Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk 2. Besluitvorming inzake aanpassing van de in de bijlage, onder a en b , bedoelde wegaanpassingsprojecten
+ Hoofdstuk 3. Beroep ten aanzien van het wegaanpassingsbesluiten en de besluiten ter uitvoering daarvan
+ Hoofdstuk 4. Specifieke bepalingen
+ Hoofdstuk 5. Overige bepalingen
+ Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Spoedwet wegverbreding

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Wet van 2 juni 2003, houdende regels ter bespoediging en vereenvoudiging van procedures met het oog op het zo spoedig mogelijk vergroten van de capaciteit van een aantal hoofdwegen door middel van een betere benutting en verbreding van die wegen (Spoedwet wegverbreding)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bijzondere wettelijke voorzieningen tot stand te brengen ten behoeve van het zo spoedig mogelijk vergroten van de capaciteit van een aantal hoofdwegen door middel van een betere benutting en verbreding van die wegen teneinde filevorming tegen te gaan;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1. (definitie)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
b. wegaanpassingsbesluit: het besluit, bedoeld in artikel 4;
c. geluidproductieplafond: geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.1 van de Wet milieubeheer;
d. referentiepunt: referentiepunt als bedoeld in artikel 11.19 van de Wet milieubeheer;
e. geluidsgevoelig object: geluidsgevoelig object als bedoeld in artikel 11.1 van de Wet milieubeheer.
1.
Deze wet is van toepassing op de wegaanpassingsprojecten, opgenomen in de bij deze wet behorende bijlage .
2.
De in het eerste lid genoemde bijlage kan worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur. Een zodanige algemene maatregel van bestuur kan slechts betrekking hebben op de in de bijlage omschreven aard van het project, de wijziging van het aantal rijstroken en de kilometrering.
3.
Een krachtens het tweede lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de Staten-Generaal.
1.
Ten aanzien van de in de bijlage genoemde wegaanpassingsprojecten is de Tracéwet niet van toepassing.
2.
Indien op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport wordt opgesteld ten aanzien van een in de bijlage genoemd wegaanpassingsproject:
a. kan in dat milieueffectrapport, in afwijking van artikel 7.23, eerste lid, onder b, van die wet, volstaan worden met een beschrijving van de voorgenomen activiteit en van de wijze waarop zij zal worden uitgevoerd;
1.
Het wegaanpassingsbesluit bevat ten minste:
a. een beschrijving van het betrokken wegaanpassingsproject, waaronder begrepen de te realiseren rijstroken, en van de wijze waarop het zal worden uitgevoerd;
b. een beschrijving van de gevolgen van het wegaanpassingsproject voor de daarbij betrokken belangen en van de wijze waarop met die belangen rekening is gehouden;
c. de aanduiding op een of meer topografische of geografische kaarten van het verloop en de geografische omvang van het wegaanpassingsproject;
d. hetgeen nodig is ter uitvoering van ter zake van belang zijnde richtlijnen van de Europese Unie;
e. voor zover het betreft de in de bijlage, onder B , opgenomen wegaanpassingsprojecten voor het desbetreffende wegvak een verlaging van de maximum-snelheid van de motorvoertuigen gedurende de periode van openstelling van de extra rijstrook, waarvan de mate en de duur van de verlaging worden bepaald door de ernst van de belasting met betrekking tot geluidhinder en luchtkwaliteit.
2.
Het wegaanpassingsbesluit bevat, voor zover van toepassing, voorts:
a. een beschrijving van maatregelen van landschappelijke, landbouwkundige en ecologische aard;
b. een beschrijving van de werken of bouwwerken die, zonder deel uit te maken van het profiel van een weg, met die weg zijn verbonden en dienen voor de instandhouding dan wel het veilig en doelmatig gebruik daarvan;
c. een opgave van de kabels en leidingen die moeten worden verwijderd voor de uitvoering van het besluit, alsmede, voor zover het betreft waterstaatswerken als bedoeld in artikel 1 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of artikel 1.1 van de Waterwet, voor zover in beheer bij het rijk, de plaats waar zodanige kabels en leidingen zullen worden gelegd;
d. een beschrijving op welke wijze de inpassing van de aan te passen weg in de omgeving zal geschieden, en waar dit in redelijkheid niet kan worden verlangd, welke compenserende maatregelen zullen worden getroffen.
3.
Ter voldoening aan het eerste lid, onder c, wordt gebruik gemaakt van een of meer detailkaarten met een schaal van ten minste 1:2500 en van een of meer overzichtskaarten met een schaal van ten minste 1:20 000.
4.
Onze Minister kan zich bij de vaststelling van het wegaanpassingsbesluit in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.
5.
Het luchtkwaliteitsonderzoek ten behoeve van een wegaanpassingsbesluit wordt beperkt tot het gebied dat zich uitstrekt van de voorafgaande tot en met de eerstvolgende aansluiting op de aan te passen weg en ter weerszijden van dit wegvak tot één kilometer vanuit de meest buiten gelegen rijstroken. Onder aansluiting wordt tevens knooppunt verstaan.
6.
Onze Minister kan nadere regels stellen ten aanzien van de methoden en uitgangspunten voor de beoordeling van effecten van een wegaanpassingsproject.
Artikel 5
Ten aanzien van de in de bijlage , onder A, opgenomen wegaanpassingsprojecten is titel 11.3 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing en bevat het wegaanpassingsbesluit:
a. de beslissing tot het vaststellen of het wijzigen van een geluidproductieplafond voor zover dat wegaanpassingsproject zou leiden tot overschrijding van het geldende geluidproductieplafond, en
b. de referentiepunten ingeval van aanleg of ingeval van verplaatsing van referentiepunten.
1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder akoestische gegevens: de berekening van de 70 dB(A) geluidcontour langs de wegvakken, gebaseerd op de verkeersgegevens over het jaar 2000.
2.
Ten aanzien van wegaanpassingsbesluiten voor de in de bijlage , onder B, opgenomen wegaanpassingsprojecten is titel 11.3 van de Wet milieubeheer niet van toepassing.
3.
Ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde wegaanpassingsprojecten bevat het wegaanpassingsbesluit de akoestische gegevens, alsmede de maatregel, voor zover deze voortvloeit uit het vierde lid.
4.
Indien uit de akoestische gegevens blijkt dat sprake is van een overschrijding van 70 dB(A) bij geluidsgevoelige objecten, wordt in het wegaanpassingsbesluit een geluidreducerende wegdeklaag voorgeschreven, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
5.
Uiterlijk twee jaar na het onherroepelijk worden van het wegaanpassingsbesluit stelt Onze Minister ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde wegaanpassingsprojecten een plan op voor de te treffen maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting die de betrokken geluidsgevoelige objecten vanwege de weg ondervinden. Artikel 4, vierde lid, met uitzondering van het bepaalde onder b en c, is van overeenkomstige toepassing op het plan.
6.
Het plan bevat voorts:
a. de beslissing tot het vaststellen of het wijzigen van een geluidproductieplafond voor zover aanleg of wijziging zou leiden tot overschrijding van het geldende geluidproductieplafond, en
b. de referentiepunten ingeval van aanleg of ingeval van verplaatsing van referentiepunten.
7.
Het plan bepaalt de termijn waarbinnen de in het vijfde lid bedoelde maatregelen in uitvoering worden genomen.
8.
Vanaf het tijdstip waarop het wegaanpassingsbesluit onherroepelijk is geworden tot het tijdstip waarop de maatregelen, bedoeld in het vijfde lid, zijn uitgevoerd, geldt voor de betreffende referentiepunten een vrijstelling van artikel 11.20 van de Wet milieubeheer.
9.
Voor zover het plan en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het plan voor de uitvoering daarvan als omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Bij de toepassing van artikel 2.10 van die wet wordt onder bestemmingsplan of beheersverordening mede het plan begrepen. Artikel 11, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
10.
Op de voorbereiding van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
1.
Op de voorbereiding van het wegaanpassingsbesluit en de besluiten ter uitvoering van het wegaanpassingsbesluit, met uitzondering van de plannen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, en de besluiten inzake onteigening en nadeelcompensatie en besluiten krachtens de Belemmeringenwet Privaatrecht , is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:
a. in afwijking van artikel 3:11, eerste lid, van die wet de aanvragen tot het nemen van de bedoelde uitvoeringsbesluiten ter inzage worden gelegd;
b. de ingevolge artikel 3:12 van die wet vereiste kennisgevingen worden samengevoegd in één kennisgeving, welke wordt gedaan door Onze Minister;
c. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.
2.
Onze Minister draagt ervoor zorg dat zo spoedig mogelijk na het opstellen van een ontwerp van een wegaanpassingsbesluit bij de bevoegde bestuursorganen de aanvragen worden ingediend tot het nemen van de besluiten die nodig zijn met het oog op de uitvoering van het wegaanpassingsbesluit.
3.
Onze Minister zendt gelijktijdig het ontwerp-wegaanpassingsbesluit alsmede een afschrift van de aanvragen aan de betrokken bestuursorganen.
1.
Onze Minister bevordert een gecoördineerde voorbereiding van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde besluiten.
2.
Onze Minister kan van andere betrokken bestuursorganen de medewerking vorderen die voor het welslagen van de coördinatie nodig is. Die bestuursorganen verlenen de van hen gevorderde medewerking.
1.
Onze Minister stelt het wegaanpassingsbesluit vast binnen tien weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken. Indien krachtens het vierde lid toepassing wordt gegeven aan artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 of toepassing wordt gegeven aan het vijfde lid wordt het wegaanpassingsbesluit vastgesteld mede in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Indien niet binnen drie weken na het daartoe strekkende verzoek van Onze Minister overeenstemming is bereikt tussen Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit legt Onze Minister dit voor aan Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken.
2.
Indien het wegaanpassingsbesluit niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn wordt vastgesteld, deelt Onze Minister dit voor het verstrijken daarvan onder vermelding van de reden mee aan de Staten-Generaal.
3.
De betrokken bestuursorganen zenden binnen de in het eerste lid bedoelde termijn ontwerpen van de besluiten ter uitvoering van het wegaanpassingsbesluit aan Onze Minister.
4.
De artikelen 19d en 19kc van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn niet van toepassing op handelingen waarop het wegaanpassingsbesluit betrekking heeft.
Indien die handelingen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied als bedoeld in die wet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor dat gebied, zijn de artikelen 19j, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, en 19kd van die wet, en het krachtens artikel 19kb, eerste lid, van die wet bepaalde, van overeenkomstige toepassing op het vaststellen van een wegaanpassingsbesluit.
5.
Artikel 16, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet van toepassing op handelingen waarop het wegaanpassingsbesluit betrekking heeft. Indien die handelingen plaatsvinden in een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van die wet, of daarbuiten in de gevallen, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, en de handelingen schadelijk kunnen zijn voor de waarden, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, betrekt Onze Minister bij de besluitvorming over stelt het wegaanpassingsbesluit het belang van bescherming van de waarden van het beschermde natuurmonument.
6.
Artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet van toepassing op de vaststelling van het wegaanpassingsbesluit indien de handelingen waarop het wegaanpassingsbesluit betrekking heeft, zijn opgenomen in een beheerplan als bedoeld in artikel 19a of  19b van die wet, of in het programma op grond van artikel 19kh, vijfde lid, en die handelingen overeenkomstig dat plan of dat programma worden uitgevoerd.
1.
Onze Minister is bevoegd om hangende het beroep tegen een wegaanpassingsbesluit, een besluit tot wijziging van dat wegaanpassingsbesluit eerste lid, vast te stellen.
2.
In afwijking van artikel 7, eerste lid, is op het besluit, bedoeld in het eerste lid, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing, indien het een wijziging van ondergeschikte aard betreft. Het wijzigingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld uiterlijk tien dagen voor de zitting, die plaatsvindt ten behoeve van de beoordeling van het bestreden besluit.
3.
Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op het besluit, bedoeld in het eerste lid.
1.
De betrokken bestuursorganen nemen de besluiten ter uitvoering van het wegaanpassingsbesluit binnen zes weken na bekendmaking van het wegaanpassingsbesluit en zenden deze besluiten onmiddellijk toe aan Onze Minister.
2.
De in het eerste lid bedoelde termijn treedt in de plaats van de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voor die besluiten bepaalde beslistermijnen.
3.
Indien een bestuursorgaan van een provincie, een gemeente of een waterschap of een ander openbaar lichaam, dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen op een aanvraag als bedoeld in artikel 7, tweede lid, niet of niet tijdig een ontwerp-besluit op de aanvraag aan Onze Minister zendt, dan wel niet of niet tijdig op de aanvraag beslist, dan wel een beslissing neemt die naar het oordeel van Onze Minister wijziging behoeft, kan Onze Minister een beslissing op de aanvraag nemen. In het laatste geval treedt zijn besluit in de plaats van het besluit van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien Onze Minister voornemens is zelf een beslissing op de aanvraag te nemen, pleegt hij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
4.
Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtshalve te nemen besluiten.
5.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van andere besluiten dan die ter uitvoering van het wegaanpassingsbesluit, welke zijn gericht op de realisering van het desbetreffende wegaanpassingsproject.
6.
Indien bij de toepassing van het derde lid de beslissing op een aanvraag wordt genomen door Onze Minister, stort het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen op de aanvraag, de ter zake ontvangen leges in 's Rijks kas.
7.
De in artikel 7, tweede lid, bedoelde besluiten worden gelijktijdig door Onze Minister bekendgemaakt.
1.
Voor het gebied dat is begrepen in een vastgesteld wegaanpassingsbesluit geldt dat besluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening.
2.
Voor zover het wegaanpassingsbesluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 3.7, vijfde en zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing.
3.
Het wegaanpassingsbesluit geldt niet langer als voorbereidingsbesluit indien voor het in het eerste lid bedoelde gebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het wegaanpassingsbesluit van kracht is geworden.
4.
Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet ter uitvoering van het wegaanpassingsbesluit.
5.
Indien ter uitvoering van het wegaanpassingsbesluit handelingen worden verricht waarvoor krachtens artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994 een verkeersbesluit is vereist, is dat artikel niet van toepassing.
6.
Voor zover het wegaanpassingsbesluit en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het besluit voor de uitvoering daarvan als omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Bij de toepassing van artikel 2.10 van die wet wordt onder bestemmingsplan of beheersverordening mede het wegaanpassingsbesluit begrepen.
7.
Voor zover een bestemmingsplan, een beheersverordening of een ander besluit voor de uitvoering van werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist, geldt zodanige eis niet in het gebied dat is begrepen in een vastgesteld wegaanpassingsbesluit.
8.
De gemeenteraad stelt binnen een jaar nadat het wegaanpassingsbesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het wegaanpassingsbesluit vast. Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in het wegaanpassingsbesluit kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan.
9.
Indien een bestemmingsplan in strijd is met een onherroepelijk wegaanpassingsbesluit en het bestemmingsplan nog niet is aangepast aan het wegaanpassingsbesluit, is het gemeentebestuur verplicht aan degenen die inzage verlangen in zodanig bestemmingsplan, tevens inzage te verlenen in het ten aanzien van het door dat plan bestreken gebied vastgestelde wegaanpassingsbesluit.
Artikel 12. (verval van rechtswege)
Het wegaanpassingsbesluit vervalt van rechtswege indien het niet binnen twee jaar na het tijdstip waarop het onherroepelijk is geworden in uitvoering is genomen.
Artikel 13. (beroepstermijn)
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een wegaanpassingsbesluit en de besluiten ter uitvoering van een wegaanpassingsbesluit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aan met ingang van de dag na die waarop de in artikel 10, zevende lid, bedoelde bekendmaking is geschied.
1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist op de beroepen tegen de in artikel 13 bedoelde besluiten binnen twaalf weken na ontvangst van de desbetreffende verweerschriften.
2.
In bijzondere omstandigheden kan de Afdeling bestuursrechtspraak deze termijn met ten hoogste twaalf weken verlengen.
1.
Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van oordeel is dat het beroep tegen het wegaanpassingsbesluit gegrond is, kan zij een tussenuitspraak doen, waarbij zij Onze Minister in de gelegenheid stelt om de gebreken weg te nemen.
2.
In haar tussenuitspraak stelt de Afdeling vast in welk opzicht het beroep gegrond is. Afdeling 8.2.6, met uitzondering van artikel 8:72, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. De Afdeling vermeldt een termijn binnen welke de gebreken moeten zijn weggenomen. De Afdeling kan door middel van een wijziging van de tussenuitspraak de termijn op verzoek van Onze Minister verlengen.
3.
Indien Onze Minister aangeeft geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om de gebreken weg te nemen dan wel de termijn die daarvoor geldt, laat verstrijken, wordt het onderzoek geacht te zijn gesloten op de dag van ontvangst van de mededeling van Onze Minister dan wel op de dag dat de bedoelde termijn is verstreken.
4.
Onze Minister stelt de Afdeling schriftelijk in kennis van de wijze waarop de gebreken zijn weggenomen.
5.
De Afdeling stelt de andere partijen in de gelegenheid binnen een door haar te stellen termijn schriftelijk te reageren op de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid.
6.
Indien de Afdeling een onderzoek ter zitting nodig acht, deelt zij dit zo spoedig mogelijk aan partijen mede.
1.
Ten aanzien van de verlegging van kabels en leidingen, verband houdende met de uitvoering van een wegaanpassingsbesluit, is geen concessie of een erkenning als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht vereist.
2.
Indien voor de verlegging van kabels en leidingen, verband houdende met de uitvoering van een wegaanpassingsbesluit, toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht noodzakelijk is:
1°. een andere plaats of gemeente aanwijzen waar de zitting plaatsvindt;
2°. bepalen dat de zitting wordt geleid door een door Onze Minister aan te wijzen persoon;
b. worden in afwijking van de artikelen 2, zevende lid, en 3, derde lid, juncto 2, zevende lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht gedeputeerde staten niet gehoord;
c. geldt in plaats van artikel 4 van de Belemmeringenwet Privaatrecht dat de werking van een besluit als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of artikel 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht opgeschort wordt totdat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken.
3.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist op beroepen tegen besluiten als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of artikel 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht binnen twaalf weken na ontvangst van de desbetreffende verweerschriften.
1.
Onteigening van onroerende zaken en van rechten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de onteigeningswet ten behoeve van de uitvoering van het wegaanpassingsbesluit geschiedt ingevolge het besluit, bedoeld in artikel 72a van de onteigeningswet, met dien verstande dat over het in artikel 72a van de onteigeningswet bedoelde besluit de Raad van State niet wordt gehoord.
2.
De in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan geschieden nadat het wegaanpassingsbesluit is vastgesteld.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de onteigeningswet kan het vonnis van onteigening van de rechtbank niet eerder in de openbare registers worden ingeschreven dan nadat het wegaanpassingsbesluit onherroepelijk is geworden.
4.
In aanvulling op de artikelen 54n en 59 van de onteigeningswet is ten behoeve van de in het derde lid bedoelde inschrijving een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dan wel een verklaring van de Secretaris van de Raad van State nodig, waaruit blijkt dat het wegaanpassingsbesluit onherroepelijk is geworden.
1.
Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een onherroepelijk wegaanpassingsbesluit, een onherroepelijk besluit ter uitvoering van een wegaanpassingsbesluit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, of een onherroepelijk plan als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of op andere wijze is verzekerd, kent Onze Minister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.
Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening blijft buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.
3.
Onze Minister kan nadere regels geven omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.
Artikel 19. (evaluatie)
Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel 21. (inwerkingtreding)
Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 22. (citeertitel)
Deze wet wordt aangehaald als: Spoedwet wegverbreding.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 2 juni 2003
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Uitgegeven de vierentwintigste juni 2003
De Minister van Justitie,