtigde heeft plaatsgevonden stelt de gemachtigde de burgemeester zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.
3.
Ingeval de openbare orde of gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar zich verzet tegen de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden kan de burgemeester besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip plaatsvinden.
4.
Het besluit wordt onverwijld na het tijdstip van ontvangst van de melding genomen.
5.
In de verordening, bedoeld in artikel 5.4, vierde lid, kan de gemeenteraad om redenen van veiligheid delen van een grondgebied aanwijzen waarvoor dit artikel niet van toepassing is.
1.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk vergoedt aan degene op wie de gedoogplicht rust de schade voortvloeiend uit de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels.
2.
Het recht op schadevergoeding beperkt zich voor rechthebbenden op en beheerders van openbare gronden tot vergoeding van de marktconforme kosten van de voorzieningen en van de meerdere marktconforme kosten van onderhoud.
3.
Na het beëindigen van de werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels brengt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk de grond terug in de oude staat, tenzij degene op wie de gedoogplicht rust, heeft aangegeven hier zelf voor te willen zorgdragen. De aanbieder draagt de marktconforme kosten die nodig zijn voor het terugbrengen van de grond in de oude staat.
4.
Onder marktconforme kosten wordt in dit verband verstaan kosten zoals deze door een onderneming onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt.
1.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is verplicht op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust op eigen kosten over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen van kabels, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust.
2.
Indien degene op wie de gedoogplicht rust jegens een derde gehouden is grond, die door degene op wie de gedoogplicht rust is bestemd voor het oprichten van een of meer gebouwen, zodanig te leveren dat die derde na verkrijging van de grond bij het door of vanwege hem oprichten van een of meer gebouwen niet gehinderd wordt door de in de grond aanwezige kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De oprichting van een of meer gebouwen dient op het moment dat een verzoek wordt gedaan voldoende bepaalbaar te zijn.
3.
Indien de aanbieder kabels heeft verplaatst op grond van het eerste en tweede lid, en naderhand blijkt dat de door gedoogplichtige aangekondigde werkzaamheden, waarvoor deze verplaatsing nodig was, niet hebben plaatsgevonden, heeft de aanbieder recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten.
4.
Indien binnen vijf jaar na een verzoek tot het nemen van maatregelen op grond van het eerste of tweede lid opnieuw een verzoek wordt gedaan door degene op wie de gedoogplicht rust, komen de daarmee verbonden kosten voor rekening van degene op wie de gedoogplicht rust.
5.
In andere gevallen dan bedoeld in het eerste of tweede lid, is de aanbieder slechts verplicht over te gaan tot maatregelen, waaronder het verplaatsen van de kabels, indien degene op wie de gedoogplicht rust hem de kosten daarvan vergoedt.
6.
Ingeval een verzoek tot het nemen van maatregelen is gedaan, gaat de aanbieder zo snel mogelijk over tot de gevraagde maatregelen, doch niet later dan zestien weken na de datum van ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek het verplaatsen van kabels betreft gaat de aanbieder zo snel mogelijk over tot de gevraagde verplaatsing, doch niet later dan twaalf weken nadat een plaats waar de kabels kunnen worden gelegd beschikbaar is gekomen. Het verzoek bevat een omschrijving van de op te richten gebouwen dan wel de uit te voeren werken en in geval het verzoek een verplaatsing van kabels betreft voor zover mogelijk een voorstel voor de plaats waar de kabels kunnen worden aangelegd.
7.
Bij gebrek aan overeenstemming over de vraag wie de kosten van de te nemen maatregelen dient te dragen, kan degene op wie de gedoogplicht rust dan wel de aanbieder de Autoriteit Consument en Markt verzoeken een beschikking te geven.
8.
De Autoriteit Consument en Markt geeft de beschikking binnen 4 maanden na ontvangst van het verzoek. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing indien de Autoriteit Consument en Markt aan een andere partij dan de aanvrager om gegevens verzoekt met het oog op de te nemen beschikking, alsmede artikel 12.5, derde lid.
Artikel 5.10
De aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk geschiedt op zodanige wijze dat bomen en beplantingen zoveel mogelijk worden beschermd en de mogelijkheid tot groei niet wordt ontnomen.
1.
Rechthebbenden op bomen of beplantingen of de beheerders van de grond waarop de bomen of beplantingen zich bevinden zijn verplicht op schriftelijk verzoek van de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk binnen twee weken de wortels daarvan in te korten, voor zover deze redelijkerwijs hinderlijk zijn of worden voor de instandhouding van kabels ten dienste van het netwerk waardoor de exploitatie van het netwerk in gevaar komt.
2.
In geval van ernstige belemmering of storing van de communicatie kan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk onmiddellijk tot het inkorten van wortels overgaan, waarna deze zo spoedig mogelijk hiervan schriftelijk aan de rechthebbende of beheerder kennis geeft, doch niet later dan de dag volgend op de werkzaamheden.
3.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk vergoedt aan de rechthebbende of beheerder de schade voortvloeiend uit het inkorten van wortels.
1.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van de voorzieningen waarop de gedoogplicht van toepassing is. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.
2.
In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:
a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in de aanbieder, bedoeld in het eerste lid, tot wie het verzoek is gericht;
b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in de aanbieder.
3.
De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde medegebruik van voorzieningen en de in het derde lid bedoelde vergoeding.
1.
De kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement, waarin de onroerende zaak waarin, waarop of waarboven de kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd, zich geheel of grotendeels bevindt, is, ongeacht de hoogte van de vordering, bevoegd geschillen inzake een eis tot schadevergoeding op grond van dit hoofdstuk te beslissen, alsmede geschillen inzake de hoogte van de kosten van het nemen van maatregelen, bedoeld in de artikelen 5.8 en 5.9.
2.
Van de uitspraak van de kantonrechter is hoger beroep toegelaten.
3.
De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van toepassing op de geschillen, bedoeld in het eerste lid, voor zover daarvan in de voorgaande leden van dit artikel niet is afgeweken.
4.
Ook voordat omtrent de schadevergoeding of de hoogte van de kosten overeenstemming verkregen of uitspraak gedaan is, kan tot uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 5.2, 5.8 en 5.11, worden overgegaan.
1.
Indien een gemeente openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt, of een belang of zeggenschap heeft in een onderneming die dit doet, zijn de personen die besluiten voorbereiden als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b, daarbij niet betrokken.
2.
Het voornemen om direct of indirect betrokken te zijn bij het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten wordt bekend gemaakt. Artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Bij de bekendmaking van het voornemen wordt de redengeving ervan vermeld. Tevens wordt bekendgemaakt waar en wanneer nadere informatie over het voornemen van de te nemen beslissing kan worden verkregen.
3.
Bij de toepassing van artikel 5.4, tweede lid, bevoordelen burgemeester en wethouders geen ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken aanbieden waarin de gemeente direct of indirect bij betrokken is.
4.
Een gemeente die direct of indirect betrokken is bij het aanbieden van een openbaar elektronisch communicatienetwerk bevordert open en non-discriminatoire toegang tot dit netwerk.
Artikel 5.15
Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de aanleg, instandhouding en opruiming van ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken waarin of waarop geen fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten zijn aangebracht, en die aangelegd worden of zijn met het oogmerk deel uit te gaan maken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk van degene in wiens naam wordt aangelegd of een derde.
Artikel 5.16
Voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 5.12, wordt gelijkgesteld met een openbaar elektronisch communicatienetwerk een door Onze Minister aangewezen elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk gebruikt wordt voor publieke taken.
1.
Een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleert, treedt op verzoek van een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten met die aanbieder in onderhandeling met het oog op het sluiten van een overeenkomst op basis waarvan de nodige maatregelen worden genomen, waaronder zo nodig door middel van interconnectie van de betrokken netwerken, opdat eind- tot eindverbindingen tot stand worden gebracht.
2.
Aanbieders van elektronische communicatienetwerken of aanbieders van elektronische communicatiediensten mogen informatie die voor of tijdens onderhandelingen over interoperabiliteitovereenkomsten aan hen is verstrekt, alsmede informatie die bij de uitvoering van de overeenkomst is of kan worden verkregen uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor deze informatie is verstrekt, respectievelijk uitsluitend gebruiken voor de uitvoering van de overeenkomst. De verkregen of opgeslagen informatie wordt vertrouwelijk behandeld en wordt niet doorgegeven aan enige andere partij, in het bijzonder andere afdelingen, dochterondernemingen of partners, die door die informatie concurrentievoordeel zouden kunnen behalen.
3.
De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die van mening is dat een andere aanbieder jegens hem de verplichting tot onderhandelen niet nakomt, voorschriften geven met betrekking tot de wijze waarop de onderhandelingen gevoerd moeten worden, onverminderd het recht van aanbieders gezamenlijk de onderhandelingen te beëindigen. De betrokken aanbieders houden zich bij hun onderhandelingen aan de door de Autoriteit Consument en Markt gegeven voorschriften.
1.
Indien de onderhandelingen, bedoeld in artikel 6.1, niet resulteren in een overeenkomst tussen de in dat artikel bedoelde aanbieders, kan de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag van een van hen, voor zover naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt verdere onderhandelingen redelijkerwijs niet meer zullen leiden tot een overeenkomst, de andere betrokken aanbieder, voor zover deze daarbij de toegang tot eindgebruikers controleert, verplichten de door de aanvrager gewenste eind- tot eindverbindingen tot stand te brengen en te waarborgen onder door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen voorwaarden, indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat de belangen van de andere aanbieder die ertoe geleid hebben dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen redelijkerwijs niet opwegen tegen de belangen van de indiener van het verzoek.
2.
De Autoriteit Consument en Markt kan voorts ambtshalve, al dan niet in het kader van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleren, verplichtingen opleggen met betrekking tot het tot stand brengen en waarborgen van eind- tot eindverbindingen, indien dit in het voorliggende geval in het licht van de doelstellingen, bedoeld in artikel 1.3 gerechtvaardigd is.
3.
Op een besluit van de Autoriteit Consument en Markt op een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid is artikel 12.5, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4.
Van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 6.4
Voorschriften als bedoeld in artikel 6.1, derde lid, of verplichtingen als bedoeld in artikel 6.2, eerste of tweede lid, zijn objectief, transparant, proportioneel en niet-discriminerend.
1.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleren zorgen ervoor dat zich in de Europese Unie bevindende eindgebruikers toegang hebben tot alle:
a. in de Europese Unie toegekende nummers van een nationaal nummerplan,
b. nummers van de Europese telefoonnnummerruimte, en
c. door ITU toegekende nummers,
en gebruik kunnen maken van diensten met gebruikmaking van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde nummers, tenzij dat technisch of economisch niet haalbaar is, of een opgeroepen abonnee heeft besloten de toegang van oproepende gebruikers die zich in specifieke geografische gebieden bevinden, te beperken.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regel worden gesteld ter waarborging van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de vergoedingen voor de toegang tot de in het eerste lid, bedoelde nummers.
3.
De regels, bedoeld in het tweede lid, kunnen voor bij die regels te bepalen categorieën van aanbieders, als bedoeld in het eerste lid, verschillen. Bij die regels kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.
Artikel 6.6
Artikel 6.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op onderhandelingen tot het verkrijgen van toegang tot het netwerk van een aanbieder van elektronische communicatienetwerken.
1.
De Autoriteit Consument en Markt bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht de relevante markten in de elektronische communicatiesector waarvan de product- of dienstenmarkt overeenkomt met een in een aanbeveling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG vermelde product- of dienstenmarkt. De Autoriteit Consument en Markt bepaalt in elk geval zo spoedig mogelijk nadat een aanbeveling als bedoeld in de eerste volzin in werking is getreden, de in die volzin bedoelde relevante markten.
2.
De Autoriteit Consument en Markt bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht andere dan de in het eerste lid bedoelde relevante markten in de elektronische communicatiesector indien hier naar haar oordeel aanleiding toe is, of indien dit voortvloeit uit artikel 6a.4.
3.
De Autoriteit Consument en Markt onderzoekt de overeenkomstig het eerste en tweede lid, bepaalde relevante markten zo spoedig mogelijk, doch voor markten waarvoor nog niet eerder een kennisgeving bij de Europese Commissie is gedaan uiterlijk binnen twee jaar, nadat een aanbeveling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG in werking is getreden. De termijn van twee jaar kan door de Autoriteit Consument en Markt worden verlengd met zes maanden indien de Autoriteit Consument en Markt met bijstand van BEREC de relevante markten onderzoekt.
4.
De Autoriteit Consument en Markt onderzoekt een transnationale markt zo spoedig mogelijk nadat een beschikking van de Europese Commissie die hieraan ten grondslag ligt in werking is getreden en vervolgens op gezette tijden.
5.
Het in het derde en vierde lid bedoelde onderzoek is er in ieder geval op gericht om vast te stellen:
a. of de desbetreffende markt al dan niet daadwerkelijk concurrerend is en of hierop ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden actief zijn die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en
b. welke verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 en 6a.12 tot en met 6a.15 passend zijn voor de onder a bedoelde ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht.
6.
Nadat het onderzoek als bedoeld in het derde of vierde lid is afgerond, geeft de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk uitvoering aan de artikelen 6a.2, eerste lid, of 6a.3, doch voor relevante markten waarvoor nog niet eerder een kennisgeving bij de Europese Commissie is gedaan uiterlijk binnen de in het derde lid, bedoelde termijn van twee jaar. De termijn van twee jaar kan door de Autoriteit Consument en Markt worden verlengd met zes maanden indien de Autoriteit Consument en Markt met bijstand van BEREC de relevante markten onderzoekt.
7.
De Autoriteit Consument en Markt houdt bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk rekening met door de Europese Commissie krachtens artikel 15, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG vastgestelde richtsnoeren.
8.
Bij het beoordelen of twee of meer ondernemingen tezamen beschikken over een economische kracht als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, hanteert de Autoriteit Consument en Markt in elk geval de criteria bedoeld in bijlage II van richtlijn nr. 2002/21/EG.
9.
De Autoriteit Consument en Markt oefent bij transnationale markten haar taken en bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk uit in samenspraak met de betrokken nationale regelgevende instanties.
1.
Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt niet daadwerkelijk concurrerend is, stelt de Autoriteit Consument en Markt vast welke ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden, beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en:
a. legt zij ieder van hen, voor zover passend, verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 of  6a.12 tot en met 6a.15 op;
b. houdt zij eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in stand indien zij nog steeds passend zijn, of
c. trekt zij eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in indien zij niet langer passend zijn.
2.
De Autoriteit Consument en Markt legt op grond van het eerste lid, onderdeel a:
a. verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 alleen op aan ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden;
b. verplichtingen als bedoeld in artikel 6a.12 tot en met 6a.15 alleen op, indien de relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt een eindgebruikersmarkt is en de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.11 ontoereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen.
3.
Een verplichting als bedoeld in het eerste lid, is passend indien deze gebaseerd is op de aard van het op de desbetreffende markt geconstateerde probleem en in het licht van de doelstellingen van artikel 1.3 proportioneel en gerechtvaardigd is.
4.
Bij de beoordeling of het opleggen van een verplichting om te voldoen aan redelijke verzoeken tot toegang als bedoeld in artikel 6a.6 passend is, houdt de Autoriteit Consument en Markt met name rekening met de factoren, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG.
1.
Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt daadwerkelijk concurrerend is, bepaalt de Autoriteit Consument en Markt dit en trekt zij eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in.
2.
Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een onderneming op een niet daadwerkelijk concurrerende relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt moet voldoen aan eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, trekt de Autoriteit Consument en Markt deze verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in, indien de onderneming op die relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt niet beschikt over een aanmerkelijke marktmacht.
3.
Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt niet daadwerkelijk concurrerend is en de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.11, toereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen, trekt de Autoriteit Consument en Markt eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.15, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in.
1.
Uiterlijk binnen drie jaar nadat een besluit als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, inzake het opleggen of in stand houden van verplichtingen met betrekking tot een onderneming die beschikt over een aanmerkelijke macht op een relevante markt in werking is getreden, besluit de Autoriteit Consument en Markt op grond van:
a. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, om deze verplichtingen in stand te houden, of
b. de artikelen 6a.2, eerste lid, onderdeel c, of  6a.3 om deze verplichtingen in te trekken.
2.
De termijn van drie jaar, bedoeld in het eerste lid, kan in uitzonderlijke gevallen door de Autoriteit Consument en Markt worden verlengd met ten hoogste drie jaar indien de Autoriteit Consument en Markt daartoe bij de Europese Commissie een gemotiveerd verzoek heeft ingediend en de Europese Commissie niet binnen een maand na ontvangst van dat verzoek bezwaar heeft gemaakt tegen de verlenging. Voorts wordt deze termijn verlengd met zes maanden indien de Autoriteit Consument en Markt met bijstand van BEREC de relevante markten en de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderzoekt.
1.
Indien naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt na het opleggen van een verplichting als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10, voor zover deze passend zijn, die verplichtingen ontoereikend zijn gebleken om daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie te verwezenlijken op een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt, kan de Autoriteit Consument en Markt die onderneming de verplichting opleggen om de activiteiten die verband houden met het aanbieden van door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang in een zelfstandig opererende bedrijfseenheid te plaatsen en deze activiteiten te leveren aan alle ondernemingen onder dezelfde voorwaarden en prijzen en door middel van dezelfde systemen en processen.
2.
De Autoriteit Consument en Markt gaat in het besluit, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval in op de volgende elementen:
a. de exacte aard en het niveau van de scheiding, waarbij met name de rechtsstatus van de zelfstandig opererende bedrijfseenheid wordt vermeld;
b. de identificatie van de activa van de zelfstandig opererende bedrijfseenheid en de producten of diensten die door deze bedrijfseenheid worden geleverd;
c. bestuursregelingen om te zorgen voor de onafhankelijkheid van het personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de dienovereenkomstige stimulerende structuur;
d. de voorschriften om te zorgen voor naleving van de wetgeving;
e. de voorschriften om te zorgen voor transparantie van de operationele procedures;
f. een instrument om de mate van naleving van het besluit, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks te meten, en
g. publicatie in het jaarverslag van de resultaten van de meting, bedoeld in onderdeel f.
3.
De Autoriteit Consument en Markt kan in het besluit, bedoeld in het eerste lid, verplichtingen opleggen ten aanzien van de elementen, bedoeld in het tweede lid, voor zover dat nodig is om te waarborgen dat de zelfstandige bedrijfseenheid de activiteiten die verband houden met het aanbieden van door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang aan alle ondernemingen onder dezelfde voorwaarden en prijzen levert.
4.
De Autoriteit Consument en Markt legt het ontwerp van het besluit, bedoeld in het eerste lid, en de gronden die aan het ontwerpbesluit ten grondslag liggen voor aan de Europese Commissie, en voegt het volgende bij:
a. het bewijs dat het ontwerpbesluit is gerechtvaardigd;
b. een gemotiveerde evaluatie waaruit blijkt dat er binnen een redelijke termijn weinig of geen kans is op daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie;
c. een analyse van de verwachte impact van het ontwerpbesluit op de Autoriteit Consument en Markt, de onderneming, de werknemers van de onderneming, de elektronische communicatiesector als geheel en de stimuli om in deze sector als een geheel te investeren, de sociale en territoriale cohesie, en op andere belanghebbenden alsmede de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en gevolgen voor de consument, en
d. een analyse van de redenen waarom deze verplichting het efficiëntste middel zou zijn om de geïdentificeerde mededingingsproblematiek of markttekortkomingen op te lossen.
5.
De Autoriteit Consument en Markt kan de verplichting tot functionele scheiding pas opleggen nadat de Europese Commissie ten aanzien van het ontwerpbesluit, bedoeld in het eerste lid, een besluit heeft genomen dat de Autoriteit Consument en Markt toestaat een verplichting tot functionele scheiding op te leggen. De Autoriteit Consument en Markt stelt in dit besluit tevens vast of ingevolge de in het eerste lid bedoelde verplichting op de betrokken relevante markt tevens verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10, op grond van:
b. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, in stand gehouden worden, of
6.
De Autoriteit Consument en Markt stelt voorts vast of ingevolge het in het eerste lid bedoelde besluit tevens op aan het toegangsnetwerk verbonden markten verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 en 6a.12 tot en met 6a.15, op grond van:
b. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, in stand gehouden worden, of
1.
Een onderneming waarvan de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 6a.2, eerste lid, heeft vastgesteld dat die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht, informeert de Autoriteit Consument en Markt over de beslissing van het bestuur van de onderneming om de activiteiten die verband houden met het aanbieden van vormen van toegang op groothandelsniveau:
a. geheel of grotendeels over te dragen aan een onafhankelijke juridische eenheid met een andere eigenaar, of
b. voor een belangrijk deel in een zelfstandig opererende bedrijfseenheid te plaatsen, teneinde aan alle ondernemingen gelijkwaardige vormen van toegang aan te bieden onder dezelfde voorwaarden en prijzen.
Hierbij overlegt de onderneming de beslissing van het bestuur, alsmede alle informatie die de Autoriteit Consument en Markt nodig heeft voor het besluit, bedoeld in het tweede lid.
2.
Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaar na ontvangst van een beslissing van het bestuur als bedoeld in het eerste lid, stelt de Autoriteit Consument en Markt in een ontwerpbesluit vast of de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 of 6a.12 tot en met 6a.15 op de betrokken markt en op de aan het toegangsnetwerk verbonden markten op grond van:
b. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, in stand gehouden worden, of
c. de artikelen 6a.2, eerste lid, onderdeel c, of 6a.3, ingetrokken worden.
3.
De onderneming die de Autoriteit Consument en Markt heeft geïnformeerd over een beslissing, bedoeld in het eerste lid, informeert de Autoriteit Consument en Markt tevens zo spoedig mogelijk over wijzigingen van die beslissing en over het tijdstip waarop de beslissing is uitgevoerd. Voorts verstrekt de onderneming desgevraagd alle informatie die de Autoriteit Consument en Markt nodig heeft voor het nemen van het besluit, bedoeld in het tweede lid.
4.
Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na vaststelling van het ontwerpbesluit als bedoeld in het tweede lid, beslist de Autoriteit Consument en Markt of de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 of 6a.12 tot en met 6a.15 op de betrokken markt en op de aan het toegangsnetwerk verbonden markten op grond van:
b. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, in stand gehouden worden, of
c. de artikelen 6a.2, eerste lid, onderdeel c, of 6a.3, ingetrokken worden.
5.
Indien de onderneming voor het einde van de in het vierde lid genoemde termijn geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van het bestuur als bedoeld in het eerste lid, stelt de Autoriteit Consument en Markt het besluit als bedoeld in het vierde lid eerst vast uiterlijk binnen vier weken nadat de onderneming uitvoering heeft gegeven aan die beslissing van het bestuur.
Artikel 6a.5
Van een besluit als bedoeld in de artikelen 6a.2, eerste lid, 6a.3, 6a.4a, eerste lid en 6a.4b, vierde lid wordt door de Autoriteit Consument en Markt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1.
De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om te voldoen aan redelijke verzoeken tot door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang, onder andere indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat het weigeren van toegang of het stellen van onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect, de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte eindgebruikersmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.
2.
De verplichting, bedoeld in het eerste lid, kan onder meer inhouden dat de desbetreffende onderneming:
a. aanbieders van elektronische communicatiediensten toegang verleent tot bepaalde netwerkelementen of faciliteiten, met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk;
b. te goeder trouw onderhandelt met aanbieders van elektronische communicatiediensten die verzoeken om toegang;
c. reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekt;
d. op groothandelsbasis bepaalde diensten aanbiedt voor wederverkoop door aanbieders van elektronische communicatiediensten;
e. open toegang verleent tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van openbare elektronische communicatiediensten of virtuele netwerkdiensten;
f. collocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van bijbehorende faciliteiten aanbiedt;
g. bepaalde diensten aanbiedt die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind- tot einddiensten, inclusief faciliteiten voor intelligente netwerkdiensten of roaming binnen mobiele elektronische communicatienetwerken;
h. toegang verleent tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om eerlijke concurrentie bij het aanbieden van elektronische communicatiediensten te waarborgen;
i. zorgt voor interconnectie van openbare elektronische communicatienetwerken of netwerkfaciliteiten;
j. toegang verschaffen tot bijbehorende diensten.
3.
De Autoriteit Consument en Markt kan aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voorschriften verbinden betreffende billijkheid, redelijkheid en opportuniteit.
4.
Indien dit nodig is om de normale werking van het betrokken openbare elektronische communicatienetwerk te garanderen, kan de Autoriteit Consument en Markt technische of operationele voorschriften vaststellen die:
a. een onderneming waarvoor een verplichting geldt als bedoeld in het eerste lid bij het verlenen van toegang in acht neemt, of
b. een onderneming die toegang heeft gekregen op basis van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, in acht neemt.
5.
Artikel 6.4 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot voorschriften als bedoeld in het vierde lid.
6.
Voor zover dat op grond van de notificatierichtlijn noodzakelijk is, stelt de Autoriteit Consument en Markt de voorschriften niet vast dan nadat de voorschriften aan de Europese Commissie in ontwerp zijn medegedeeld en de van toepassing zijnde termijnen, bedoeld in artikel 9 van de notificatierichtlijn, zijn verstreken.
7.
Voor zover de voorschriften technische normen of specificaties bevatten, stroken deze met de normen, bedoeld in artikel 17, eerste of tweede lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG.
1.
De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, voor door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang een verplichting opleggen betreffende het beheersen van de hiervoor te rekenen tarieven of kostentoerekening indien uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken exploitant de prijzen door het ontbreken van werkelijke concurrentie op een buitensporig hoog peil kan handhaven of de marges kan uithollen, in beide gevallen ten nadele van de eindgebruikers. Aan de verplichting kunnen door de Autoriteit Consument en Markt voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van de verplichting.
2.
Een verplichting als bedoeld in het eerste lid kan inhouden dat voor toegang een kostengeoriënteerd tarief moet worden gerekend of dat een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen of goed te keuren kostentoerekeningssysteem moet worden gehanteerd.
3.
Indien de Autoriteit Consument en Markt een onderneming heeft verplicht om voor toegang een kostengeoriënteerd tarief te rekenen, toont de onderneming aan dat haar tarieven werkelijk kostengeoriënteerd zijn.
4.
Onverminderd het eerste lid, tweede volzin, kan de Autoriteit Consument en Markt aan een verplichting tot het opstellen van een kostentoerekeningssysteem voorschriften verbinden met betrekking tot het overleggen van de resultaten van de toepassing van het systeem door de onderneming waarop de verplichting rust.
5.
Indien een verplichting tot het opstellen van een kostentoerekeningssysteem is opgelegd:
a. maakt de desbetreffende onderneming, met inachtneming van de door de Autoriteit Consument en Markt gegeven voorschriften, op genoegzame wijze bekend een beschrijving van het systeem die ten minste de hoofdcategorieën bevat waarin de kosten worden ingedeeld en de voor de toerekening van de kosten toegepaste regels;
b. onderzoekt de Autoriteit Consument en Markt dan wel een door de Autoriteit Consument en Markt aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde jaarlijks of er in overeenstemming met het systeem is gehandeld.
6.
Van de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 6a.8
De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, voor door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang de verplichting opleggen om deze toegang onder gelijke omstandigheden onder gelijke voorwaarden te verlenen. Deze verplichting houdt tevens in dat de onderneming gelijke voorwaarden toepast als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor haarzelf, haar dochterondernemingen of haar partnerondernemingen.
1.
De Autoriteit Consument en Markt kan op grond artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om door de Autoriteit Consument en Markt nader te bepalen informatie met betrekking tot door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang bekend te maken. Deze informatie kan onder meer betrekking hebben op:
a. tarieven en andere voorwaarden die bij het verlenen van toegang worden gehanteerd;
b. technische kenmerken en andere eigenschappen van het netwerk.
2.
De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om een referentieaanbod bekend te maken waarin een omschrijving is opgenomen van door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang. Het referentieaanbod is opgesplitst naar de onderscheiden vormen van toegang en de daarbij gehanteerde tarieven en andere voorwaarden.
3.
Indien aan een onderneming waaraan een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd tevens een verplichting is opgelegd als bedoeld in artikel 6a.6 die betrekking heeft op ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk, voldoet het referentieaanbod van de onderneming in elk geval aan bijlage II van richtlijn nr. 2002/19/EG.
4.
Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat het referentieaanbod niet in overeenstemming is met de op grond van dit hoofdstuk opgelegde verplichtingen, geeft het de onderneming aanwijzingen met betrekking tot de aan te brengen wijzigingen.
5.
Aan een verplichting als bedoeld in het eerste en tweede lid kan de Autoriteit Consument en Markt voorschriften verbinden met betrekking tot de mate van detaillering en de wijze van bekendmaking.
1.
De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om een gescheiden boekhouding te voeren waarin de opbrengsten en de kosten van de door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang, aan de onderneming zelf of aan andere ondernemingen, gescheiden zijn van die van de door de ondernemingen verrichte overige activiteiten.
2.
Aan de verplichting tot het voeren van een gescheiden boekhouding kan de Autoriteit Consument en Markt voorschriften verbinden met betrekking tot de methode van inrichting van de boekhouding en het aan de Autoriteit Consument en Markt verstrekken van boekhoudkundige documenten met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten.
1.
In uitzonderlijke omstandigheden kan de Autoriteit Consument en Markt aan een onderneming waarvan door de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, is vastgesteld dat zij beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten, andere bij ministeriële regeling aan te wijzen verplichtingen die verband houden met toegang opleggen, voor zover deze passend zijn.
2.
Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het opleggen door de Autoriteit Consument en Markt van bij die regeling aangewezen verplichtingen. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:
a. de omstandigheden die zich moeten voordoen alvorens deze verplichtingen kunnen worden opgelegd, en
b. de aard van de verplichtingen.
3.
De Autoriteit Consument en Markt trekt een besluit als bedoeld in het eerste lid in, indien:
a. het op grond van artikel 6a.3, eerste lid, heeft bepaald dat de desbetreffende relevante onderscheidenlijk transnationale markt daadwerkelijk concurrerend is;
b. op grond artikel 6a.3, tweede lid, is gebleken dat de onderneming als bedoeld in het eerste lid geen aanmerkelijke marktmacht meer heeft.
4.
De Autoriteit Consument en Markt trekt een besluit als bedoeld in het eerste lid tevens in, indien:
a. er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden meer is, of
b. de opgelegde of in stand gehouden verplichting niet langer passend is.
5.
Uiterlijk binnen achttien maanden nadat een besluit als bedoeld in het eerste lid in werking is getreden, onderzoekt de Autoriteit Consument en Markt of er nog sprake is van uitzonderlijke omstandigheden en of de opgelegde of in stand gehouden verplichting nog passend is en besluit de Autoriteit Consument en Markt op grond van:
a. het eerste lid om het besluit in stand te houden, of
b. het vierde lid om het besluit in te trekken.
6.
Artikel 6a.2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6a.12
De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om:
a. bij de levering van door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen eindgebruikersdiensten, de eindgebruikers van die diensten in gelijke gevallen gelijk te behandelen;
b. door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen eindgebruikersdiensten te ontbundelen van andere diensten, en
c. door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen informatie aan door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen categorieën van eindgebruikers op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen wijze bekend te maken.
1.
De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, verplichtingen met betrekking tot de hoogte van eindgebruikerstarieven opleggen.
2.
Indien de Autoriteit Consument en Markt een verplichting als bedoeld in het eerste lid oplegt, legt de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, tevens de verplichting op om een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen of goed te keuren kostentoerekeningssysteem te hanteren. De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de in de vorige volzin bedoelde verplichting ook afzonderlijk van een verplichting als bedoeld in het eerste lid opleggen.
3.
Een onderneming aan wie een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd, legt vanaf een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen datum elk jaar in de maand mei, over het voorafgaande kalenderjaar het resultaat van de toepassing van het desbetreffende kostentoerekeningssysteem over aan de Autoriteit Consument en Markt.
4.
Indien een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd, onderzoekt de Autoriteit Consument en Markt of een door de Autoriteit Consument en Markt aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde jaarlijks nadat het in het derde lid bedoelde resultaat is overgelegd of er in overeenstemming met het desbetreffende kostentoerekeningssysteem is gehandeld. Van het resultaat van het onderzoek wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
5.
Aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen door de Autoriteit Consument en Markt nadere voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van die verplichtingen.
1.
Indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, een verplichting als bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, oplegt of in stand houdt, kan de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, tevens de verplichting opleggen om invoering van nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarieven niet plaats te laten vinden dan nadat de Autoriteit Consument en Markt deze tarieven heeft goedgekeurd.
2.
De Autoriteit Consument en Markt beoordeelt binnen drie weken na ontvangst van een verzoek tot goedkeuring, of het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid. Indien gegevens als bedoeld in het zevende lid ontbreken wordt de onderneming die het verzoek heeft ingediend binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek, hiervan op de hoogte gesteld.
3.
De Autoriteit Consument en Markt kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, eenmaal met drie weken verlengen. De Autoriteit Consument en Markt doet hiervan schriftelijk mededeling aan de onderneming die het verzoek heeft ingediend.
4.
Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, keurt de Autoriteit Consument en Markt de invoering hiervan goed.
5.
Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief niet in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, doet de Autoriteit Consument en Markt hiervan mededeling aan de onderneming die het verzoek heeft ingediend. Binnen vier weken na deze mededeling, deelt de Autoriteit Consument en Markt aan de in de eerste volzin bedoelde onderneming schriftelijk mede op welke punten niet voldaan is aan de in de eerste volzin bedoelde verplichting.
6.
De Autoriteit Consument en Markt beoordeelt een verzoek tot goedkeuring volgend op een schriftelijke mededeling als bedoeld in het vijfde lid, tweede volzin, binnen twee weken na ontvangst van dit verzoek.
7.
Uiterlijk op het tijdstip waarop een besluit als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, houdende de oplegging of instandhouding van de verplichting om de invoering van nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarieven niet plaats te laten vinden dan nadat de Autoriteit Consument en Markt deze tarieven heeft goedgekeurd, in werking treedt, stelt de Autoriteit Consument en Markt vast welke gegevens door de desbetreffende onderneming bij een verzoek als bedoeld in het tweede lid overgelegd moeten worden, en in welke vorm deze gegevens worden ingediend. De Autoriteit Consument en Markt doet hiervan mededeling aan de desbetreffende onderneming.
Artikel 6a.15
Ter uitvoering van artikel 17 van richtlijn nr. 2002/22/EG kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere verplichtingen dan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14 worden aangewezen die de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, kan opleggen aan ondernemingen die een aanmerkelijke marktmacht hebben op een relevante eindgebruikersmarkt onderscheidenlijk een transnationale eindgebruikersmarkt.
1.
In dit artikel wordt verstaan onder openbare onderneming: onderneming waarop een krachtens het publiekrecht ingestelde rechtspersoon rechtstreeks of middellijk een dominerende invloed kan uitoefenen.
2.
Indien een onderneming de rechtsvorm van een privaatrechtelijke rechtspersoon heeft, wordt dominerende invloed als bedoeld in het eerste lid vermoed te kunnen worden uitgeoefend, wanneer een krachtens het publiekrecht ingestelde rechtspersoon rechtstreeks of middellijk:
a. over de meerderheid van de stemrechten, verbonden aan de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen beschikt, of
b. meer dan de helft van de leden van het bestuur of het toezichthoudend orgaan benoemt.
3.
Een verticaal geïntegreerde openbare onderneming die elektronische communicatienetwerken aanbiedt en daarbij beschikt over een economische machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk onderdeel daarvan als bedoeld in artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, verleent aan andere ondernemingen op hun verzoek onder gelijke voorwaarden toegang als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor haarzelf of haar dochterondernemingen.
4.
De verplichting, bedoeld in het derde lid, blijft voor een verticaal geïntegreerde openbare onderneming buiten toepassing voor zover deze verplichting reeds voortvloeit uit een krachtens artikel 6a.2, eerste lid, jo. artikel 6a.8 door de Autoriteit Consument en Markt opgelegde of instandgehouden verplichting.
1.
De Autoriteit Consument en Markt bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht relevante markten voor het aanbieden van programmadiensten waarvan de kenmerken zodanig zijn dat het opleggen van de in de artikelen 6a.12, 6a.13, eerste en tweede lid, 6a.14, eerste lid, en 6a.22 bedoelde verplichtingen passend kan zijn.
2.
De Autoriteit Consument en Markt onderzoekt de overeenkomstig het eerste lid bedoelde markten zo spoedig mogelijk. Het onderzoek is er in ieder geval op gericht om vast te stellen:
a. of de desbetreffende markt al dan niet daadwerkelijk concurrerend is en of hierop ondernemingen die programmadiensten aanbieden actief zijn die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en
b. welke verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12, 6a.13, eerste en tweede lid, 6a.14, eerste lid, en 6a.22 passend zijn voor de onder a bedoelde ondernemingen.
3.
Indien uit een onderzoek, bedoeld in tweede lid, blijkt dat een relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is, stelt de Autoriteit Consument en Markt vast welke ondernemingen die programmadiensten aanbieden, beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en:
a. legt zij ieder van hen, voor zover passend, verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12, 6a.13, eerste en tweede lid, 6a.14, eerste lid, en 6a.22 op;
b. houdt zij eerder opgelegde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in stand indien zij nog steeds passend zijn, of
c. trekt zij eerder opgelegde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in, indien zij niet langer passend zijn.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder «eindgebruiker», bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14, verstaan: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruik maakt of verzoekt om een programmadienst.
Artikel 6a.22
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere verplichtingen dan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14, worden aangewezen die de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.21, derde lid, kan opleggen aan ondernemingen die een aanmerkelijke marktmacht hebben bij het aanbieden van programmadiensten.
1.
Op de voorbereiding van een besluit van de Autoriteit Consument en Markt als bedoeld in de artikelen 6.2, 6a.2, 6a.3, 6a.4a en 6b.2, vijfde lid, onderdeel a, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de Autoriteit Consument en Markt besluiten om de in het eerste lid bedoelde procedure niet toe te passen indien het besluit geen aanzienlijke gevolgen heeft voor de desbetreffende markt.
3.
Indien het een besluit op aanvraag betreft, is artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
1.
Indien een besluit als bedoeld in artikel 6b.1, eerste lid, van invloed is op de handel tussen de lidstaten, legt de Autoriteit Consument en Markt het ontwerp van het desbetreffende besluit en de gronden die aan het ontwerpbesluit ten grondslag liggen, voor aan:
a. de Europese Commissie,
b. de nationale regelgevende instanties, bedoeld in artikel 7 van richtlijn nr. 2002/21/EG, en
c. BEREC,
en stelt de Autoriteit Consument en Markt hen gedurende een maand in de gelegenheid daarover opmerkingen te maken.
2.
De Autoriteit Consument en Markt neemt het besluit niet dan nadat de in het eerste lid bedoelde termijn van een maand is verstreken.
3.
De Autoriteit Consument en Markt houdt bij het nemen van het besluit zoveel mogelijk rekening met de opmerkingen die de Europese Commissie, de nationale regelgevende instanties en BEREC met betrekking tot het ontwerp aan de Autoriteit Consument en Markt hebben medegedeeld.
4.
Indien de Europese Commissie binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, heeft medegedeeld dat zij van mening is dat de bepaling van een relevante markt op grond van artikel 6a.1, tweede lid, of de aanwijzing van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, aanhef, een belemmering vormt voor de interne Europese markt of dat zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van het ontwerpbesluit met het Unierecht, wacht de Autoriteit Consument en Markt tenminste twee maanden vanaf de datum van die mededeling met het vaststellen van het besluit.
5.
Uiterlijk zes maanden na de dag waarop de Europese Commissie overeenkomstig artikel 7, vijfde lid, onderdeel a, van richtlijn nr. 2002/21/EG een beschikking heeft gegeven omtrent een ontwerpbesluit als bedoeld in het vierde lid:
a. brengt de Autoriteit Consument en Markt het ontwerp met betrekking tot de door de Europese Commissie in de beschikking aangegeven voorstellen in overeenstemming met het Unierecht, of
b. besluit de Autoriteit Consument en Markt het desbetreffende ontwerpbesluit niet vast te stellen.
6.
Van het besluit, bedoeld in het vijfde lid, onder b, doet de Autoriteit Consument en Markt mededeling in de Staatscourant.
7.
Indien de Europese Commissie binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, heeft medegedeeld dat zij van mening is dat een in het ontwerpbesluit voorgestelde verplichting als bedoeld in de artikelen 6.2, 6a.2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of 6a.4a, vijfde of zesde lid, een belemmering vormt voor de interne Europese markt of dat zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid daarvan met het Unierecht, neemt de Autoriteit Consument en Markt het besluit niet dan nadat de termijn van vier maanden vanaf de datum van die mededeling is verstreken. In afwijking van deze termijn kan de Autoriteit Consument en Markt het besluit nemen zodra de aanbeveling is gedaan of het voorbehoud is ingetrokken.
8.
Indien de Autoriteit Consument en Markt een verplichting als bedoeld in het zevende lid in overeenstemming brengt met een advies van BEREC als bedoeld in artikel 7bis, derde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, of een aanbeveling van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 7bis, vijfde lid, onder a, met betrekking tot die verplichting, is artikel 6b.1 van overeenkomstige toepassing.
9.
Indien de Autoriteit Consument en Markt een verplichting als bedoeld in het zevende lid, niet in overeenstemming brengt met:
a. een advies van BEREC als bedoeld in artikel 7bis, derde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, of
b. een aanbeveling van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 7bis, vijfde lid, onder a, met betrekking tot die verplichting, motiveert de Autoriteit Consument en Markt waarom zij de verplichting in het ontwerpbesluit niet wijzigt of intrekt.
10.
De Autoriteit Consument en Markt stuurt een overeenkomstig dit artikel voorbereid besluit in afschrift aan de Europese Commissie en BEREC. In het geval van een aanbeveling of een voorbehoud als bedoeld in het zevende lid, verstuurt de Autoriteit Consument en Markt het afschrift binnen een maand nadat de aanbeveling is gedaan of het voorbehoud is ingetrokken. De termijn van een maand kan door de Autoriteit Consument en Markt worden verlengd indien de Autoriteit Consument en Markt de wijziging van het ontwerpbesluit voorbereidt overeenkomstig artikel 6b.1, eerste lid.
1.
De Autoriteit Consument en Markt kan in uitzonderlijke omstandigheden indien de vereiste spoed zich verzet tegen de toepassing van de procedures, bedoeld in de artikelen 6b.1, eerste lid, of 6b.2, die procedure buiten toepassing laten bij het nemen van een besluit als bedoeld in de artikelen 6.2 en 6a.2, eerste lid, onder a, teneinde de concurrentie te waarborgen of de belangen van de gebruikers te beschermen.
2.
Een besluit als bedoeld in het eerste lid geldt voor een periode van maximaal 26 weken.
3.
De Autoriteit Consument en Markt stuurt een afschrift van een besluit als bedoeld in het eerste lid aan de Europese Commissie, de nationale regelgevende instanties, bedoeld in artikel 7 van richtlijn nr. 2002/21/EG, en BEREC.
Artikel 6b.4
Indien een nationale regelgevende instantie, bedoeld in artikel 6b.2, eerste lid, ingevolge artikel 7, derde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG een ontwerp van een besluit aan de Autoriteit Consument en Markt voorlegt, doet de Autoriteit Consument en Markt haar opmerkingen aan die nationale regelgevende instantie binnen de door die instantie gestelde termijn toekomen.
1.
Op de voorbereiding van een besluit van de Autoriteit Consument en Markt tot het opleggen, instandhouden of intrekken van een verplichting als bedoeld in een op basis van artikel 6a.11 tot stand gekomen ministeriële regeling is de procedure, bedoeld in artikel 6b.1 van toepassing.
2.
De Autoriteit Consument en Markt legt een ontwerp van een besluit als bedoeld in het eerste lid voor aan de Europese Commissie en de nationale regelgevende instanties die overeenkomstig artikel 3, zesde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG zijn aangemeld.
3.
De Autoriteit Consument en Markt gaat niet over tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid dan nadat de Europese Commissie daartoe overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG toestemming heeft gegeven. De Autoriteit Consument en Markt houdt daarbij rekening met de door de nationale regelgevende instanties gemaakte opmerkingen.
Artikel 6b.6
Voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht worden als één besluit aangemerkt:
a. een besluit als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, en de aan een dergelijk besluit ten grondslag liggende bepaling van de relevante markt, bedoeld in artikel 6a.1, eerste of tweede lid, en het onderzoek van die markt, bedoeld in artikel 6a.1, derde lid, respectievelijk het onderzoek van een transnationale markt, bedoeld in artikel 6a.1, vierde lid;
b. een besluit als bedoeld in artikel 6a.3, eerste, tweede of derde lid, en de aan een dergelijk besluit ten grondslag liggende bepaling van de relevante markt, bedoeld in artikel 6a.1, eerste of tweede lid, en het onderzoek van die markt als bedoeld in artikel 6a.1, derde lid, respectievelijk het onderzoek van een transnationale markt als bedoeld in artikel 6a.1, vierde lid.
1.
Een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst of een openbaar elektronisch communicatienetwerk verstrekt voor of bij het sluiten van een overeenkomst met een consument of een andere hierom verzoekende eindgebruiker aan hem de volgende gegevens in een heldere, begrijpelijke vorm op schrift of op een andere te zijner beschikking staande en voor hem gemakkelijk toegankelijke duurzame gegevensdrager:
a. de naam en het adres van vestiging van de aanbieder;
b. de te verstrekken diensten;
c. de geldende tariefstructuur, de belangrijkste tarieven, de wijze waarop informatie verkregen kan worden over de geldende tarieven en onderhoudskosten, de wijze waarop betaald kan worden en de kosten die aan deze betalingswijzen zijn verbonden;
d de duur van de overeenkomst alsmede de voorwaarden waaronder de overeenkomst of onderdelen daarvan, kan worden verlengd of beëindigd;
e. de schadevergoedingsregeling of terugbetalingsregeling die geldt indien de overeenkomst, voor zover het het kwaliteitsniveau van de geleverde dienst betreft, niet wordt nagekomen, en
f. de wijze waarop gebruik kan worden gemaakt van de geschillencommissie, bedoeld in artikel 12.1 of van de procedure, bedoeld in artikel 12.9;
g. de in artikel 11.6, tweede lid, genoemde keuzemogelijkheden van de abonnee met betrekking tot de vraag of zijn persoonsgegevens al dan niet zullen worden opgenomen in een abonneelijst en in voor abonnee-informatiediensten gebruikte abonneebestanden, en de op te nemen gegevens;
h. de maatregelen die de onderneming neemt of kan nemen in reactie op beveiligings- en integriteitsincidenten of bedreigingen en kwetsbaarheden.
2.
Een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst zorgt ervoor dat de gegevens die hij voor of bij het sluiten van de overeenkomst verstrekt, opgenomen worden in de tussen hem en de desbetreffende consument te sluiten overeenkomst.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de in het eerste lid genoemde gegevens nadere regels worden gesteld.
1.
Ten minste een maand voordat een voorgenomen wijziging van een beding dat is opgenomen in een overeenkomst van kracht wordt:
a. biedt een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst of een openbaar elektronisch communicatienetwerk de abonnee de mogelijkheid om de overeenkomst kosteloos te beëindigen, en
b. stelt de aanbieder de abonnee op genoegzame wijze op de hoogte van de inhoud van de voorgenomen wijziging en van de mogelijkheid om de overeenkomst kosteloos te beëindigen.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van programmadiensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in de vorige volzin bedoelde verplichting geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de opmaak van de mededeling waarmee de abonnee op de hoogte wordt gesteld van een voorgenomen wijziging, bedoeld in het eerste lid.
1.
De overeenkomst tussen een aanbieder en een consument met betrekking tot de levering van een elektronische communicatiedienst of programmadienst die is aangegaan voor een onbepaalde duur, kan door de consument te allen tijde kosteloos worden opgezegd.
2.
Een aanbieder biedt een eindgebruiker de mogelijkheid een overeenkomst voor een bepaalde duur met een looptijd van ten hoogste twaalf maanden aan te gaan. De overeenkomst tussen een aanbieder en een consument met betrekking tot de levering van een openbare elektronische communicatiedienst of programmadienst kan worden aangegaan voor een bepaalde duur, waarbij de looptijd ten hoogste 24 maanden bedraagt. De overeenkomst tussen een aanbieder en een consument met betrekking tot de levering van een elektronische communicatiedienst of programmadienst die is aangegaan voor een bepaalde duur, kan na verloop van die duur stilzwijgend worden verlengd of vernieuwd, mits de consument de overeenkomst hierna te allen tijde kosteloos kan opzeggen.
3.
De bij de opzegging door de consument in acht te nemen termijn is in alle gevallen niet langer dan een maand.
4.
Een aanbieder van een openbare telefoondienst biedt een consument de mogelijkheid een overeenkomst aan te gaan:
a. waarbij geen starttarief in rekening wordt gebracht;
b. waarbij de gespreksduur in seconden in rekening wordt gebracht, en
c. waarbij, indien de aanbieder ook abonnementen aanbiedt waarbij de gespreksduur niet in seconden in rekening wordt gebracht, het tarief, gezien de overige voorwaarden van de overeenkomst, vergelijkbaar is met het tarief bij de andere door de aanbieder aangeboden abonnementen.
1.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten transparante, vergelijkbare, toereikende, actuele, duidelijke en volledige informatie bekendmaken over:
a. de geldende tarieven,
b. eventuele in rekening gebrachte kosten bij beëindiging van een overeenkomst,
c. de algemene voorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van de diensten als bedoeld in bijlage II van richtlijn nr. 2002/22/EG die door hen aan eindgebruikers worden aangeboden, of
d. eventuele beperkingen van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen.
2.
De informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt bekendgemaakt in een gemakkelijk toegankelijke vorm. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de vorm waarin de informatie bekend wordt gemaakt.
3.
Een ieder kan de informatie, bedoeld in het eerste lid, kosteloos gebruiken voor het aanbieden van interactieve gidsen of soortgelijke technieken die de eindgebruiker in staat stelt zich een onafhankelijk oordeel te vormen over de kosten van een alternatief gebruikspatroon.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door de aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aan de eindgebruiker en Onze Minister te verstrekken informatie met betrekking tot:
a. wijzigingen betreffende de toegang tot noodhulpdiensten of de nauwkeurigheid van de op grond van artikel 11.10 te verstrekken gegevens;
b. wijzigingen in de voorwaarden voor beperking van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen;
c. de door de aanbieder ingestelde maatregelen bij congestie en de gevolgen daarvan voor de kwaliteit van de dienstverlening;
d. de in artikel 11.6, tweede lid, genoemde keuzemogelijkheden van de abonnee met betrekking tot de vraag of zijn persoonsgegevens in een gids al dan niet zullen worden opgenomen, en de gegevens in kwestie; en
e. producten en diensten voor eindgebruikers met een fysieke beperking.
1.
De Autoriteit Consument en Markt kan aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten een aanwijzing geven de betaling die gerelateerd is aan het gebruik van bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van nummers op te schorten voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode, indien de Autoriteit Consument en Markt een aanwijzing heeft dat de nummergebruiker niet voldoet aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging verricht als bedoeld in artikel 4.4.
2.
De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van de Autoriteit Consument en Markt heeft ontvangen, schort de betaling onverwijld op.
3.
De in het eerste lid genoemde periode is maximaal vier weken en kan door de Autoriteit Consument en Markt eenmalig met maximaal vier weken worden verlengd.
4.
De Autoriteit Consument en Markt stelt de nummergebruiker, voorzover deze bij de Autoriteit Consument en Markt bekend is, van de aanwijzing op de hoogte.
1.
De Autoriteit Consument en Markt kan aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten een aanwijzing geven de aankiesbaarheid van een nummer uit bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van nummers op te schorten voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode, indien de Autoriteit Consument en Markt een aanwijzing heeft dat de nummergebruiker niet voldoet aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging verricht als bedoeld in artikel 4.4.
2.
De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van de Autoriteit Consument en Markt heeft ontvangen, schort de aankiesbaarheid onverwijld op.
3.
De in het eerste lid genoemde periode is maximaal vier weken en kan door de Autoriteit Consument en Markt eenmalig met maximaal vier weken worden verlengd.
4.
De Autoriteit Consument en Markt stelt de nummergebruiker, voorzover deze bij de Autoriteit Consument en Markt bekend is, van de aanwijzing op de hoogte.
1.
Indien de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat de nummergebruiker met betrekking tot een nummer gedurende een bepaalde periode niet heeft voldaan aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging heeft verricht als bedoeld in artikel 4.4, kan de Autoriteit Consument en Markt hiervan mededeling doen in de Staatscourant.
2.
De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst verlangt geen betaling van consumenten voor oproepen naar nummers indien:
a. de nummers zijn genoemd in een mededeling als bedoeld in het eerste lid, en
b. de oproepen hebben plaatsgevonden gedurende de periode waarop die mededeling betrekking heeft.
3.
Indien de consument reeds heeft betaald voor oproepen naar nummers als bedoeld in het tweede lid, betaalt de aanbieder de bedragen binnen twee maanden na publicatie van de mededeling als bedoeld in het eerste lid, terug.
1.
In aanvulling op de artikelen 7.3a tot en met 7.3c kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten inzake het blokkeren van de toegang tot een nummer of dienst en het opschorten van de aan dat nummer of die dienst gerelateerde betaling indien niet voldaan is aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging als bedoeld in artikel 4.4 verricht is.
2.
Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.
1.
Aanbieders van openbare telefoondiensten op een vaste locatie of van openbare betaaltelefoons die krachtens artikel 9.2 zijn aangewezen en aanbieders van vaste openbare telefoondiensten of van openbare betaaltelefoons die langer dan tweeënvijftig weken dergelijke diensten leveren, maken jaarlijks voor 1 april op genoegzame wijze een overzicht over het voorafgaande kalenderjaar bekend van de kwaliteit van de door hen aangeboden diensten op basis van de in bijlage III van richtlijn nr. 2002/22/EG gespecificeerde parameters, definities en meetmethoden. Het in de eerste volzin bedoelde overzicht bevat een beschrijving van de door de aanbieder genomen maatregelen om gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een fysieke beperking te waarborgen. Het in de eerste volzin bedoelde overzicht wordt voor bekendmaking aan de Autoriteit Consument en Markt ter beschikking gesteld.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van de in het eerste lid genoemde verplichtingen nadere regels worden gesteld.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover niet voorzien op grond van het eerste lid, regels worden gesteld inzake het:
a. door aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of programmadiensten maken van een periodiek overzicht van de kwaliteit van de door hen aangeboden diensten aan de hand van bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur te bepalen parameters, definities en meetmethoden;
b. door de Autoriteit Consument en Markt, of een door de Autoriteit Consument en Markt aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde, onderzoeken of het overzicht in overeenstemming is met de desbetreffende regels, en
c. bekendmaken van het overzicht en het ter beschikking stellen daarvan aan de Autoriteit Consument en Markt.
4.
De regels, bedoeld in het derde lid, kunnen verschillen voor bij die regels te bepalen categorieën van openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten.
5.
Bij de regels, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.
1.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken waarover internettoegangsdiensten worden geleverd en aanbieders van internettoegangsdiensten belemmeren of vertragen geen diensten of toepassingen op het internet, tenzij en voor zover de betreffende maatregel waarmee diensten of toepassingen worden belemmerd of vertraagd noodzakelijk is:
a. om de gevolgen van congestie te beperken, waarbij gelijke soorten verkeer gelijk worden behandeld;
b. ten behoeve van de integriteit en de veiligheid van het netwerk en de dienst van de betrokken aanbieder of het randapparaat van de eindgebruiker;
c. om de doorgifte van ongevraagde communicatie als bedoeld in artikel 11.7, eerste lid, aan een eindgebruiker te beperken, mits de eindgebruiker daarvoor voorafgaand toestemming heeft verleend, of
d. ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel.
2.
Indien een inbreuk op de integriteit of veiligheid van het netwerk of de dienst of een randapparaat van een eindgebruiker, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt veroorzaakt door verkeer afkomstig van een randapparaat van een eindgebruiker, doet de aanbieder voorafgaand aan het nemen van een maatregel waarmee het verkeer wordt belemmerd of vertraagd, melding aan de betrokken eindgebruiker, zodat de eindgebruiker de gelegenheid heeft de inbreuk te staken. Wanneer dit wegens de vereiste spoed niet voorafgaand aan het nemen van de maatregel mogelijk is, doet de aanbieder zo snel mogelijk melding van de maatregel. Wanneer het een eindgebruiker van een andere aanbieder betreft is de eerste volzin niet van toepassing.
3.
Aanbieders van internettoegangsdiensten stellen de hoogte van tarieven voor internettoegangsdiensten niet afhankelijk van de diensten en toepassingen die via deze diensten worden aangeboden of gebruikt.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in het eerste tot en met derde lid. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van een achteruitgang van de dienstverlening en een belemmering of vertraging van het verkeer over openbare elektronische communicatienetwerken, nadere minimumvoorschriften inzake de kwaliteit van openbare elektronische communicatiediensten worden gesteld aan aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken.
Artikel 7.5
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake het, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11, aan derden ter beschikking stellen van bij die regels aan te wijzen categorieën van nummers met bijbehorende gegevens ten behoeve van de beschikbaarheid van telefoongidsen en van een abonnee-informatiedienst.
1.
Aanbieders van openbare telefoondiensten of openbare elektronische communicatienetwerken voor zover die worden gebruikt om openbare telefoondiensten aan te bieden zorgen ervoor dat de eindgebruikers van dat netwerk en van die diensten toegang hebben tot de diensten van een telefonist en tot een abonnee-informatiedienst.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waaraan de in het eerste lid bedoelde abonnee-informatiedienst moet voldoen.
1.
Een aanbieder van een internettoegangsdienst aan een eindgebruiker kan de levering van deze dienst slechts geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten:
a. op verzoek van de abonnee;
b. bij een tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichting door de abonnee of faillissement van de abonnee;
c. bij bedrog in de zin van artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek door de abonnee;
d. wanneer de looptijd van de overeenkomst van bepaalde duur tot levering van de internettoegangsdienst afloopt en de overeenkomst met instemming van de abonnee niet wordt verlengd of vernieuwd;
e. ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel; en
f. bij overmacht en onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
De aanbieder gaat niet over tot een maatregel als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, dan nadat hij de abonnee schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van het voornemen om tot deze maatregel over te gaan, voorzien van een schriftelijke motivering omtrent het gestelde bedrog, en hij de abonnee een redelijke termijn heeft geboden om op het voornemen en het gestelde bedrog te reageren.
1.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt om uitgaande gesprekken naar een nummer in het nummerplan aan te bieden, openbare betaaltelefoons en openbare telefoondiensten stellen het gebruik van alarmnummers kosteloos en zonder toegangsbelemmeringen ter beschikking aan alle gebruikers van hun dienst.
2.
Onder een alarmnummer als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een nummer dat in een nummerplan als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, bestemd is als alarmnummer.
3.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt om uitgaande gesprekken naar een nummer in het nummerplan aan te bieden, openbare betaaltelefoons en openbare telefoondiensten treffen de voorzieningen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen.
4.
Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, indien het technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is de in dat lid bedoelde voorzieningen te treffen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Onze Minister kan voorschriften verbinden aan een ontheffing.
1.
Onverminderd artikel 11.9, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter uitvoering van bijlage I van richtlijn nr. 2002/22/EG. Deze regels hebben betrekking op het door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare telefoondiensten aan hun eindgebruikers beschikbaar stellen van faciliteiten als bedoeld in de in de eerste volzin bedoelde bijlage I.
2.
Een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting die strekt tot uitvoering van bijlage I, deel B, van richtlijn nr. 2002/22/EG, geldt niet indien deze technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is.
1.
Voor zover de andere artikelen van dit hoofdstuk hierin niet voorzien, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken, openbare elektronische communicatiediensten, nummergebruikers of programmadiensten inzake de bescherming van natuurlijke personen die gebruik maken van of verzoeken om openbare elektronische communicatiediensten, nummergebruikers of programmadiensten voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden. De regels kunnen onder meer betrekking hebben op:
a. het bekendmaken van informatie over de geldende tarieven;
b. de tarifering van bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers;
c. de omstandigheden waaronder een aanbieder de levering van een openbare elektronische communicatiedienst mag opschorten of beëindigen.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen voor bij die regels te bepalen categorieën van openbare elektronische communicatienetwerken, openbare elektronische communicatiediensten, nummergebruikers of programmadiensten verschillen. Bij die regels kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten en -netwerken waardoor eindgebruikers met een fysieke beperking:
a. toegang tot openbare elektronische communicatiediensten hebben die gelijkwaardig is aan die van de meerderheid van de eindgebruikers, en
b. profiteren van de keuze tussen ondernemingen en diensten die ter beschikking staan van de meerderheid van de eindgebruikers.
Artikel 7.9
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot het door een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of openbare elektronische communicatiedienst innen van gelden verschuldigd voor andere diensten dan het door hem geleverde openbare elektronische communicatienetwerk of de door hem geleverde openbare elektronische communicatiedienst.
Artikel 8.3
Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma-aanbod, verplichten om programma-aanbod uit te zenden dat hem in overeenstemming met de Mediawet ter verspreiding wordt aangeboden door instellingen die belast zijn met de verzorging van de publieke mediadiensten, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Mediawet 2008.
1.
Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie, technische voorschriften gegeven voor het uitzenden van een televisieprogramma als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, dat bedoeld is om te worden uitgezonden in een aspectverhouding groter dan 4:3, of dat bedoeld is om volledig digitaal te worden uitgezonden door middel van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.
2.
Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid voorts technische eisen gesteld aan openbare elektronische communicatienetwerken met behulp waarvan de uitzending van televisieprogramma's op een volledig digitale wijze plaatsvindt.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, of van de Europese Commissie regels gegeven met betrekking tot het door aanbieders verlenen van toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang die geschikt en bestemd zijn voor de uitzending van diensten die kunnen worden ontvangen met behulp van digitale televisie- of radiosystemen.
2.
De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op:
a. de technische mogelijkheden van de systemen voor voorwaardelijke toegang ten behoeve van controleoverdracht;
b. het verlenen van toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang en de voorwaarden waaronder dit geschiedt, en
c. het voeren van een gescheiden boekhouding voor de activiteiten in verband met het aanbod van systemen voor voorwaardelijke toegang en voor overige activiteiten.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid regels worden gegeven met betrekking tot het verlenen van licenties door houders van industriële eigendomsrechten aan fabrikanten van consumentenapparaten waarin gebruik wordt gemaakt van voorwaardelijke toegangsystemen.
4.
Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.
1.
Met het oog op het waarborgen van de toegang van eindgebruikers en eindgebruikers met een fysieke beperking tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten die op digitale wijze worden uitgezonden en die kunnen worden ontvangen met behulp van televisie- of radiosystemen, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven met betrekking tot het verlenen van toegang tot applicatieprogramma-interfaces of elektronische programmagidsen door aanbieders.
2.
De in het eerste lid bedoelde regels hebben ten aanzien van aanbieders van applicatieprogramma-interfaces dan wel elektronische programmagidsen in elk geval betrekking op:
a. het verlenen van toegang tot applicatieprogramma-interfaces dan wel elektronische programmagidsen, alsmede de voorwaarden waaronder dit geschiedt;
b. het verstrekken van informatie met betrekking tot toegang en de wijze van gebruik van de verstrekte informatie, en
c. het voeren van een gescheiden boekhouding voor de activiteiten in verband met het aanbod van applicatieprogramma-interfaces onderscheidenlijk elektronische programmagidsen en voor de overige activiteiten.
3.
Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.
Artikel 8.7
Wanneer door de Autoriteit Consument en Markt de in artikel 6a.6 bedoelde verplichting wordt opgelegd aan een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt die gebruikt worden voor het verspreiden van programma's, is deze onderneming tevens verplicht toegang te verlenen tot het door haar samengestelde programma-aanbod voor zover dat programma-aanbod niet versleuteld naar alle aangeslotenen op desbetreffende netwerken wordt verspreid, met dien verstande dat de gevraagde toegang alleen behoeft te worden verleend:
a. in het geval een aanbieder van een programma wenst dat degenen naar wie het programma wordt verspreid, bijdragen in de kosten van dat programma, de kosten van de verspreiding hieronder begrepen, en deze aanbieder door de wijze van verspreiding hiervoor feitelijk is aangewezen op de onderneming die de openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt, en
b. de onderneming die de openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt geen transparante of objectieve gronden heeft om de toegang te weigeren.
1.
De volgende diensten en voorzieningen zijn voor iedere eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, tegen een betaalbare prijs en met een bepaalde kwaliteit beschikbaar:
a. het naar aanleiding van een redelijk verzoek aansluiten op een openbaar elektronisch communicatienetwerk op een vaste locatie;
b. het leveren van een openbare telefoondienst over de in onderdeel a bedoelde netwerkaansluiting;
c. openbare betaaltelefoons;
d. gedrukte en elektronische telefoongidsen;
e. een abonnee-informatiedienst, en
f. diensten of voorzieningen waardoor eindgebruikers met een fysieke beperking toegang hebben tot de in onderdeel b, d en e genoemde diensten en voorzieningen op een niveau gelijkwaardig aan dat van andere eindgebruikers.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de kwaliteit en de aard van de in het eerste lid bedoelde diensten en voorzieningen.
3.
Ter uitvoering van hoofdstuk II van richtlijn nr. 2002/22/EG, kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere dan de in het eerste lid bedoelde openbare elektronische communicatiediensten of daarmee samenhangende voorzieningen worden aangewezen die voor in die maatregel te bepalen categorieën van eindgebruikers, onafhankelijk van hun geografische locatie, beschikbaar moeten zijn tegen een betaalbare prijs en met een bij of krachtens die maatregel te bepalen kwaliteit.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de in het eerste of derde lid bedoelde prijs. Bij de in de eerste volzin bedoelde regels over de prijs kan onderscheid gemaakt worden tussen groepen eindgebruikers.
1.
Indien naar het oordeel van Onze Minister de beschikbaarheid, de betaalbaarheid of de kwaliteit van een of meer van de openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen, bedoeld in artikel 9.1, eerste of derde lid, niet door het normale functioneren van de markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd, kan Onze Minister bij besluit overeenkomstig de in artikel 9.3 geregelde procedure een onderneming aanwijzen die de universele dienst in een bij dat besluit te bepalen verzorgingsgebied voor ten hoogste tien jaar verzorgt. Onze Minister kan verschillende ondernemingen aanwijzen die verschillende diensten of voorzieningen, bedoeld in artikel 9.1, eerste of derde lid, aanbieden of verschillende verzorgingsgebieden bestrijken.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van hoofdstuk II van richtlijn nr. 2002/22/EG nadere regels gesteld die van toepassing zijn in het geval een aanwijzing tot verzorging van een of meer tot de universele dienst behorende diensten of voorzieningen is gegeven. Hierbij kunnen ter uitvoering van het in de eerste volzin genoemde hoofdstuk taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.
1.
Indien Onze Minister voornemens is over te gaan tot een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, stelt Onze Minister vast of de aanwijzing een onredelijke last in de zin van artikel 12, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/22/EG kan vormen voor degene die wordt aangewezen als universeledienstverlener. Onze Minister kan voorafgaand aan die vaststelling de Autoriteit Consument en Markt vragen om advies.
2.
Indien Onze Minister vaststelt dat het aanwijzen van een universeledienstverlener geen onredelijke last kan vormen voor degene die wordt aangewezen, wordt de aanbieder, bedoeld in het vierde lid, aangewezen als universeledienstverlener. Het derde tot en met negende lid en de artikelen 9.4 en 9.5 zijn niet van toepassing.
3.
Indien Onze Minister vaststelt dat de aanwijzing een onredelijke last kan vormen voor degene die wordt aangewezen als universeledienstverlener maakt Onze Minister het voornemen over te gaan tot een aanwijzing bekend in de Staatscourant. In die bekendmaking worden de te verzorgen dienst of voorziening, het verzorgingsgebied en de periode waarvoor de aanwijzing zal gelden vermeld en wordt gewezen op de in het vijfde lid geregelde mogelijkheid een bod uit te brengen op de aanwijzing.
4.
Onze Minister maakt op de datum van de in het derde lid bedoelde bekendmaking het voornemen voorts bekend aan:
a. in het geval van een te verzorgen dienst, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a: de aanbieder van het openbare elektronische communicatienetwerk waarop in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers zijn aangesloten;
b. in het geval van een te verzorgen dienst, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel b tot en met f: de aanbieder van de te verzorgen openbare elektronische communicatiedienst, of, bij het ontbreken daarvan, een daarmee samenhangende dienst, waarvan in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers gebruik maken; of
c. in het geval van een te verzorgen voorziening: de aanbieder van de met de te verzorgen voorziening samenhangende openbare elektronische communicatiedienst waarvan in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers gebruik maken.
Daarbij wordt gewezen op de in het vijfde lid geregelde verplichting voor deze aanbieder een bod uit te brengen op de aanwijzing.
5.
Binnen acht weken na de datum van de in het derde lid, bedoelde bekendmaking kan bij Onze Minister een bod worden uitgebracht op de aanwijzing en brengt de aanbieder, bedoeld in het vierde lid, in ieder geval zijn bod uit.
6.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald of een bod wordt uitgebracht door:
a. het opgeven van een bedrag per jaar, of
b. het opgeven van een bedrag per in de ministeriële regeling aangewezen eenheid van het gebruik of de af te nemen voorziening.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat aanvullend op het bod een van het gebruik onafhankelijk bedrag wordt vergoed, en wat de hoogte is van dat bedrag.
7.
Een bod wordt geweigerd indien de bieder naar verwachting de universele dienst niet naar behoren zal kunnen verzorgen.
8.
Degene die het laagste bod heeft uitgebracht, dat niet op grond van het zevende lid is geweigerd, wordt aangewezen als universeledienstverlener.
9.
Indien uit de in het achtste lid bedoelde vergelijking blijkt dat meer dan een bieder het laagste bod hebben uitgebracht, wordt door middel van het lot beslist wie van hen wordt aangewezen als universeledienstverlener.
1.
Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel a, bedoelde wijze is uitgebracht, bestaat de vergoeding uit het bod, uitgebracht door degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen.
2.
Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel b, bedoelde wijze is uitgebracht, bestaat de vergoeding uit het bod, uitgebracht door degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen als universeledienstverlener, vermenigvuldigd met het aantal daadwerkelijk gebruikte eenheden in het betreffende kalenderjaar, vermeerderd met het eventueel in de ministeriële regeling op grond van artikel 9.3, zesde lid, vastgestelde van het gebruik onafhankelijke bedrag.
3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, kan het in het bod genoemde bedrag door Onze Minister gematigd worden voor zover het bod bestaat uit onevenredig meer dan de door Onze Minister verwachte werkelijke kosten die de aanbieder maakt als gevolg van de aanwijzing en waartegenover als gevolg van de bij of krachtens artikel 9.1, vierde lid, gestelde regels omtrent de betaalbaarheid geen vergoeding door eindgebruikers staat, met inbegrip van een redelijke winstopslag.
4.
De hoogte van de vergoeding wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
5.
Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel b, bedoelde wijze werd uitgebracht verstrekt degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen als universeledienstverlener het aantal daadwerkelijk in het betreffende kalenderjaar gebruikte eenheden binnen vier weken na het eind van het kalenderjaar aan Onze Minister. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de gegevens worden verstrekt. Onze Minister publiceert de vergoeding voor het betreffende kalenderjaar in de Staatscourant.
6.
Onze Minister betaalt de vergoeding voor het betreffende kalenderjaar uit binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar. Deze termijn kan worden verlengd met het aantal dagen waarmee de in het vijfde lid bedoelde termijn wordt overschreden.
1.
Indien ingevolge artikel 9.4 aan degene die is aangewezen als universeledienstverlener, een vergoeding wordt toegekend, is eenieder die openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbiedt, en die in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft, daaruit in Nederland een hogere omzet realiseert dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag, aan de Autoriteit Consument en Markt een bijdrage verschuldigd.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend en wanneer deze verschuldigd is.
Artikel 9.6
Degene die op grond van een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen verzorgt, draagt gedurende de looptijd van de aanwijzing niet een belangrijk deel of het geheel van zijn aansluitnetwerk over aan een afzonderlijke rechtspersoon met een andere eigenaar dan nadat daartoe toestemming van Onze Minister is verkregen. Onze Minister verleent toestemming tenzij hij verwacht dat een dergelijke overdracht een nadelige invloed heeft op de levering van de in artikel 9.1, eerste lid, onderdelen a en b, genoemde diensten. Onze Minister kan voorwaarden opleggen overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de Machtigingsrichtlijn.
1.
Het is verboden uitrusting die niet voldoet aan de krachtens artikel 10.3, onderdeel a, b, c en e gestelde voorschriften, in de handel te brengen of te verhandelen.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over uitzonderingen op het in het eerste lid bedoelde verbod.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over speciale maatregelen betreffende de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde voorschriften. Deze regels betreffen:
a. maatregelen om een bestaand of te verwachten probleem in verband met de eisen waar uitrusting aan moet voldoen op een bepaalde locatie te verhelpen;
b. maatregelen die om veiligheidsredenen genomen worden om openbare elektronische communicatienetwerken of apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het zenden of ontvangen van radiocommunicatiesignalen te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de middelen die Onze Minister kan gebruiken om het in de handel brengen of verhandelen van radiozendapparaten of categorieën van radiozendapparaten te beëindigen of te beperken, indien de vrees is gewettigd dat door de betrokken radiozendapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer, in andere radiozendapparaten of in ontvangapparaten.
Artikel 10.3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter implementatie van conformiteitsrichtlijnen en bijlage II van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte regels worden gesteld, inzake:
a. eisen waar uitrusting aan moet voldoen;
b. de conformiteitsbeoordeling van uitrusting;
c. het aanbrengen van markeringen;
d. de aanwijzing, accreditatie en bevoegdheden van instanties die betrokken kunnen worden bij de conformiteitsbeoordeling, alsmede de intrekking van de aanwijzing;
e. informatieverplichtingen met betrekking tot uitrusting;
f. de aansluiting van uitrusting op openbare elektronische communicatienetwerken, alsmede het afsluiten of buiten gebruikstellen van die uitrusting;
g. de door een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk te verstrekken informatie over de technische specificaties van netwerkaansluitpunten.
Artikel 10.4
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden ter uitvoering van tussen de Europese Gemeenschap en derde landen gesloten overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordelingen van uitrusting, ondermeer over de aanwijzing van instanties die betrokken kunnen worden bij de conformiteitsbeoordeling, alsmede de intrekking van de aanwijzing.
1.
Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie regels gesteld ter zake van apparaten bestemd voor de ontvangst en weergave van televisieprogramma’s als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, en van apparaten bestemd voor het ontsleutelen van versleutelde digitale televisiesignalen.
2.
Het is verboden apparaten als bedoeld in het eerste lid te verkopen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen indien niet wordt voldaan aan de krachtens het eerste lid gestelde regels.
Artikel 10.6
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het maken van reclame voor uitrusting waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.1 of artikel 10.5 is verboden.
Artikel 10.7
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over elektromagnetische storingen, ondervonden van het gebruik van uitrusting, of over belemmeringen, welke bij het gebruik van radiozendapparaten of randapparaten worden ondervonden.
Artikel 10.8
Voor de toepassing van de artikelen 10.9 tot en met 10.11 worden met radiozendapparaten gelijk gesteld:
a. elke samenvoeging van onderdelen geschikt om een radiozendapparaat dan wel een ingevolge het bepaalde onder b daarmee gelijkgesteld apparaat te vormen;
b. de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te omschrijven elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om door gebruik tezamen met een radiozendapparaat een radiozendapparaat te vormen met andere technische eigenschappen.
1.
Het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
2.
In afwijking van het eerste lid, is het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, toegestaan, indien:
a. krachtens hoofdstuk 3 geen vergunning is vereist voor het gebruik van frequentieruimte en, indien voor het gebruik melding en registratie verplicht zijn krachtens artikel 3.9, eerste lid, onder d, indien melding en registratie heeft plaatsgevonden;
b. de houder van het radiozendappararaat met de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte een overeenkomst heeft gesloten voor de aanleg en het instandhouden van een radiozendapparaat ten behoeve van het verzorgen van diensten van de opdrachtgever waarbij gebruik wordt gemaakt van de aan de opdrachtgever toegewezen frequentieruimte;
c. deze apparaten worden gebruikt aan boord van andere dan Nederlandse schepen of luchtvaartuigen en daarvoor een vergunning is afgegeven in overeenstemming met het Internationaal Telecommunicatieverdrag, of
d. deze apparaten worden gebruikt door niet-ingezetenen van Nederland die tijdelijk hier te lande verblijven en daartoe voor Nederland bindende afspraken zijn gemaakt.
1.
Onze Minister kan, in afwijking van artikel 10.9, eerste lid, een vergunning verlenen voor het aanleggen van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor gebruik van frequentieruimte. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.
2.
De vergunning kan worden geweigerd, indien:
a. het ernstige vermoeden bestaat dat de vergunning zal worden misbruikt;
b. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;
c. de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, of
d. de aanvrager naar het oordeel van Onze Minister geen gerechtvaardigd belang heeft bij verlening van de vergunning.
3.
De vergunning kan worden ingetrokken, indien:
a. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt, of
b. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen.
1.
Het is verboden:
a. een radiozendapparaat te gebruiken om aan boord van een schip of luchtvaartuig buiten elk nationaal gebied programma's uit te zenden;
b. een radiozendapparaat, bestemd voor een gebruik als onder a bedoeld, te exploiteren;
c. een radiozendapparaat ter beschikking te stellen of aan te leggen in de wetenschap, dat het is bestemd voor een gebruik als bedoeld onder a;
d. een schip of luchtvaartuig ter beschikking te stellen in de wetenschap, dat dit is bestemd om aan boord daarvan uitzendingen te doen als onder a bedoeld.
2.
Het is verboden aan overtreding van een der in het eerste lid bedoelde verboden opzettelijk mee te werken door daarbij behulpzaam te zijn dan wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen. Als handelingen van medewerking worden in elk geval beschouwd:
a. het ter beschikking stellen van materiaal ten behoeve van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;
b. het onderhouden of herstellen van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;
c. het bevoorraden van het schip of luchtvaartuig;
d. het vervoeren van personen of goederen naar of van het schip of luchtvaartuig dan wel het ter beschikking stellen van middelen tot dat vervoer;
e. het vervaardigen van programma's of onderdelen daarvan, bestemd om te worden uitgezonden;
f. het geven van opdrachten tot het uitzenden van programma's of onderdelen daarvan dan wel het verlenen van bemiddeling bij het verkrijgen van zodanige opdrachten.
3.
Het tweede lid blijft buiten toepassing, indien de aldaar bedoelde handelingen worden verricht teneinde in geval van nood het schip of luchtvaartuig bij te staan of mensenlevens te beschermen.
4.
Onder schip of luchtvaartuig wordt in dit artikel mede begrepen elk ander drijvend of door de lucht gedragen voorwerp.
Artikel 11.1
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. gebruiker: een natuurlijke persoon die gebruik maakt van een openbare elektronische communicatiedienst voor particuliere of zakelijke doeleinden zonder noodzakelijkerwijze op die dienst te zijn geabonneerd;
b. verkeersgegevens: gegevens die worden verwerkt voor het overbrengen van communicatie over een elektronisch communicatienetwerk of voor de facturering ervan;
c. verwerking van verkeersgegevens: verwerking als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens, met dien verstande dat de desbetreffende handelingen mede betrekking hebben op verkeersgegevens van abonnees die geen natuurlijke personen zijn;
d. locatiegegevens: gegevens die worden verwerkt in een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst waarmee de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker van een openbare elektronische communicatiedienst wordt aangegeven;
e. communicatie: informatie die wordt uitgewisseld of overgebracht tussen een eindig aantal partijen door middel van een openbare elektronische communicatiedienst; dit omvat niet de informatie die via een omroepdienst over een elektronisch communicatienetwerk wordt overgebracht, behalve wanneer de informatie kan worden gerelateerd aan de identificeerbare abonnee of gebruiker die de informatie ontvangt;
f. oproep: een door middel van een openbare elektronische communicatiedienst tot stand gebrachte verbinding die spraakcommunicatie tussen gebruikers of abonnees over en weer mogelijk maakt;
g. toestemming van een gebruiker of abonnee: toestemming van een betrokkene als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Wet bescherming persoonsgegevens, met dien verstande dat de toestemming mede betrekking kan hebben op gegevens van abonnees die geen natuurlijke personen zijn;
h. dienst met toegevoegde waarde: dienst die de verwerking vereist van verkeersgegevens of locatiegegevens, niet zijnde verkeersgegevens, en die verder gaat dan hetgeen noodzakelijk is voor de overbrenging van een communicatie of de facturering daarvan;
i. elektronisch bericht: tekst-, spraak-, geluids- of beeldbericht dat over een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt verzonden en in het netwerk of in de randapparatuur van de ontvanger kan worden opgeslagen tot het door de ontvanger wordt opgehaald;
j. inbreuk in verband met persoonsgegevens: een inbreuk op de beveiliging die resulteert in een onbedoelde of onwettige vernietiging, verlies of wijziging van, of een niet geautoriseerde toegang tot persoonsgegevens die zijn verstuurd, opgeslagen of anderszins verwerkt in verband met de levering van een openbare elektronische communicatiedienst in de Europese Unie;
k. College bescherming persoonsgegevens: het College bescherming persoonsgegevens, bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens .
Artikel 11.2
Onverminderd de Wet bescherming persoonsgegevens en het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde dragen de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst zorg voor de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers van zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst.
1.
Onverminderd het Wetboek van Strafrecht en het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, dragen de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst zorg voor het vertrouwelijke karakter van de communicatie en de daarmee verband houdende gegevens via hun netwerken onderscheidenlijk hun diensten.
2.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst onthouden zich van het aftappen, afluisteren of anderszins onderscheppen of controleren van de communicatie via een openbaar elektronisch communicatienetwerk of openbare elektronische communicatiedienst en de daarmee verband houdende gegevens tenzij en voor zover:
a. de betrokken abonnee voor deze handelingen zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven;
b. deze handelingen noodzakelijk zijn om de integriteit en de veiligheid van de netwerken en diensten van de betrokken aanbieder te waarborgen;
c. deze handelingen noodzakelijk zijn voor het overbrengen van informatie via de netwerken en diensten van de betrokken aanbieder, of
d. deze handelingen noodzakelijk zijn ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel.
3.
Voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, verstrekt de aanbieder aan de abonnee de volgende informatie:
a. de soort gegevens die wordt afgetapt, afgeluisterd, onderschept of gecontroleerd;
b. de doeleinden waarvoor de gegevens worden afgetapt, afgeluisterd, onderschept of gecontroleerd, en
c. de duur van het aftappen, afluisteren, onderscheppen of controleren van de gegevens.
4.
Een abonnee kan de verleende toestemming, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, op elk moment intrekken.
1.
De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders treffen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers passende technische en organisatorische maatregelen ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten. De maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau dat in verhouding staat tot het desbetreffende risico.
2.
De maatregelen als bedoeld in het eerste lid omvatten in elk geval:
a. waarborgen dat slechts daartoe gemachtigd personeel voor wettelijk toegestane doeleinden toegang heeft tot de persoonsgegevens,
b. de bescherming van opgeslagen of verzonden persoonsgegevens tegen onbedoelde of niet toegestane opslag, verwerking, toegang, verstrekking, wijziging, verlies, vernietiging, en
c. de invoering van een veiligheidsbeleid met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
3.
De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders dragen er zorg voor dat de abonnees worden geïnformeerd over:
a. bijzondere risico's voor de doorbreking van de veiligheid of de beveiliging van het aangeboden netwerk of de aangeboden dienst;
b. de eventuele middelen waarmee de onder a bedoelde risico's kunnen worden tegengegaan, voor zover het andere maatregelen betreft dan die welke de aanbieder op grond van het eerste lid gehouden is te treffen, alsmede een indicatie van de verwachte kosten.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de in artikel 11.2 bedoelde aanbieders in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers nadere verplichtingen en beperkingen worden opgelegd ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten.
1.
De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst stelt het College bescherming persoonsgegevens onverwijld in kennis van een inbreuk op de beveiliging, bedoeld in artikel 11.3, die nadelige gevolgen heeft voor de bescherming van persoonsgegevens die zijn verwerkt in verband met de levering van een openbare elektronische communicatiedienst in de Europese Unie.
2.
De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, stelt degene wiens persoonsgegevens het betreft onverwijld in kennis van een inbreuk in verband met persoonsgegevens indien de inbreuk waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor diens persoonlijke levenssfeer.
3.
De kennisgeving aan het College bescherming persoonsgegevens en de persoon wiens persoonsgegevens het betreft, omvat in ieder geval de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens, de instanties waar meer informatie over de inbreuk kan worden verkregen en de aanbevolen maatregelen om de negatieve gevolgen van de inbreuk te beperken.
De kennisgeving aan het College bescherming persoonsgegevens omvat tevens de gevolgen van de inbreuk op de persoonsgegevens en de maatregelen die de aanbieder voorstelt of heeft getroffen om de inbreuk aan te pakken.
4.
Indien de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst geen kennisgeving als bedoeld in het tweede lid doet, kan het College bescherming persoonsgegevens, indien het van oordeel is dat de inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor de persoonlijke levenssfeer van de persoon wiens persoonsgegevens het betreft, van de aanbieder verlangen dat hij die persoon alsnog in kennis stelt van de inbreuk.
5.
De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, is niet vereist indien de aanbieder naar het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens gepaste technische beschermingsmaatregelen heeft genomen waardoor de persoonsgegevens die het betreft, versleuteld of anderszins onbegrijpelijk zijn voor een ieder die geen recht heeft op toegang tot die gegevens.
6.
De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst houdt een overzicht bij van alle inbreuken in verband met persoonsgegevens. Dit overzicht bevat in elk geval de feiten en de in het derde lid bedoelde gegevens.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de in dit artikel bedoelde eisen met betrekking tot het verstrekken van informatie en de kennisgeving.
1.
De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst is verplicht de abonnee op diens verzoek:
a. geleverde elektronische communicatiediensten door middel van geheel of gedeeltelijk niet-gespecificeerde nota's in rekening te brengen;
b. de mogelijkheid te bieden kosteloos en op eenvoudige wijze de doorschakeling van oproepen van derden naar het bij hem in gebruik zijnde netwerkaansluitpunt ongedaan te maken.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van oproepende gebruikers en opgeroepen abonnees regels worden gesteld met betrekking tot het specificeren van nota's voor geleverde elektronische communicatiediensten. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de toekenning van rechten aan abonnees, de behandeling van klachten, de verstrekking van informatie en de vergoeding van kosten. Bij de algemene maatregel van bestuur kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden verleend.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de keuzemogelijkheden voor de wijze van betaling van geleverde elektronische communicatiediensten.
1.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst verwijderen dan wel anonimiseren de door hen verwerkte en opgeslagen verkeersgegevens met betrekking tot abonnees of gebruikers, zodra deze verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie, onverminderd het tweede, derde en vijfde lid.
2.
De aanbieder mag verkeersgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering, waaronder het opstellen van een factuur voor een abonnee of voor degene die zich tegenover de aanbieder rechtens verbonden heeft die factuur te voldoen, dan wel ten behoeve van een betaling van verleende toegang. De verkeersgegevens mogen worden verwerkt tot het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of de betaling in rechte kan worden afgedwongen.
3.
De aanbieder van elektronische communicatiediensten mag voorts de in het eerste lid bedoelde verkeersgegevens verwerken, voor zover en voor zolang dat noodzakelijk is voor:
a. marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatiediensten, of
b. de levering van diensten met toegevoegde waarde,
mits de abonnee of de gebruiker waarop de verkeersgegevens betrekking hebben daarvoor voorafgaand aan de verwerking zijn toestemming heeft gegeven. De abonnee of gebruiker kan de gegeven toestemming voor de verwerking van verkeersgegevens te allen tijde intrekken.
4.
De aanbieder stelt de abonnee of gebruiker in kennis van de soorten verkeersgegevens die worden verwerkt voor de in het tweede en derde lid bedoelde doeleinden alsmede omtrent de duur van de verwerking. Voor zover het de verwerking van verkeersgegevens ten behoeve van de doeleinden, bedoeld in het derde lid betreft, wordt de desbetreffende informatie verstrekt voorafgaand aan het verkrijgen van de in dat lid bedoelde toestemming van de abonnee of gebruiker.
5.
De verwerking van verkeersgegevens in overeenstemming met het eerste tot en met vierde lid mag alleen geschieden door personen die werkzaam zijn onder het gezag van de aanbieder voor facturering, verkeersbeheer, behandeling van verzoeken om inlichtingen van klanten, opsporing van fraude alsmede marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatiediensten of de levering van diensten met toegevoegde waarde en moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is om die activiteiten te kunnen uitvoeren.
6.
De aanbieder mag de verkeersgegevens verstrekken aan personen en instanties die zijn belast met de berechting van enig geschil dan wel de beslissing van een geschil als bedoeld in de artikelen 12.1, 12.2 voor zover van toepassing, of  12.9.
1.
De verwerking van locatiegegevens, niet zijnde verkeersgegevens, betreffende abonnees of gebruikers van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, is slechts geoorloofd, indien:
a. deze gegevens zijn geanonimiseerd, of
b. de desbetreffende abonnee of gebruiker voor de verwerking van deze gegevens toestemming heeft gegeven ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde.
2.
Voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verstrekt de aanbieder van de toegevoegde waardedienst aan de abonnee of gebruiker de volgende informatie:
a. de soort locatiegegevens die zullen worden verwerkt;
b. de doeleinden waarvoor de locatiegegevens worden verwerkt;
c. de duur van de verwerking, en
d. of de gegevens aan een derde zullen worden verstrekt ten behoeve van de levering van de dienst met toegevoegde waarde.
3.
De verwerking van de gegevens ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is slechts toegestaan voor zover en voor zolang dat noodzakelijk is voor de levering van de desbetreffende dienst. In afwijking van de eerste volzin mag de aanbieder van de dienst met toegevoegde waarde die gegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor het opstellen van een factuur. Artikel 11.5, tweede lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Een abonnee of gebruiker kan de verleende toestemming voor de verwerking van de hem betreffende gegevens op elk moment intrekken.
5.
De aanbieder van een dienst met toegevoegde waarde biedt aan de abonnee of gebruiker wiens gegevens worden verwerkt de mogelijkheid om kosteloos en op eenvoudige wijze de verwerking van diens gegevens tijdelijk te beletten voor elke overbrenging van communicatie of elke verbinding met het openbare elektronische communicatienetwerk dat gebruikt wordt voor de levering van de desbetreffende dienst.
6.
De verwerking van de gegevens mag slechts plaatsvinden door personen die werkzaam zijn onder het gezag van de aanbieder of de derde, bedoeld in het tweede lid, onder d, en is beperkt tot die gegevens die noodzakelijk zijn om de dienst met toegevoegde waarde te kunnen aanbieden.
1.
Certificatiedienstverleners die certificaten aan het publiek afgeven, verwerken alleen persoonsgegevens die van de betrokkene zelf of met diens uitdrukkelijke toestemming zijn verkregen, en voor zover de verwerking van deze persoonsgegevens voor de afgifte en het beheer van het certificaat is vereist.
2.
De in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens worden niet voor andere doeleinden verzameld of verwerkt, tenzij de betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven.
3.
In afwijking van het tweede lid is de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene niet vereist, indien de verwerking van de in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens noodzakelijk is ten behoeve van de opsporing van fraude, of indien de verwerking overigens bij of krachtens de wet wordt gevorderd.
1.
Eenieder die een algemeen beschikbare abonneelijst uitgeeft of een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst verzorgt, stelt de abonnee voorafgaand aan opneming van hem betreffende persoonsgegevens in de abonneelijst of in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand kosteloos op de hoogte van:
a. de doeleinden van de desbetreffende abonneelijst en de desbetreffende abonnee-informatiedienst en, voor zover het een elektronische versie van de abonneelijst betreft, van de gebruiksmogelijkheden op basis van daarin opgenomen zoekfuncties, en
b. de soorten persoonsgegevens die, gelet op de vastgestelde doeleinden van de desbetreffende abonneelijst en desbetreffende abonnee-informatiedienst, daarin kunnen worden opgenomen.
2.
In een algemeen beschikbare abonneelijst en in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand worden uitsluitend persoonsgegevens van een abonnee opgenomen, indien de abonnee daarvoor toestemming heeft verleend en blijft deze beperkt tot de door hem daarbij aangegeven persoonsgegevens. Aan het niet opgenomen zijn in een abonneelijst of het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand mogen geen kosten worden verbonden.
3.
Voor zover de verwerking van persoonsgegevens in een algemeen beschikbare abonneelijst en in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand betrekking heeft op andere doeleinden dan het bieden van de mogelijkheid tot het zoeken van nummers aan de hand van gegevens betreffende de naam in combinatie met gegevens betreffende het adres en huisnummer, postcode en woonplaats van de abonnee, is met betrekking tot elk van die andere doeleinden afzonderlijke toestemming van de abonnee vereist.
4.
De abonnee heeft het recht om kosteloos hem betreffende persoonsgegevens in een algemeen beschikbare abonneelijst of in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand te verifiëren, te laten verbeteren of te laten verwijderen.
1.
Het gebruik van automatische oproep- en communicatiesystemen zonder menselijke tussenkomst, faxen en elektronische berichten voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan abonnees of gebruikers is uitsluitend toegestaan, mits de verzender kan aantonen dat de desbetreffende abonnee of gebruiker daarvoor voorafgaand toestemming heeft verleend, onverminderd hetgeen is bepaald in het tweede en derde lid.
2.
Indien de gebruiker, bedoeld in het eerste lid, een rechtspersoon is dan wel een natuurlijke persoon die handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, geldt met betrekking tot het door middel van elektronische berichten overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden dat geen voorafgaande toestemming is vereist:
a. indien de verzender bij het overbrengen van de communicatie gebruik maakt van elektronische contactgegevens die door de gebruiker daarvoor zijn bestemd en bekendgemaakt, en deze zijn gebruikt in overeenstemming met de door de gebruiker aan die contactgegevens verbonden doeleinden, of
b. indien de gebruiker is gevestigd buiten de Europese Economische Ruimte en voldaan is aan de in het desbetreffende land geldende voorschriften met betrekking tot het verzenden van ongevraagde communicatie.
3.
Een ieder die elektronische contactgegevens voor elektronische berichten heeft verkregen in het kader van de verkoop van zijn product of dienst mag deze gegevens gebruiken voor het overbrengen van communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden met betrekking tot eigen gelijksoortige producten of diensten, mits bij de verkrijging van de contactgegevens aan de klant duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens, en, indien de klant hiervan geen gebruik heeft gemaakt, hem bij elke overgebrachte communicatie de mogelijkheid wordt geboden om onder dezelfde voorwaarden verzet aan te tekenen tegen het verder gebruik van zijn elektronische contactgegevens. Artikel 41, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing.
4.
Op het gebruik van elektronische berichten voor de in het eerste lid genoemde doeleinden zijn de vereisten van artikel 15e, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing en bedoeld gebruik bevat geen aanmoedigingen informatie op het internet te raadplegen die in strijd is met dat artikel. Bij dat gebruik dienen te allen tijde de volgende gegevens te worden vermeld:
a. de werkelijke identiteit van degene namens wie de communicatie wordt overgebracht, en
b. een geldig postadres of nummer waaraan de ontvanger een verzoek tot beëindiging van dergelijke communicatie kan richten.
5.
Het gebruik van andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden is toegestaan met inachtneming van het bepaalde in het zesde tot en met twaalfde lid, tenzij de abonnee op de in het zesde lid bedoelde wijze dan wel anderszins te kennen heeft gegeven dat hij de ongevraagde communicatie niet wenst te ontvangen.
6.
Er is een register waarin de contactgegevens van de abonnee worden opgenomen die daarmee te kennen geeft dat hij ongevraagde communicatie als bedoeld in het vijfde lid niet wenst te ontvangen. De inschrijving in het register is voor onbepaalde tijd totdat de abonnee te kennen geeft dat zijn contactgegevens uit het register verwijderd kunnen worden. Het register wordt gehouden door een door Onze Minister aan te wijzen beheerder. De beheerder is verantwoordelijke als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet bescherming persoonsgegevens.
7.
Het register heeft als doel de abonnee te vrijwaren van de ongevraagde communicatie waarvan hij heeft aangegeven dat hij die niet wenst te ontvangen. De contactgegevens van de abonnee die zijn opgenomen in dit register worden niet voor enig ander doel gebruikt.
8.
De beheerder blokkeert of verwijdert op verzoek van degene die communicatie als bedoeld in het vijfde lid wil overbrengen contactgegevens van abonnees die in het register zijn opgenomen uit aan hem aangeboden bestanden met contactgegevens van abonnees, of stelt op verzoek de contactgegevens van abonnees uit het register voor dat doel beschikbaar aan degene die ongevraagde communicatie als bedoeld in het vijfde lid wil overbrengen.
9.
Het is verboden om communicatie als bedoeld in het vijfde lid over te brengen aan een abonnee die door opname van zijn contactgegevens in het register te kennen heeft gegeven deze ongevraagde communicatie niet te willen ontvangen.
10.
Degene die communicatie als bedoeld in het vijfde lid overbrengt, gebruikt voor het overbrengen van ongevraagde communicatie uitsluitend bestanden waaruit de contactgegevens die in het register zijn opgenomen, zijn geblokkeerd of verwijderd.
11.
Het negende en tiende lid zijn niet van toepassing op het overbrengen van communicatie als bedoeld in het vijfde lid voor zover de contactgegevens zijn verkregen in het kader van de verkoop van een product of dienst of in het kader van schenking aan een ideële of charitatieve organisatie en deze worden gebruikt voor het overbrengen van communicatie als bedoeld in het vijfde lid met betrekking tot eigen gelijksoortige producten of diensten of schenkingen aan de ideële of charitatieve organisatie.
12.
Tijdens elke overgebrachte communicatie wordt tijdens het gesprek gewezen op het register en op de mogelijkheid voor de abonnee verzet aan te tekenen tegen het verdere gebruik van zijn elektronische contactgegevens en wordt de abonnee de mogelijkheid geboden tot onmiddellijke opname in het register, bedoeld in het zesde lid. Aan de abonnee worden in dat geval geen kosten in rekening gebracht van voorzieningen waarmee wordt voorkomen dat hem ongevraagde communicatie wordt overgebracht. Artikel 41, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing.
13.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van:
a. het blokkeren of verwijderen van contactgegevens van abonnees uit bestanden die gebruikt worden om communicatie over te brengen als bedoeld in het vijfde lid, het beschikbaar stellen van contactgegevens van abonnees uit het register en de periode gedurende welke de bestanden bewaard blijven en gebruikt kunnen worden;
b. de taken, inrichting en verantwoording van de beheerder van het register;
c. de toegang tot het register alsmede de inrichting en het gebruik van het register;
d. de mogelijkheid van verzet als bedoeld in het twaalfde lid;
e. de mogelijkheid van onmiddellijke opname in het register als bedoeld in het twaalfde lid.
1.
Onverminderd de Wet bescherming persoonsgegevens is het via een elektronisch communicatienetwerk opslaan van of toegang verkrijgen tot informatie in de randapparatuur van een gebruiker, alleen toegestaan op voorwaarde dat de betrokken gebruiker:
a. is voorzien van duidelijke en volledige informatie overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens , in ieder geval over de doeleinden waarvoor deze informatie wordt gebruikt, en
b. daarvoor toestemming heeft verleend.
2.
De in het eerste lid, onder a en b, genoemde vereisten zijn ook van toepassing in het geval op een andere wijze dan door middel van een elektronisch communicatienetwerk wordt bewerkstelligd dat via een elektronisch communicatienetwerk informatie wordt opgeslagen of toegang wordt verleend tot op het randapparaat opgeslagen informatie.
3.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien het de opslag of toegang betreft:
a. met als uitsluitend doel de communicatie over een elektronisch communicatienetwerk uit te voeren,
b. die strikt noodzakelijk is om de door de abonnee of gebruiker gevraagde dienst van de informatiemaatschappij te leveren of – mits dit geen of geringe gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokken abonnee of gebruiker – om informatie te verkrijgen over de kwaliteit of effectiviteit van een geleverde dienst van de informatiemaatschappij.
4.
Een handeling als bedoeld in het eerste lid, die tot doel heeft gegevens over het gebruik van verschillende diensten van de informatiemaatschappij door de gebruiker of de abonnee te verzamelen, combineren of analyseren zodat de betrokken gebruiker of abonnee anders behandeld kan worden, wordt vermoed een verwerking van persoonsgegevens te zijn, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens.
5.
De toegang van de gebruiker tot een dienst van de informatiemaatschappij die wordt geleverd door of namens een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon wordt niet afhankelijk gemaakt van het verlenen van toestemming als bedoeld in het eerste lid.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie nadere regels worden gegeven met betrekking tot de in het eerste lid, onder a en b, genoemde vereisten en de in het derde lid genoemde uitzonderingen. Het College bescherming persoonsgegevens wordt om advies gevraagd over een ontwerp van bedoelde algemene maatregel van bestuur.
Artikel 11.8
De toepassing van de artikelen 11.6 en 11.7, vijfde tot en met twaalfde lid, is beperkt tot abonnees die natuurlijke personen zijn.
1.
Indien de Autoriteit Consument en Markt met bevoegde nationale instanties in andere lidstaten maatregelen overeen komt aangaande grensoverschrijdende samenwerking bij de handhaving van hoofdstuk 11 waarbij grensoverschrijdende gegevensstromen betrokken zijn, verstrekt de Autoriteit Consument en Markt de Europese Commissie ruime tijd voordat die maatregelen worden vastgelegd een samenvatting van de redenen voor optreden, de geplande afspraken en de voorgestelde aanpak.
2.
Bij het vastleggen van de maatregelen houdt de Autoriteit Consument en Markt zoveel mogelijk rekening met de door de Europese Commissie gemaakte opmerkingen en aanbevelingen.
1.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die door middel van dat netwerk of als onderdeel van die dienst nummeridentificatie aanbiedt, biedt:
a. aan iedere oproepende gebruiker onderscheidenlijk abonnee mogelijkheden aan om kosteloos de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd te blokkeren onderscheidenlijk de verstrekking van nummers van oproepende netwerkaansluitpunten dan wel nummers waarmee individuele gebruikers kunnen worden geïdentificeerd voor elke afzonderlijke abonneelijn te blokkeren;
b. aan iedere opgeroepen abonnee mogelijkheden aan om:
1°. de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd te verhinderen;
2°. oproepen waarbij de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd is geblokkeerd, te weigeren;
3°. indien nummeridentificatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc, onder 2°, wordt aangeboden, kosteloos de verstrekking van het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het oproepende netwerkaansluitpunt te blokkeren.
2.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. mogelijkheden tot blokkering en weigering;
b. de voorwaarden waaronder de abonnee de identificatie van het nummer van oproepende netwerkaansluitpunten dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd kan doen verhinderen;
c. de wijze waarop uitvoering aan nummeridentificatie in het internationale elektronische communicatieverkeer kan worden gegeven, en
d. de wijze waarop de aanbieders, gebruikers en abonnees voorlichten over het gebruik van nummeridentificatie.
1.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die nummeridentificatie aanbiedt, is verplicht aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, indien er elektronische communicatie met een alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig:
a. het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, ook indien bij dat netwerkaansluitpunt gebruik wordt gemaakt van een in artikel 11.9, tweede lid, onder a, bedoelde blokkeringsmogelijkheid;
b. de naam, en de beschikbare adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de abonnee, dan wel de locatie van de openbare betaaltelefoon, die onder het desbetreffende nummer is aangesloten, te verstrekken.
2.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst, die locatiegegevens kan verwerken omtrent abonnees of gebruikers, is verplicht aan de aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, bedoeld in het eerste lid, indien er communicatie over een dergelijk alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig de daarop betrekking hebbende locatiegegevens te verstrekken, ook indien de abonnee of gebruiker, voor zover het betreft de locatiegegevens als bedoeld in artikel 11.5a, op de voet van het vijfde lid van dat artikel, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om tijdelijk de verwerking van de hem betreffende locatiegegevens te beletten.
3.
De verstrekte nummers, alsmede de in het eerste lid, onder b, en de in het tweede lid, bedoelde gegevens worden door de beheerders, bedoeld in het eerste lid, vastgelegd met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerders zijn verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor deze vastlegging.
4.
Verstrekking van nummers en gegevens door de beheerder vindt slechts plaats met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerder is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor deze verstrekkingen.
5.
Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de hulpverlening in noodsituaties vindt slechts plaats aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen publieke diensten belast met hulpverleningstaken.
6.
Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten vindt slechts plaats aan degene die op grond van artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering is belast met de opsporing van strafbare feiten.
7.
De termijn gedurende welke de nummers en gegevens door de beheerder worden bewaard bedraagt ten hoogste:
a. twee maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van een verzoek om hulpverlening in een noodsituatie;
b. zes maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten;
c. 24 uur in alle overige gevallen.
8.
De op grond van het eerste lid aangewezen beheerder vergoedt de kosten die zijn gemoeid met het verstrekken van de in het eerste lid, onder a en b, en de in het tweede lid bedoelde gegevens.
9.
De bekendmaking van het besluit tot aanwijzing van de beheerders, bedoeld in het eerste lid, en de publieke diensten, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door plaatsing in de Staatscourant door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
10.
De beheerders, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd om ten behoeve van de controle op de effectiviteit van de hulpverlening in noodsituaties de bij het alarmnummer voor publieke diensten ingekomen oproepen vast te leggen en voor ten hoogste twee maanden te bewaren. Bij de vastlegging worden de datum en het tijdstip van de oproep geregistreerd.
11.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de te verstrekken gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid.
1.
Een abonnee die last heeft van hinderlijke of kwaadwillige oproepen, waarbij de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt is geblokkeerd, kan aan de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of van een openbare elektronische communicatiedienst verzoeken om het nummer van de oproepende abonnee en de beschikbare daarop betrekking hebbende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens, te verstrekken.
2.
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende vereisten:
a. het verzoek is schriftelijk en bevat de naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de verzoeker alsmede het nummer waarop de oproepen betrekking hebben, en
b. het verzoek bevat een indicatie van de data en tijdstippen waarop de desbetreffende oproepen hebben plaatsgevonden.
3.
De verzoeker informeert de aanbieder onverwijld omtrent hinderlijke of kwaadwillige oproepen, die plaats hebben gevonden na indiening van het verzoek, bedoeld in het eerste lid.
4.
De aanbieder stelt naar aanleiding van het verzoek een onderzoek in, teneinde vast te stellen of tot verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, dient te worden overgegaan.
5.
Indien bij het onderzoek blijkt dat het oproepende nummer toebehoort aan een abonnee van een andere aanbieder, verleent de desbetreffende aanbieder op een daartoe strekkend verzoek van de met het onderzoek belaste aanbieder medewerking aan het onderzoek en verstrekt, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, de beschikbare op het oproepende nummer betrekking hebbende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens aan de aanbieder die met het onderzoek belast is.
6.
Van de gegevensverstrekking aan een verzoeker wordt door de aanbieder mededeling gedaan aan de abonnee, wiens gegevens het betreft.
7.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:
a. het onderzoek, bedoeld in het vierde lid;
b. de gegevensverstrekking, bedoeld in het vierde lid;
c. de medewerkingsverplichting, bedoeld in het vijfde lid;
d. de kennisgeving van de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het zesde lid.
1.
Aan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst kan door de Autoriteit Consument en Markt ontheffing worden verleend van de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 11.4, eerste lid, onderdeel b, en 11.9 tot en met 11.11.
2.
Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend worden verleend, indien:
a. deze betrekking heeft op abonneelijnen verbonden met analoge centrales, en
b. nakoming van de desbetreffende verplichtingen technisch niet haalbaar is of onevenredig veel financiële lasten voor de aanbieder met zich meebrengt.
3.
Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
1.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten kunnen de artikelen 11.5, 11.5a en 11.9, eerste lid, buiten toepassing laten, indien dit noodzakelijk is in het belang van:
a. de nationale veiligheid;
b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.
2.
De verkeers- en locatiegegevens die de aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten bewaren op grond van artikel 13.2a, tweede lid, worden door de aanbieders niet voor andere doelen verwerkt, tenzij het gegevens betreft waarvan de verwerking op grond van de artikelen 11.5 en 11.5a is toegestaan en de verwerking plaatsvindt met inachtneming van die artikelen.
3.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten mogen, in afwijking van artikel 11.5, eerste lid, verkeersgegevens verwerken, indien en voor zolang dat noodzakelijk is voor een onderzoek als bedoeld in artikel 11.11, vierde en vijfde lid. De verkeersgegevens mogen voor een periode van ten hoogste drie maanden na beëindiging van een onderzoek als bedoeld in artikel 11.11, vierde lid, door de desbetreffende aanbieders worden bewaard. Na afloop van deze periode worden de verkeersgegevens verwijderd.
1.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten nemen passende technische en organisatorische maatregelen om de risico’s voor de veiligheid en de integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen.
2.
Onverminderd het eerste lid nemen aanbieders van openbare telefoondiensten en aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken waarover openbare telefoondiensten worden aangeboden alle noodzakelijke maatregelen om de beschikbaarheid van de openbare telefoondiensten over de openbare elektronische communicatienetwerken zo volledig mogelijk te waarborgen in geval van een technische storing of uitval van het elektriciteitsnetwerk.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van de technische uitvoeringsmaatregelen als bedoeld in artikel 13bis, vierde lid, Kaderrichtlijn.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de in dit artikel bedoelde technische en organisatorische maatregelen en kunnen technische en organisatorische eisen worden gesteld aan aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten.
5.
Onze Minister kan een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten de verplichting opleggen om binnen een bepaalde termijn een technische of organisatorische maatregel te treffen met betrekking tot de veiligheid en integriteit van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten.
6.
Onze Minister kan een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten de verplichting opleggen om binnen een bepaalde termijn een veiligheidscontrole te laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige. De aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten draagt de kosten van deze controle.
1.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten stellen Onze Minister onverwijld in kennis van:
a. een inbreuk op de veiligheid,
b. een verlies van integriteit,
waardoor de continuïteit van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten in belangrijke mate werd onderbroken.
2.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten verstrekken onze Minister op zijn verzoek alle informatie die nodig is om de veiligheid en integriteit van hun netwerken en diensten te beoordelen.
3.
Indien openbaarmaking in het algemeen belang is, kan Onze Minister een inbreuk op de veiligheid en een verlies van integriteit, bedoeld in het eerste lid, openbaar maken of de aanbieder verplichten tot openbaarmaking.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, het verstrekken van de in het tweede lid bedoelde informatie, en de in het derde lid bedoelde openbaarmaking, en kunnen inbreuken of verliezen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, worden aangewezen waarvan Onze Minister in ieder geval in kennis gesteld moet worden.
1.
Aanbieders van een openbare telefoondienst, andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen openbare elektronische communicatiediensten of bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen programmadiensten sluiten zich aan bij een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie welke geschillen behandelt over een overeenkomst met betrekking tot de levering van een openbare elektronische communicatiedienst of een programmadienst tussen een hiervoor bedoelde aanbieder en een natuurlijk persoon die voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden handelt.
2.
Gebruikers van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van nummers sluiten zich gedurende een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen periode aan bij een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie welke geschillen behandelt over de levering van een dienst door een hiervoor bedoelde nummergebruiker aan een consument voor zover het geschil verplichtingen betreft die bij of krachtens deze wet zijn opgelegd dan wel betrekking heeft op krachtens artikel 4.4 aangewezen gedragingen voor zover het een nummer betreft waarvoor die aanwijzing geldt.
1.
Indien er tussen houders van een vergunning, tussen aanbieders, tussen aanbieders en ondernemingen, onderscheidenlijk tussen ondernemingen een geschil is ontstaan inzake de nakoming van een op een houder van een vergunning, een aanbieder of een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten, openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten aanbiedt op grond van een bij of krachtens deze wet of bij de roamingverordening rustende verplichting, kan de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag van een bij dat geschil betrokken partij het geschil beslechten, tenzij de beslechting van dat geschil op grond van deze wet aan een andere instantie is opgedragen.
2.
Onder een geschil als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan een geschil inzake de vraag of, indien de in dat lid bedoelde houders van een vergunning, aanbieders, aanbieders en ondernemingen, onderscheidenlijk ondernemingen een overeenkomst hebben gesloten op basis van een bij of krachtens deze wet op een of meer van hen rustende verplichting, de ter zake daarvan tussen hen bestaande verbintenissen, of de wijze waarop die verbintenissen worden nagekomen strijdig zijn, onderscheidenlijk strijdig is met het bij of krachtens deze wet bepaalde.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een geschil is gerezen tussen degenen, bedoeld in artikel 3.24, eerste en vierde lid, dan wel tussen een aanbieder en een derde als bedoeld in artikel 5.12, tweede lid.
4.
Indien een geschil is gerezen over de redelijkheid van een vergoeding voor medegebruik als bedoeld in artikel 3.24, vierde lid, derde volzin, draagt de Autoriteit Consument en Markt er zorg voor dat de vergoeding voldoet aan de in dat lid gestelde vereisten. De Autoriteit Consument en Markt is daarbij gehouden om de bij het geschil betrokken partijen te raadplegen over de mate waarin met de vergoeding aan de vereisten wordt voldaan. Indien naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt niet of onvoldoende aan de vereisten wordt voldaan, raadpleegt de Autoriteit Consument en Markt de geschilpartijen opnieuw en geeft het, met inachtneming van de door de geschilpartijen verschafte informatie, aanwijzingen voor het alsnog voldoen aan de vereisten. De Autoriteit Consument en Markt houdt nadien toezicht op de naleving van de gegeven aanwijzingen. Zij kan de aanbieder verplichten periodiek een rapportage over te leggen waarmee de blijvende efficiëntie van de tarieven kan worden gecontroleerd.
5.
Met uitzondering van geschillen op grond van artikel 5.12 is het eerste lid niet van toepassing op geschillen voortvloeiend uit hoofdstuk 5 van deze wet.
6.
Indien nummerhouders als bedoeld in artikel 4.2b geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden waaronder de aan hen in gebruik gegeven nummers gezamenlijk in gebruik zullen worden genomen, kan de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag van een of meer van hen, voorschriften geven inzake het tot stand brengen van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2b.
7.
Op aanvraag van de gezamenlijke nummerhouders kan de Autoriteit Consument en Markt een besluit als bedoeld in het vijfde lid intrekken.
Artikel 12.3
De Autoriteit Consument en Markt is onbevoegd tot het beslechten van een op grond van artikel 12.2 voorgelegd geschil, indien de bij dat geschil betrokken partijen de Autoriteit Consument en Markt verzoeken het geschil niet langer te behandelen.
1.
De Autoriteit Consument en Markt beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 12.2 binnen vier maanden na ontvangst van die aanvraag. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing indien de Autoriteit Consument en Markt aan een andere partij dan de aanvrager om gegevens verzoekt met het oog op de te nemen beschikking.
2.
Onverminderd het eerste lid, kan de Autoriteit Consument en Markt in spoedeisende gevallen een voorlopig besluit nemen dat tussen de betrokken aanbieders geldt tot het definitieve besluit van de Autoriteit Consument en Markt.
3.
In uitzonderlijke gevallen kan de Autoriteit Consument en Markt de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen. De Autoriteit Consument en Markt stelt de desbetreffende aanbieders daarvan in kennis en geeft de termijn aan waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het geschil zal beslechten, met dien verstande dat die termijn niet langer is dan twee maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 12.6
Een bij een geschil betrokken partij volgt de door de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 12.2 genomen besluit op. De Autoriteit Consument en Markt kan daarbij termijnen stellen.
Artikel 12.7
Van een besluit als bedoeld in artikel 12.2 wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1.
De Autoriteit Consument en Markt overlegt met de desbetreffende nationale regelgevende instantie aan wie de bevoegdheid tot het beslechten van geschillen is opgedragen, over de beslechting van een geschil dat landsgrensoverschrijdende aspecten heeft en dat overeenkomstig deze paragraaf aan de Autoriteit Consument en Markt is voorgelegd, dan wel aan de desbetreffende nationale regelgevende instantie is voorgelegd en door die instantie aan de Autoriteit Consument en Markt is voorgelegd.
2.
In afwijking van artikel 12.5, eerste lid, beslist de Autoriteit Consument en Markt op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, binnen 24 weken na ontvangst van die aanvraag.
3.
Indien de Autoriteit Consument en Markt of de desbetreffende nationale regelgevende instantie, bedoeld in het eerste lid, advies van BEREC heeft gevraagd over de beslechting van een geschil als bedoeld in het eerste lid, neemt de Autoriteit Consument en Markt het besluit niet dan nadat BEREC het advies heeft gegeven. In afwachting van het advies van BEREC schorst de Autoriteit Consument en Markt de termijn van 24 weken, bedoeld in het tweede lid, op.
1.
Indien tussen een consument en een aanbieder of een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt een geschil is gerezen inzake de schending door die aanbieder of onderneming van bij of krachtens deze wet gestelde regels ter uitvoering van richtlijn nr. 2002/22/EG, niet zijnde een geschil als bedoeld in artikel 12.1, of inzake de schending door die aanbieder of onderneming van de roamingverordening kan de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag van de desbetreffende consument, het geschil beslechten.
2.
Indien een consument door de Autoriteit Consument en Markt in het gelijk wordt gesteld en hij voor het beslechten van een geschil bij of krachtens artikel 16.1 een vergoeding aan de Autoriteit Consument en Markt verschuldigd is, kan de Autoriteit Consument en Markt bepalen dat die vergoeding door een aanbieder of onderneming als bedoeld in het eerste lid wordt vergoed.
3.
Een bij een geschil betrokken aanbieder of onderneming volgt de door de Autoriteit Consument en Markt op grond van het eerste lid gegeven voorschriften op. De Autoriteit Consument en Markt kan daarbij termijnen stellen.
4.
De artikelen 12.3, 12.5, 12.7 en 12.8 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien gebruikers als bedoeld in artikel 3.21 aan wie frequentieruimte is toegewezen als bedoeld in artikel 3.5, dan wel aan wie vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden waaronder de aan hen toegewezen frequentieruimte gezamenlijk in gebruik zal worden genomen, kan Onze Minister op aanvraag van een of meer van hen, voorschriften geven inzake het tot stand brengen van een overeenkomst als bedoeld in artikel 3.21.
2.
Op aanvraag van de gezamenlijke gebruikers kan Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid intrekken.
3.
De artikelen 12.5, eerste lid, 12.6 en 12.7 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Op vordering van Onze Minister verstrekken de bij een geschil betrokken partijen binnen twee weken dan wel binnen een andere door Onze Minister te bepalen redelijke termijn, aan Onze Minister alle gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.
2.
De bij het geschil betrokken partijen zijn verplicht onverwijld, maar in elk geval binnen de door Onze Minister gestelde redelijke termijn, alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen ten behoeve van de beoordeling van het geschil.
1.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten stellen hun telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten uitsluitend beschikbaar aan gebruikers indien deze aftapbaar zijn.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de technische aftapbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten.
1.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken zijn verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een bevel op grond van het Wetboek van Strafvordering dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 tot het aftappen of opnemen van telecommunicatie die over hun telecommunicatienetwerken wordt afgewikkeld.
2.
Aanbieders van openbare telecommunicatiediensten zijn verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een bevel op grond van het Wetboek van Strafvordering dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 tot het aftappen of opnemen van door hen verzorgde telecommunicatie.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen organisatorische en personele maatregelen en te treffen voorzieningen met betrekking tot aftappen.
1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
a. gegevens: de verkeers- en locatiegegevens, bedoeld in artikel 11.1, onderdeel b respectievelijk onderdeel d, alsmede de daarmee verband houdende gegevens die nodig zijn om de abonnee of gebruiker te identificeren;
b. oproeppoging zonder resultaat: een communicatie waarbij een telefoonoproep wel tot een verbinding heeft geleid, maar onbeantwoord is gebleven of via het netwerkbeheer is beantwoord.
2.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten bewaren de in de bij deze wet behorende bijlage aangewezen gegevens, voorzover deze in het kader van de aangeboden netwerken of diensten worden gegenereerd of verwerkt, ten behoeve van het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige misdrijven.
3.
De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden door de aanbieders bewaard gedurende een periode van:
a. twaalf maanden voor gegevens in verband met telefonie over een vast of mobiel netwerk, bedoeld in de bij deze wet behorende bijlage , onder A, of
b. zes maanden voor gegevens in verband met internettoegang, e-mail over het internet en internettelefonie, bedoeld in de bij deze wet behorende bijlage , onder B, gerekend vanaf de datum van de communicatie.
4.
De verplichting, bedoeld in het tweede lid, heeft betrekking op gegevens van oproeppogingen zonder resultaat, voorzover deze gegevens door de aanbieders bij het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten worden gegenereerd, verwerkt en opgeslagen of gelogd.
Artikel 13.2b
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten voldoen aan een vordering op grond van de artikelen 126hh, 126ii, 126nc tot en met 126ni en 126uc tot en met 126ui van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 13.3
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het beslechten van geschillen tussen aanbieders en de bevoegde autoriteiten over de voorzieningen door middel van welke de door een tap te verkrijgen telecommunicatie door aanbieders wordt doorgegeven.
1.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten voldoen onverwijld aan een vordering op grond van artikel 126n of artikel 126na, dan wel artikel 126u of artikel 126ua, van het Wetboek van Strafvordering dan wel een verzoek op grond van artikel 28 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 tot het verstrekken van gegevens over een gebruiker van een openbaar telecommunicatienetwerk dan wel een openbare telecommunicatiedienst en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker.
2.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten voldoen aan een vordering op grond van artikel 126na, eerste lid, 126ua, eerste lid, of 126zi van het Wetboek van Strafvordering dan wel een verzoek op grond van artikel 29 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 tot het verstrekken van gegevens terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van een openbaar telecommunicatienetwerk dan wel een openbare telecommunicatiedienst.
3.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten voldoen aan een vordering op grond van artikel 126na, tweede lid, 126ua, tweede lid, of 126zi van het Wetboek van Strafvordering dan wel een verzoek op grond van artikel 29 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 tot het op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze achterhalen en verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.Teneinde aan deze verplichtingen te kunnen voldoen bewaren de aanbieders de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens voor een periode van twaalf maanden, vanaf het tijdstip waarop deze gegevens voor de eerste maal zijn verwerkt.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, Onze Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanbieders aan een vordering of een verzoek, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, voldoen, de registratie van statistische gegevens en de termijnen waarbinnen die gegevens beschikbaar worden gesteld en de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, beschikbaar worden gehouden. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn verplicht gegevens met betrekking tot een bijzondere last dan wel toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 als bedoeld in artikel 13.2 dan wel een vordering of een verzoek als bedoeld in artikel 13.2b of artikel 13.4, eerste, tweede of derde lid, te beveiligen tegen kennisneming door onbevoegden alsmede geheimhouding te betrachten met betrekking tot deze gegevens.
2.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten nemen met betrekking tot de gegevens die ingevolge artikel 13.2a, tweede lid, worden bewaard passende technische en organisatorische maatregelen teneinde:
a. de gegevens te beveiligen tegen vernietiging, tegen verlies of wijziging en niet toegelaten opslag, verwerking, toegang of openbaarmaking;
b. te waarborgen dat toegang tot de gegevens, bedoeld in onderdeel a, slechts geschiedt door speciaal daartoe bevoegde personen;
c. de gegevens te kunnen vernietigen na afloop van de periode, bedoeld in artikel 13.2a, derde lid.
3.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten dragen er zorg voor dat de gegevens, die ingevolge artikel 13.2a, tweede lid, worden bewaard:
a. dezelfde kwaliteit hebben en worden onderworpen aan dezelfde beveiligings- en beschermingsmaatregelen als de gegevens in het netwerk;
b. onverwijld worden vernietigd na afloop van de periode, bedoeld in artikel 13.2a, derde lid.
4.
Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, Onze Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen maatregelen in verband met de beveiliging en de waarborging bedoeld in het eerste, tweede en derde lid. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1.
De investerings-, exploitatie- en onderhoudskosten voor de technische voorzieningen die door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn of worden gemaakt teneinde te kunnen voldoen aan de artikelen 13.1, 13.2a, 13.4 en 13.5 komen te hunnen laste.
2.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten hebben aanspraak op vergoeding uit 's Rijks kas van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten rechtstreeks voortvloeiend uit het voldoen aan een bijzondere last dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 als bedoeld in artikel 13.2, eerste en tweede lid, of artikel 13.2a dan wel een vordering of een verzoek als bedoeld in artikel 13.2a, artikel 13.2b of artikel 13.4, eerste, tweede of derde lid.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling en vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid.
1.
Onze Minister kan in het belang van de veiligheid van de staat of de handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde bij beschikking bepalen dat een of meer artikelen van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 13.6, van overeenkomstige toepassing zijn op aanbieders van een niet-openbaar telecommunicatienetwerk, een niet-openbare telecommunicatiedienst of aanbieders van huurlijnen indien het netwerk, de dienst of een huurlijn feitelijk openstaat voor derden.
2.
In het geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het eerste lid geldt dat de betreffende aanbieders aanspraak hebben op een vergoeding uit 's Rijks kas voor de in artikel 13.6, eerste lid, bedoelde investerings-, exploitatie- en onderhoudskosten voor technische voorzieningen die zijn of worden gemaakt tengevolge van de toepassing van het eerste lid. Artikel 13.6, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13.8
Van de verplichtingen die voortvloeien uit dit hoofdstuk kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Veiligheid en Justitie in bijzondere gevallen ontheffing verlenen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 13.9
Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt in overeenstemming met Onze Minister binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na drie jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wijziging van de artikelen 13.2a, 13.4 en 13.5 in de praktijk, voor zover die wijzigingen betrekking hebben op de implementatie van Richtlijn nr 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.
Artikel 13.10
Na de ondertekening van deze wet wordt de Bijlage behorende bij artikel 13.2a van de Telecommunicatiewet opgenomen.
1.
In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekkingen is Onze Minister bevoegd in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot de verzorging van telecommunicatie van en naar het buitenland.
2.
Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten aanwijzingen te geven betreffende:
a. het gebruik van mededelingen van overheidsinstanties om het publiek te waarschuwen voor dreigende rampen of noodsituaties en om de gevolgen van rampen of noodsituaties te verzachten;
b. het waarborgen van de communicatie tussen en met hulpdiensten en overheidsinstanties tijdens rampen of noodsituaties.
1.
Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor het gehele land of een deel daarvan artikel 14.4, eerste tot en met derde lid, in werking worden gesteld.
2.
Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.
3.
Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4.
Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5.
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6.
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
Artikel 14.3
Ingeval voor Nederland of een gedeelte daarvan, op grond van de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, oefent Onze Minister de in artikel 14.4, eerste lid, bedoelde bevoegdheden uit in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.
1.
[Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]
Onze Minister is bevoegd aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en aan gebruikers van de frequentieruimte aanwijzingen te geven met betrekking tot:
a. de instandhouding en exploitatie van hun openbare telecommunicatienetwerken;
b. het verzorgen en het gebruiken van hun openbare telecommunicatiediensten;
c. de instandhouding en exploitatie dan wel beperking of beëindiging van het gebruik van hun radiozendapparaten.
2.
Onze Minister kan bij toepassing van het eerste lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en op gebruikers van de frequentieruimte rusten.
3.
De aanwijzingen die ingevolge het eerste lid aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en aan gebruikers van de frequentieruimte zijn gegeven, zijn voor deze verbindend.
4.
Indien aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en gebruikers van de frequentieruimte als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste lid onevenredig financieel nadeel ondervinden, kent Onze Minister hen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.
1.
Bij toepassing van artikel 14 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en gebruikers van de frequentieruimte verplicht de op grond van het eerste lid van genoemd artikel aangewezen autoriteiten alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door die autoriteiten gegeven opdrachten.
2.
Bij toepassing van artikel 31 van de Oorlogswet voor Nederland zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en gebruikers van de frequentieruimte verplicht het militair gezag alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door dat gezag gegeven opdrachten.
1.
Onze Minister kan na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie regels stellen ten aanzien van de te nemen organisatorische en personele maatregelen en de te treffen bijzondere voorzieningen met betrekking tot de voorbereiding van het verzorgen van elektronisch transport van gegevens in buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 14.2, alsmede omtrent de aan Onze Minister daaromtrent te verstrekken informatie.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, zijn uitsluitend van toepassing op door Onze Minister na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie aan te wijzen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en gebruikers van de frequentieruimte.
3.
Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald welke kosten van de uitvoering redelijkerwijze ten laste van de aangewezen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en van gebruikers van de frequentieruimte dienen te komen.
4.
De in het eerste lid bedoelde bijzondere voorzieningen hebben betrekking op:
a. de beschikbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken dan wel delen daarvan, openbare telecommunicatiediensten en radiozendapparaten;
b. de beveiliging van bepaalde onderdelen van een openbaar telecommunicatienetwerk of van radiozendapparaten;
c. de afwikkeling van het elektronisch transport van gegevens over een openbaar telecommunicatienetwerk, en
d. aanvullende infrastructurele voorzieningen voor het elektronisch transport van gegevens en de beveiliging daarvan.
1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op:
a. het gebruik van frequentieruimte;
b. de verstrekking van gegevens ten behoeve van het antenneregister, genoemd in artikel 3.14;
c. prioritering van alarmnummers als bedoeld in artikel 7.7, derde of vierde lid;
d. technische regelingen als bedoeld in artikel 8.4a;
e. openbare elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 8.3;
f. [vervallen;]
g. ter zake van uitrusting gestelde voorschriften als geregeld in hoofdstuk 10 en hoofdstuk 20;
h. het gebruik van verkeersgegevens en locatiegegevens als geregeld in artikel 11.5, artikel 11.5a onderscheidenlijk artikel 11.13;
i. bevoegd aftappen en het bewaren van gegevens als geregeld in hoofdstuk 13;
j. buitengewone omstandigheden als geregeld in hoofdstuk 14;
k. verdere onderwerpen als bedoeld in de artikelen 11a.1, 11a.2, 18.1, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.2, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.4, tweede lid, 18.7, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.9, 18.12, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.16, 18.17, 18.17a, 20.2, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, en 20.14.
2.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 11.3a zijn belast de bij besluit van het College bescherming persoonsgegevens aangewezen ambtenaren.
3.
De Autoriteit Consument en Markt is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens andere bepalingen van deze wet dan bedoeld in het eerste en tweede lid en met het toezicht op de roamingverordening. De vorige volzin is niet van toepassing op het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.1, 5.4, 5.5, 5.6, tweede, derde lid, vierde en vijfde lid, 5.7, 5.13 en 5.14 van deze wet en voor zover Onze Minister de geadresseerde is.
4.
Van een besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1.
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen.
2.
De Autoriteit Consument en Markt is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde bepalingen.
3.
Het College bescherming persoonsgegevens is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, tweede lid, bedoelde bepalingen.
4.
Voor de toepassing van het eerste lid, is van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval sprake indien het niet naleven van de in het eerste lid bedoelde bepalingen een ernstige en directe bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.
5.
Voor de toepassing van het tweede lid, is van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval sprake indien het niet naleven van de in het tweede lid bedoelde bepalingen ernstige economische of bedrijfstechnische problemen tot gevolg zal hebben voor andere aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten of voor gebruikers van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, of een openbare elektronische communicatiedienst.
1.
Onze Minister is bevoegd een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten bij ernstig en herhaaldelijk niet-nakomen van de verplichtingen gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen, wanneer de krachtens artikel 15.2 of  15.4 opgelegde maatregelen tot naleving van de bedoelde verplichtingen hebben gefaald, voor een door Onze Minister te bepalen redelijke termijn te verbieden nog langer elektronische communicatienetwerken of -diensten aan te bieden.
2.
De Autoriteit Consument en Markt is bevoegd een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten bij ernstig en herhaaldelijk niet-nakomen van de verplichtingen gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, tweede lid, bedoelde bepalingen, wanneer de krachtens artikel 15.2 of  15.4 opgelegde maatregelen tot naleving van de bedoelde verplichtingen hebben gefaald, voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen redelijke termijn te verbieden nog langer elektronische communicatienetwerken of -diensten aan te bieden.
3.
Een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid, inhoudende een verbod tot het aanbieden van elektronische communicatienetwerken of -diensten voldoet in elk geval aan de volgende eisen:
a. het verbod is niet in strijd met een of meer doelstellingen als bedoeld in artikel 1.3;
b. het verbod leidt niet tot het niet na kunnen komen door de onderneming van een bij of krachtens de wet opgelegde leveringsplicht;
c. het verbod heeft slechts betrekking op het netwerk of de dienst ten aanzien waarvan de in het eerste of tweede lid bedoelde verplichtingen niet zijn nagekomen;
d. het verbod heeft geen ernstige economische of maatschappelijke problemen tot gevolg voor andere aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten, of voor gebruikers van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst.
4.
Van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt door Onze Minister, onderscheidenlijk de Autoriteit Consument en Markt, mededeling gedaan in de Staatscourant. Het treedt niet eerder in werking dan twee weken na die mededeling.
Artikel 15.3
Indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels ten aanzien van de aanleg of het gebruik van radiozendapparaten, is Onze Minister bevoegd om aan de houder van een desbetreffend radiozendapparaat een geheel of gedeeltelijk zendverbod op te leggen.
Artikel 15.3a
Ingeval bij of krachtens deze wet regels worden gesteld ter uitvoering van het Internationaal Telecommunicatieverdrag dan wel ter uitvoering van verordeningen, richtlijnen of besluiten als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie op het gebied van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten, kan overtreding van die regels ook als strafbaar feit worden aangemerkt dan wel worden bestraft met een bestuurlijke sanctie indien deze regels in de Engelse taal zijn gesteld en bekend gemaakt.
1.
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 ter zake van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde regels, alsmede van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.
De Autoriteit Consument en Markt kan aan een onderneming een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000, of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de onderneming ter zake van:
a. overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 6a gestelde voorschriften of van de bij de roamingverordening gestelde voorschriften;
b. overtreding van een op grond van artikel 12.2 genomen besluit, voor zover de overtreding geschiedt door een onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht en betrekking heeft op een bij of krachtens hoofdstuk 6a gesteld voorschrift.
3.
De Autoriteit Consument en Markt kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 ter zake van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, tweede lid, bedoelde regels.
4.
Het College bescherming persoonsgegevens kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450.000 ter zake van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, tweede lid, bedoelde regels, alsmede van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
1.
De ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste en tweede lid, zijn bevoegd om bedrijfsruimten en voorwerpen te verzegelen, voorzover dat voor de uitoefening van de in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde bevoegdheden redelijkerwijs noodzakelijk is.
2.
De ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste en tweede lid, oefenen de hun in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht toegekende bevoegdheid zo nodig uit met behulp van de sterke arm.
Artikel 15.12
De werking van een beschikking van Onze Minister waarmee een bestuurlijke boete is opgelegd, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep of hoger beroep is ingesteld, op het beroep of hoger beroep is beslist.
Artikel 15.14
Verzet schorst de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat strekt tot invordering van een door Onze Minister opgelegde bestuurlijke boete.
Artikel 15.17
In afwijking van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht worden voorafgaand aan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang waarbij uitrusting uit de handel wordt genomen die niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 10.3 onderdeel a, b, c en e gestelde eisen, belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.
1.
De kosten samenhangend met de werkzaamheden of diensten die Onze Minister verricht ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet, kunnen door Onze Minister ten laste worden gebracht van degene ten behoeve van wie deze werkzaamheden worden verricht. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hierover regels gesteld.
2.
Bij het vaststellen van de vergoeding kunnen mede worden betrokken kosten, verband houdend met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet ten aanzien van de desbetreffende werkzaamheden of diensten.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door gebruikers van radiozendapparaten ter dekking van de kosten die voor Onze Minister voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van de elektromagnetische compatibiliteit bepaalde.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk ter dekking van de kosten die voor Onze Minister voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van randapparatuur bepaalde.
Artikel 18.2
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor uitvoering van:
a. richtlijn nr. 2002/21/EG of daarmee verband houdende richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk;
b. richtlijnen van de Europese Commissie die hun grondslag vinden in artikel 106, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en die betrekking hebben op de elektronische communicatiesector.
Artikel 18.2a
De Autoriteit Consument en Markt is de nationale regelgevende instantie, bedoeld in de roamingverordening.
1.
Onze Minister stelt de Autoriteit Consument en Markt in de gelegenheid hem advies uit te brengen over een voornemen om krachtens artikel 3.16, tweede lid onder b, een of meer aanbieders van het verkrijgen van een vergunning uit te sluiten, indien dat met het oog op de totstandbrenging of instandhouding van daadwerkelijke mededinging noodzakelijk is, of over het ontwerp van een besluit tot weigering, intrekking of wijziging van een vergunning voor zover dit verband houdt met het in aanzienlijke mate beperken van de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt, bedoeld in de artikelen 3.18, tweede lid, onder c, en 3.19, tweede lid, onder f.
2.
De Autoriteit Consument en Markt en het Commissariaat voor de Media, bedoeld in artikel 7.1 van de Mediawet 2008, maken in het belang van een effectieve en efficiënte besluitvorming afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang.
3.
Onze Minister en het College bescherming persoonsgegevens, bedoeld in artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens, onderscheidenlijk de Autoriteit Consument en Markt en het College bescherming persoonsgegevens, maken in het belang van een effectief en efficiënt toezicht op het verwerken van persoonsgegevens overeenkomstig de hoofdstukken 11 en 13 van deze wet afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang. Daartoe stellen zij een samenwerkingsprotocol vast. Het samenwerkingsprotocol wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
Artikel 18.3a
Andere bestuursorganen dan de Autoriteit Consument en Markt zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd Onze Minister de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het toezicht op de naleving van deze wet door Onze Minister.
1.
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk over wiens netwerk internationaal openbaar elektronisch communicatieverkeer wordt verzorgd leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van de verzorging van dit verkeer.
2.
Degene die op grond van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 gerechtigd is tot het gebruik van frequentieruimte of degene die overeenkomstig artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c, vergunningvrij gebruik maakt van frequentieruimte, leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van dit gebruik.
Artikel 18.5
Onverminderd het overigens bij of krachtens het Internationaal Telecommunicatieverdrag bepaalde zijn erkende ondernemingen in de zin van genoemd verdrag:
a. de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk over wiens netwerk internationaal openbaar elektronisch communicatieverkeer wordt verzorgd, en
b. de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die in het kader van zijn aanbod radiozendapparaten gebruikt of de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk dat bestaat uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma's, wiens uitzendingen schadelijke storingen kunnen veroorzaken in de radiodiensten van andere landen.
1.
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die in Nederland of in een andere lid-staat van de Europese Unie bijzondere of uitsluitende rechten hebben voor het verrichten van diensten in andere sectoren dan elektronische communicatie voeren voor onderscheiden activiteiten afzonderlijke boekhoudingen, op gelijke wijze als vereist zou zijn wanneer de activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht.
2.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op bij die regeling aangewezen aanbieders waarvan de jaaromzet in elektronische communicatie-activiteiten binnen de Europese Unie een bij die regeling te noemen bedrag niet te boven gaat.
1.
Onze Minister is bevoegd voor een juiste uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet van een ieder te allen tijde inlichtingen te vorderen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
2.
De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, strekt zich met betrekking tot verkeers- en locatiegegevens als bedoeld in artikel 13.2a, eerste lid, niet verder uit dan de gegevens die de aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of de aanbieder van openbare elektronische communicatiediensten op grond van de artikelen 11.5 en 11.5a is toegestaan te verwerken.
3.
Degene van wie krachtens het eerste lid inlichtingen zijn gevorderd, is verplicht deze onverwijld te geven, maar in elk geval binnen de daartoe door Onze Minister te stellen termijn.
4.
In een vordering op grond van het eerste lid kan wat betreft de te geven inlichtingen worden volstaan met:
a. het omschrijven van het onderwerp waarover inlichtingen moeten worden gegeven en
b. de bij het verstrekken van de inlichtingen aan te houden mate van detail.
5.
Degene van wie de verstrekking van inlichtingen is gevorderd, is verplicht binnen de door Onze Minister te bepalen redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
6.
Zij die uit hoofde van een ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Artikel 18.8
Met het oog op het bevorderen van een open en concurrerende markt in de elektronische communicatiesector maakt de Autoriteit Consument en Markt informatie met betrekking tot aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen wijze bekend voor zover die informatie verband houdt met bij of krachtens de hoofdstukken 4 tot en met 9 en 11 van deze wet opgelegde verplichtingen.
1.
Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:
a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare elektronische communicatienetwerken, of
b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare elektronische communicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is ter beëindiging van strafbaar gedrag jegens een persoon.
2.
Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:
a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare elektronische communicatienetwerken, of
b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare elektronische communicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat.
3.
Onze Minister kan bij de toepassing van het eerste en tweede lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten rusten.
4.
Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst is verplicht een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid op te volgen.
5.
Indien aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste en tweede lid onevenredig financieel nadeel ondervinden, kent Onze Minister aan hen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.
Artikel 18.10
Degene die een telefoongids uitgeeft, neemt op verzoek van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in die gids met een telefoonnummer is vermeld, het elektronisch postadres van verzoeker in die gids op tegen redelijke en niet discriminerende voorwaarden.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het aan derden ter beschikking stellen van adressen voor elektronische post met bijbehorende gegevens ten behoeve van de samenstelling van boeken met elektronische postadressen.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer.
1.
Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van deze wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
2.
Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.
1.
Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde worden de bij of krachtens deze wet te nemen maatregelen en regels genomen met inachtneming van het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer alsmede de bescherming van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim en het geheim van daarmee vergelijkbare communicatietechnieken.
2.
Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de bedrijfsvoering door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten.
1.
Een krachtens artikel 9.1, tweede, derde, of vierde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
2.
Een krachtens de artikelen 3.1, eerste lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
1.
Een certificatiedienstverlener die certificaten als gekwalificeerde certificaten aanbiedt of afgeeft aan het publiek en in Nederland een vestiging heeft, voldoet aan de eisen, gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
2.
Certificaten die als gekwalificeerd certificaat aan het publiek worden aangeboden of afgegeven, voldoen aan de eisen gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
3.
Een certificatiedienstverlener stelt, alvorens een gekwalificeerd certificaat af te geven, de identiteit van de persoon die als ondertekenaar in dat gekwalificeerde certificaat wordt aangeduid, vast aan de hand van de bij artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aangewezen geldige documenten.
1.
Onze Minister kan een of meer organisaties aanwijzen die bevoegd zijn certificatiedienstverleners te toetsen op overeenstemming met de bij en krachtens deze wet gestelde eisen en daartoe een bewijs van toetsing af te geven.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake:
a. de indiening van een aanvraag voor een aanwijzing;
b. de eisen waaraan organisaties en de reglementen van organisaties moeten voldoen om voor een aanwijzing in aanmerking te komen;
c. voorschriften welke aan een aanwijzing kunnen worden verbonden, waaronder de duur waarvoor de aanwijzing geldt.
3.
Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien:
a. de aangewezen organisatie niet meer voldoet aan de haar gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een aanwijzing;
b. de aangewezen organisatie de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet nakomt.
1.
Een certificatiedienstverlener die in het bezit is van een geldig bewijs van toetsing van een op grond van artikel 18.16, eerste lid, aangewezen organisatie, wordt vermoed te voldoen aan artikel 18.15, eerste lid.
2.
De certificaten die als gekwalificeerd aan het publiek worden aangeboden of afgegeven door een certificatiedienstverlener als bedoeld in het eerste lid, worden vermoed te voldoen aan artikel 18.15, tweede lid.
Artikel 18.17
Degene die een veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen op de markt brengt, zorgt er voor dat het veilig middel voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen en, ten bewijze daarvan, dat het veilig middel is voorzien van een verklaring van een door Onze Minister aangewezen instelling als bedoeld in artikel 18.17a of van een verklaring van een instelling die is aangewezen door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dat het middel voldoet aan de eisen.
1.
Onze Minister kan een of meer instellingen aanwijzen die zijn belast met het beoordelen van de overeenstemming van een veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen met de eisen bedoeld in artikel 18.17 en het daartoe afgeven van verklaringen.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake:
a. de indiening van een aanvraag voor een aanwijzing;
b. de eisen waaraan instellingen moeten voldoen om voor een aanwijzing in aanmerking te komen;
c. voorschriften welke aan een aanwijzing kunnen worden verbonden, waaronder de duur waarvoor de aanwijzing geldt.
3.
Onze Minister trekt een aanwijzing in indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de haar gestelde eisen om voor een aanwijzing in aanmerking te komen en de instelling niet binnen een door Onze Minister gestelde termijn heeft aangetoond aan de eisen te voldoen.
4.
Indien de aangewezen instelling aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn aan de gestelde eisen te kunnen voldoen, kan Onze Minister op verzoek van de aangewezen instelling de termijn bedoeld in het derde lid verlengen waarbinnen aan de criteria of voorschriften moet zijn voldaan.
5.
Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien de aangewezen instelling de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan een aanwijzing verbonden voorschriften niet nakomt.
Artikel 18.18
Het is de certificatiedienstverlener waarvan de registratie op grond van artikel 2.2, vierde lid, onderdeel b, c, of d, is beëindigd verboden gekwalificeerde certificaten aan het publiek aan te bieden of af te geven zolang hij niet opnieuw is geregistreerd.
1.
De Autoriteit Consument en Markt verstrekt na een daartoe strekkend verzoek van de Europese Commissie, van BEREC dan wel van een nationale regelgevende instantie, de gegevens of inlichtingen die de Europese Commissie, respectievelijk BEREC en het Bureau, respectievelijk die nationale regelgevende instantie nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van het recht van de Europese Unie mits:
a. de geheimhouding, voor zover er naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt sprake is van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen, van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd,
b. voldoende gewaarborgd is dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verstrekt, en
c. het verzoek gegevens of inlichtingen betreft die de Autoriteit Consument en Markt uit hoofde van haar taken en bevoegdheden op grond van deze wet heeft verkregen.
2.
Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat er sprake is van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen, vermeldt de Autoriteit Consument en Markt bij het verstrekken van die gegevens of inlichtingen aan de Europese Commissie, BEREC en het Bureau onderscheidenlijk de nationale regelgevende instantie, uitdrukkelijk en met redenen omkleed dat die informatie niet aan derden ter beschikking mag worden gesteld.
3.
Indien de Autoriteit Consument en Markt aan de Europese Commissie gegevens of inlichtingen verstrekt die de Autoriteit Consument en Markt heeft verkregen van een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten, stelt de Autoriteit Consument en Markt de betreffende aanbieder daarvan op de hoogte.
1.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van overeenkomstig artikel 17, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG verplicht gestelde normen of specificaties, die gepubliceerd zijn in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2.
Een wijziging van de normen of specificaties, bedoeld in het eerste lid, gaat gelden met ingang van de dag waarop die wijziging in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde normen of specificaties als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG met betrekking tot:
a. bij die regeling aan te wijzen categorieën van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten, bijbehorende faciliteiten, of diensten indien het toepassen van die normen of specificaties nodig is voor het waarborgen van eind- tot eindverbindingen of het verbeteren van de keuzevrijheid van gebruikers, of
b. het gebruik van applicatieprogramma-interfaces indien het toepassen van die normen of specificaties nodig is voor het bevorderen van de toepassing van open applicatieprogramma-interfaces bij het leveren of aanbieden van digitale interactieve televisiediensten.
1.
Een wijziging van richtlijn nr. 2002/19/EG, richtlijn nr. 2002/20/EG, richtlijn nr. 2002/21/EG, of richtlijn nr. 2002/22/EG gaat voor de toepassing van de Telecommunicatiewet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging van de desbetreffende richtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
2.
Onze Minister doet in de Staatscourant mededeling van de titel, de vindplaats en de datum van inwerkingtreding van de roamingverordening.
1.
De mededeling, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, behoeft niet te worden gedaan door:
a. degene die voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 door de Autoriteit Consument en Markt is geregistreerd;
b. de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte waarvoor geen registratie was vereist op grond van artikel 2.1, tweede lid, onder a, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 .
2.
Een registratie die is gedaan op grond van artikel 2.1, eerste lid, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 , wordt aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid.
3.
Een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst, wordt aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid. Onze Minister verstrekt de Autoriteit Consument en Markt de daarvoor benodigde gegevens.
4.
Een op grond van het tweede of derde lid geregistreerde rechtspersoon kan tot uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 de Autoriteit Consument en Markt verzoeken om een verklaring als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid.
Artikel 19.3
De in artikel 6a.1, tweede lid, bedoelde relevante markten die nodig zijn voor de in de artikelen 27 van richtlijn nr. 2002/21/EG, 7, derde lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG of 16, derde lid, van richtlijn nr. 2002/22/EG, bedoelde marktanalyses, worden door de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 bepaald.
Artikel 19.7
Een aanvraag als bedoeld in de artikelen 3.11, vierde lid, of  6.3, eerste of tweede lid, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 , wordt vanaf dat tijdstip aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 12.2.
Artikel 19.8
Op een aanvraag om een oordeel als bedoeld in artikel 7.7, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 , blijven de Telecommunicatiewet en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals die luidden voor dat tijdstip.
Artikel 19.9
Na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 , geldt:
a. ten aanzien van de verwerking van verkeersgegevens, bedoeld in artikel 11.5, tweede lid, dat de aanbieder binnen zes maanden de abonnee de gegevens verstrekt, bedoeld in artikel 11.5, vierde lid;
b. dat de toestemming, bedoeld in artikel 11.5, derde lid, niet is vereist voor de verkeersgegevens die reeds in gebruik zijn voor het doel dat is genoemd in artikel 11.5, derde lid, onderdeel a;
c. ten aanzien van de verkeersgegevens, bedoeld in onderdeel b, dat de aanbieder binnen zes maanden aan de abonnee mededeling doet van de informatie, bedoeld in artikel 11.5, vierde lid. De abonnee wordt geacht met betrekking tot dit gebruik toestemming te hebben verleend, tenzij hij binnen een termijn van twee maanden na verzending van de mededeling schriftelijk aan de desbetreffende aanbieder te kennen heeft gegeven dat voor het desbetreffende gebruik geen toestemming wordt gegeven.
Artikel 19.10
Na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 geldt:
a. dat artikel 11.6 niet van toepassing is op edities van gedrukte algemeen beschikbare abonneelijsten en algemeen beschikbare abonneelijsten die in elektronische vorm, anders dan met gebruikmaking van een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst, worden uitgegeven, indien deze edities zijn uitgegeven dan wel gereed gemaakt zijn voor uitgifte, voor de datum van inwerkingtreding van dat artikel;
b. dat een ieder die een algemeen beschikbare abonneelijst uitgeeft of een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst verzorgt, binnen zes maanden na inwerkingtreding van artikel 11.6 de abonnee van een openbare telefoondienst wiens persoonsgegevens op het moment van inwerkingtreding van dat artikel zijn opgenomen in de abonneelijst dan wel in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand, op de hoogte stelt van de informatie, bedoeld in artikel 11.6, eerste lid. Daarbij wordt aan de abonnee de mogelijkheid geboden om verzet aan te tekenen tegen het feit dat hem betreffende persoonsgegevens in de abonneelijst of in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand zijn opgenomen. Indien de abonnee verzet aantekent, is artikel 41, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens van overeenkomstige toepassing.
1.
In afwijking van de in artikel 9.3 vervatte procedure geldt, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde voor elk van de in artikel 9.1, eerste lid, onderdelen a tot en met e, bedoelde openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen KPN Telecom B.V. als een krachtens artikel 9.2 aangewezen aanbieder.
2.
Aan de uit het vorige lid voortvloeiende verplichting voor KPN Telecom B.V. om de in artikel 9.1, eerste lid, onderdelen a tot en met e, bedoelde openbare elektronische communicatiediensten en voorzieningen te verzorgen komt een einde een jaar na het tijdstip waarop:
a. KPN Telecom B.V. Onze Minister schriftelijk heeft medegedeeld een verplichting tot verzorging van een bepaalde dienst of voorziening niet langer te willen nakomen, of
b. Onze Minister schriftelijk aan KPN Telecom B.V. heeft medegedeeld dat een verplichting tot verzorging van een bepaalde dienst of voorziening niet langer bestaat.
1.
Een vergunning die is verleend krachtens artikel 13a, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.
2.
Voor de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid blijft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 13c, 13g, met dien verstande dat in het eerste lid, onderdeel a, vervalt «waaronder technische aftapbaarheid», 13j, 13k, met uitzondering van het zevende lid, en met dien verstande dat de tweede volzin van het zesde lid komt te luiden: De in de eerste volzin bedoelde besluiten van Onze Minister zijn gelijk ten aanzien van alle vergunningen die voor hetzelfde technische systeem op hetzelfde tijdstip zijn verleend., 13l, 13n, 13t, voorzover het betreft de verwijzing naar artikel 11, eerste tot en met derde lid, en vijfde tot en met zevende lid, 13v, 13x en 13y van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van toepassing.
1.
Vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte die zijn verleend op grond van artikel 3.3 van deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48) dan wel vergunningen of machtigingen die daarmee op grond van artikel 20.2, onderscheidenlijk 20.3 zijn gelijkgesteld, blijven van kracht voor de periode waarvoor zij zijn verleend.
2.
Het gebruik van frequentieruimte dat voor de daarin bedoelde taken was toegestaan op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder b, en tweede lid, van deze wet en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48), blijft, onder de op grond van bovenbedoelde bepalingen aan het gebruik verbonden voorschriften en beperkingen, toegestaan tot het tijdstip waarop op grond van artikel 3.5 opnieuw door Onze Minister frequentieruimte wordt toegewezen.
3.
Artikel 3.3a van deze wet, en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48) blijven van toepassing ten aanzien van vergunningen die zijn verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet. De eerste volzin is niet langer van toepassing ten aanzien van de daarin genoemde vergunningen indien de looptijd van die vergunningen wordt verlengd na het tijdstip van inwerkingtreding van genoemde wet.
4.
Het frequentieplan zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48) blijft van kracht tot het tijdstip waarop een nieuw frequentieplan is vastgesteld op grond van artikel 3.1 zoals dat luidt na inwerkingtreding van die wet.
5.
Op aanvragen om vergunningen, die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48), wordt beslist met toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel.
6.
In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, wordt op aanvragen om vergunningen die zijn ingediend in het kader van een procedure die is gestart met een keuze als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van deze wet zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48), die is bekend gemaakt vóór het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel, beslist met toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden vóór dat tijdstip, ongeacht of die aanvragen zijn ingediend vóór of na dat tijdstip.
7.
Op een bezwaar of een beroep dat is gemaakt, onderscheidenlijk is ingesteld, tegen een besluit dat is genomen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48), blijven, ongeacht of dat bezwaar of dat beroep is gemaakt, onderscheidenlijk is ingesteld, vóór of na het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel, deze wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals die luidden vóór dat tijdstip.
8.
Na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48), berust:
a. het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie op de artikelen 3.22, eerste lid, en 13.4, tweede lid, van deze de wet;
b. het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken op artikel 3.25, eerste lid, van deze wet;
c. het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering op de artikelen 126m, negende lid en 126ee van het Wetboek van Strafvordering en artikel 3.22 van deze wet;
d. de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning 2008 mede op artikel 3.9 van deze wet en op de artikelen 2, derde lid, 3, tweede lid, 4, eerste en derde lid, 5, tweede, vierde en vijfde lid, en 10, eerste en tweede lid, van het Frequentiebesluit 2009;
e. de Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte IVD alsmede de Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte Justitie op artikel 3.22 van deze wet;
f. de Regeling aanvraagprocedure en veiling gebruiksrechten frequentieruimte voor digitale omroep alsmede vaststelling van een maximum aan te verwerven digitale omroepfrequentieruimte mede op artikel 3.11 van deze wet.
1.
Een machtiging die is verleend krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.
2.
De toekenning van radio-frequenties krachtens artikel 3, tweede lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen aan de houder van de concessie wordt gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.
3.
Voorzover bij een machtiging die is verleend krachtens artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen radiofrequenties zijn toegekend, wordt deze toekenning van radiofrequenties gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.
4.
Een vergunning als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt al naar gelang de toepassing waarvoor de vergunning is verleend.
5.
Het bepaalde in artikel 3.3, zevende lid, alsmede het bepaalde in artikel 3.3a, achtste lid, is slechts van toepassing op de uitgifte van vergunningen volgende op de verlening van vergunningen die heeft plaatsgevonden na 27 juli 2001.
Artikel 20.4
Apparaten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in gebruik zijn bij de houder van de concessie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, ten dienste van de uitoefening van de aan de houder van de concessie opgedragen taken, worden, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10 van deze wet, geacht te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10.
1.
Uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens de Telecommunicatiewet vastgestelde regels met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit die van kracht waren op 19 juli 2007, mag in afwijking van artikel 10.1 van de Telecommunicatiewet, tot 20 juli 2009 in de handel worden gebracht of worden verhandeld.
2.
Het bepaalde in het eerste lid is slechts van toepassing voorzover de daar bedoelde uitrusting voldoet aan bij of krachtens de Telecommunicatiewet gestelde regels die niet zien op elektromagnetische compatibiliteit.
1.
Met betrekking tot de instandhouding, de verplaatsing en de opruiming van kabels en kabelwerken, voorzover de kabels en kabelwerken zijn aangelegd met toepassing van hoofdstuk VI van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is hoofdstuk 5 van deze wet van toepassing met dien verstande, dat kabels en kabelwerken, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 3°, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen worden gelijkgesteld met kabels, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel aa, van deze wet.
2.
In afwijking van de artikelen 5.2, achtste lid, en 5.15 geldt voor kabels, ondergrondse ondersteuningswerken of beschermingswerken in of op openbare gronden, waarin of waarop geen fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten zijn aangebracht, die zijn aangelegd met het oogmerk deel uit te maken van doch op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16) niet in gebruik zijn ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een gedoogplicht tot 1 januari 2018, tenzij de instandhouding van deze voorzieningen de instandhouding van andere reeds in de grond aanwezige werken in gevaar brengt of ernstig hindert. De aanbieder meldt aan degene op wie de gedoogplicht rust schriftelijk op welke netwerkvoorziening de gedoogplicht betrekking heeft. Daarvan doet hij tevens mededeling aan burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grondgebied de netwerkvoorziening is gelegen.
1.
Een nummerplan vastgesteld krachtens artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een nummerplan als bedoeld in deze wet.
2.
De toekenning of reservering van nummers, bedoeld in artikel 17, elfde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning of reservering van nummers alsmede de wijziging daarvan, bedoeld in artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning van nummers als bedoeld in artikel 40e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, alsmede de toekenning van nummers, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, worden gelijkgesteld met een reservering, toekenning of wijziging als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze wet.
1.
De rechthebbende op of de beheerder van gronden is verplicht te gedogen dat ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken kabels, die voor de inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16), boven deze gronden zijn aangelegd, worden instandgehouden of opgeruimd. De eerste volzin is tevens van toepassing op de bij de kabels behorende bovengrondse ondersteuningswerken.
2.
De artikelen 5.3 tot en met 5.8, 5.10, 5.13 en 5.14 van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde kabels en ondersteuningswerken.
3.
Artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken, is van toepassing op de instandhouding van de in het eerste lid bedoelde kabels en ondersteuningswerken.
1.
Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.
2.
Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.
3.
Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat op of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld en dat is gericht tegen een besluit waartegen voor dat tijdstip eveneens bezwaar is gemaakt onderscheidenlijk beroep is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.
1.
Indien een certificatiedienstverlener voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.3, derde lid,reeds geregistreerd is, vindt verstrekking van de krachtens artikel 2.3, vierde lid, aan de Autoriteit Consument en Markt te overleggen gegevens plaats binnen een door de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de regeling te bepalen redelijke termijn.
2.
Indien de certificatiedienstverlener aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn, bedoeld in het eerste lid, alsnog de gegevens, bedoeld in dat lid, aan de Autoriteit Consument en Markt te kunnen verstrekken, kan de Autoriteit Consument en Markt de termijn verlengen.
3.
Indien een certificatiedienstverlener waarop het eerste lid van toepassing is, de krachtens artikel 2.3, vierde lid, te overleggen gegevens, niet of niet volledig binnen de gestelde termijn, bedoeld in het eerste of tweede lid, heeft verstrekt, wordt de registratie beëindigd.
4.
Indien een aanvraag van een certificatiedienstverlener tot registratie voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, is ingediend, en die aanvraag op of na het tijdstip van inwerkingtreding van die regeling tot een registratie leidt, vindt verstrekking van de krachtens artikel 2.3, vierde lid, aan de Autoriteit Consument en Markt te overleggen gegevens plaats binnen een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen redelijke termijn, die zo spoedig mogelijk na die registratie aanvangt. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien een aanvraag van een certificatiedienstverlener tot registratie na de inwerkingtreding van artikel 2.1, vijfde lid, onder b, is ingediend, maar voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, is, onverlet het vierde lid, artikel 2.1, vijfde lid, onder b, op die aanvraag niet van toepassing.
6.
De ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, heeft jegens de Autoriteit Consument en Markt geen werking ten aanzien van de verplichting voor de Autoriteit Consument en Markt in het register gegevens op te nemen, die krachtens artikel 2.3, vierde lid, door een certificaatdienstverlener verstrekt dienen te worden binnen een termijn als bedoeld in het eerste, tweede of vijfde lid, totdat die termijn verstreken is.
1.
Op nummers die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met het vaststellen van nadere bepalingen over het gebruik van nummers ter bescherming van de consument zijn gereserveerd blijven de artikelen 4.4, 4.5, 4.6, 4.7 en 4.8, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van genoemde wet van toepassing tot het tijdstip dat de reservering is beëindigd.
2.
Nummerhouders registreren binnen zes maanden na de inwerkingtreding van artikel 4.9, derde lid, onderdeel b, de nummergebruikers. De nummergebruiker krijgt het nummer op de dag van registratie door de nummerhouder van rechtswege in gebruik door de nummerhouder.
3.
Op klachten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met het vaststellen van nadere bepalingen over het gebruik van nummers ter bescherming van de consument zijn ingediend bij een erkende instelling, bedoeld in artikel 4.11 van de Telecommunicatiewet, blijven de regels van toepassing die golden ten tijde van de indiening van de klacht.
Artikel 20.18
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tot twee jaar na inwerkingtreding van deze wet, in gevallen waarin deze wet niet voorziet, regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van artikelen van deze wet of onderdelen daarvan.
Artikel 20.19
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 20.20
Deze wet wordt aangehaald als: Telecommunicatiewet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 19 oktober 1998
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de vijfde november 1998
De Minister van Justitie,