Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Algemene bepalingen
+ Aanmelding en toezicht
+ Strafbepalingen
+ Overgangs- en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Parlement
Documenten bij de totstandkoming van (deze versie van) de wet.

Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Pleegkinderenwet

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2015. U leest nu de tekst die gold op -.
Wet van 21 december 1951, houdende voorzieningen betreffende het toezicht op de verzorging en opvoeding van pleegkinderen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen met betrekking tot het toezicht op de verzorging en opvoeding van pleegkinderen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet en de tot haar uitvoering gegeven voorschriften wordt verstaan onder:
1. pleegkind: een door aspirant-adoptiefouders opgenomen buitenlands kind als bedoeld in artikel 1 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie ( Stb. 1988, 566), dan wel een minderjarige die bij anderen dan zijn ouders, voogd of bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad wordt verzorgd en opgevoed, met dien verstande, dat daaronder niet is begrepen:
a. een minderjarige, op wiens verzorging en opvoeding krachtens de bepalingen van een andere wet toezicht wordt uitgeoefend door anderen dan zijn ouders of voogd;
b. een minderjarige, die verzorgd en opgevoed wordt in een inrichting, welke, wat betreft de verzorging en opvoeding van de daarin verblijvende minderjarigen, aan toezicht krachtens de bepalingen van een andere wet is onderworpen;
c. een minderjarige, die verzorgd en opgevoed wordt in een inrichting, welke door Ons van het toezicht ingevolge de bepalingen van deze wet is vrijgesteld, dan wel behoort tot een groep van inrichtingen, die door Ons, de Raad van State gehoord, van dit toezicht is vrijgesteld;
2. ambtenaar van de raad voor de kinderbescherming: de directeur, een plaatsvervangend directeur of een door de directeur aangewezen ambtenaar van de raad voor de kinderbescherming.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze wet en de tot haar uitvoering gegeven voorschriften worden onder hoofd van een inrichting begrepen bestuurders, ondernemers en beheerders van een inrichting.
Artikel 3
De verplichtingen, voortvloeiende uit deze wet en de tot haar uitvoering gegeven voorschriften, voor zover niet aan anderen opgedragen, rusten op degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen, dan wel op het hoofd van een inrichting, waarin een of meer pleegkinderen worden verzorgd en opgevoed, en bij ontstentenis of afwezigheid van dit hoofd op degene die de feitelijke leiding in de inrichting uitoefent.
Artikel 4
Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de voorwaarden, waaraan de verzorging en opvoeding van een pleegkind moet voldoen, alsmede betreffende de uitoefening van het toezicht op de verzorging en opvoeding.
1.
Degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen en het hoofd van een inrichting, waarin een pleegkind wordt verzorgd en opgevoed, zijn verplicht van deze opneming binnen een week schriftelijk kennis te geven aan burgemeester en wethouders van gemeente, waarin het pleegkind verblijft, op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze.
2.
Op gelijke wijze moet worden kennis gegeven van het vertrek, alsmede van het overlijden van een pleegkind.
Artikel 6
Elke kennisgeving krachtens het voorgaande artikel gedaan, wordt door burgemeester en wethouders onverwijld doorgezonden aan de raad voor de kinderbescherming.
1.
Na ontvangst van een kennisgeving, bedoeld in artikel 5, eerste lid, stelt de raad voor de kinderbescherming een onderzoek in naar het pleegkind en het gezin of de inrichting, waarin het wordt verzorgd en opgevoed.
2.
Een onderzoek in het pleeggezin of de inrichting, waarin het kind wordt verzorgd en opgevoed, vindt niet plaats, tenzij er een redelijk vermoeden bestaat, dat er in het pleeggezin of de inrichting misstanden heersen of dreigen te ontstaan.
1.
Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften zijn belast de ambtenaren van de raad voor de kinderbescherming.
2.
De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:17, 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.
De toezichthouder is bevoegd van degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen of het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft, te vorderen het pleegkind te tonen.
Artikel 9
De toezichthouder is bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien redelijkerwijs kan worden vermoed dat aldaar een pleegkind wordt verzorgd en opgevoed.
Artikel 10
Indien gebleken is, dat het belang van een pleegkind zulks bepaaldelijk vordert, kan de raad voor de kinderbescherming besluiten, dat het niet langer in het gezin of de inrichting, waarin het wordt verzorgd en opgevoed, zal mogen verblijven.
Artikel 11
Indien gegronde vrees voor verwaarlozing van de belangen van een of meer pleegkinderen bestaat, tengevolge van ernstige nalatigheid in de naleving van de bepalingen dezer wet of de tot haar uitvoering gegeven voorschriften, dan wel tengevolge van de omstandigheid, dat het gezin of de inrichting niet of niet langer voldoet aan de ter uitvoering van deze wet gegeven voorschriften, kan de raad voor de kinderbescherming besluiten, dat in het gezin of de inrichting geen pleegkinderen mogen worden verzorgd en opgevoed.
1.
De raad voor de kinderbescherming is bevoegd het van kracht worden van een door hem op grond van de artikelen 10 of 11 genomen besluit afhankelijk te stellen van voorwaarden, binnen een in het besluit te stellen termijn te vervullen door degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen of het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft. Deze voorwaarden kunnen slechts betrekking hebben op de juiste naleving van de bepalingen dezer wet of de tot haar uitvoering gegeven voorschriften.
2.
Wanneer degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen of het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft niet binnen de gestelde termijn aan de voorwaarden heeft voldaan, kan de raad voor de kinderbescherming beslissen, dat zijn besluit van kracht is geworden.
Artikel 13
Degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen gezamenlijk of het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft kunnen, op grond van gewijzigde omstandigheden, ingetreden nadat een besluit, bedoeld in de artikelen 10, 11 of 12, tweede lid, onherroepelijk is geworden, aan de raad voor de kinderbescherming verzoeken zijn besluit in te trekken.
1.
Een op grond van artikel 10, 11, 12, tweede lid, of 13 genomen besluit wordt bij exploit bekendgemaakt aan degenen die de verzorging en opvoeding van het pleegkind op zich hebben genomen of van het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft en aan hen die het ouderlijk gezag of de voogdij over de minderjarigen uitoefenen; van het besluit wordt mededeling gedaan door toezending van een afschrift aan burgemeester en wethouders.
2.
In gevallen van dringende noodzaak is de raad voor de kinderbescherming bevoegd te beslissen, dat zijn besluit onmiddellijk na de betekening van kracht is.
3.
Zodanig besluit verliest zijn kracht, indien de raad voor de kinderbescherming niet binnen twee dagen na de betekening de bekrachtiging van het besluit aan de rechtbank verzoekt.
4.
De behandeling van dit verzoek geschiedt binnen veertien dagen na de indiening daarvan. Het bepaalde in artikel 16 vindt daarop overeenkomstige toepassing.
1.
Degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen gezamenlijk, het hoofd van de inrichting, alsmede zij die het ouderlijk gezag of de voogdij over de minderjarigen uitoefenen, kunnen binnen veertien dagen na betekening van het in het voorgaande artikel bedoelde exploit aan de rechtbank de vernietiging verzoeken van een besluit door de raad voor de kinderbescherming genomen krachtens de artikelen 10, 11 of 12, tweede lid. De in het eerste lid van artikel 14 bedoelde mededeling vermeldt deze bevoegdheid.
2.
Gelijke bevoegdheid hebben degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen gezamenlijk, alsmede het hoofd van de inrichting bij afwijzing van een verzoek tot intrekking van een besluit van de raad voor de kinderbescherming.
1.
De rechtbank beslist na verhoor of behoorlijke oproeping van de verzoeker, de raad voor de kinderbescherming, degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen, het hoofd van de inrichting en hen, die het ouderlijk gezag of de voogdij over de minderjarigen uitoefenen, alsmede van hen, die het kind in het gezin of de inrichting hebben geplaatst.
2.
De behandeling der zaak, waaraan de kinderrechter deelneemt, vindt plaats met gesloten deuren. De rechtbank kan om bijzondere redenen toegang tot de terechtzitting verlenen.
3.
Op straffe van nietigheid wordt de met redenen omklede beschikking in het openbaar uitgesproken.
4.
Tegen de beschikking der rechtbank staat generlei voorziening open, behoudens cassatie in het belang der wet.
5.
Voor de toepassing van de artikelen 14, 15 en 16 is bevoegd de rechtbank van het arrondissement waarin het gezin is gevestigd of de inrichting is gelegen.
6.
De raad voor de kinderbescherming deelt de beschikking der rechtbank onverwijld bij aangetekende brief aan burgemeester en wethouders mede.
Artikel 17
De in het vorige artikel bedoelde beslissing wordt niet gegeven, dan nadat ook de minderjarige van twaalf jaren of ouder gehoord of behoorlijk opgeroepen is, tenzij dit in verband met de lichamelijke of geestelijke toestand van het kind niet mogelijk is. De rechter bepaalt de wijze waarop de minderjarige wordt opgeroepen, alsmede de wijze waarop en de plaats waar het verhoor kan geschieden. Artikel 802 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 18
De raad voor de kinderbescherming is bevoegd om bij de uitoefening van zijn taak krachtens deze wet opdrachten te geven aan organen en personen, die werkzaam zijn op het gebied der kinderbescherming, der volksgezondheid of dergelijk gebied, en bereid zijn bij de uitvoering van deze wet medewerking te verlenen.
Artikel 19
Het is verboden een pleegkind in een gezin of inrichting te verzorgen en op te voeden in strijd met een van kracht geworden besluit van de raad voor de kinderbescherming, genomen op grond van de artikelen 10, 11 of 12, tweede lid.
1.
Overtreding van de artikelen 5, 19 of 23 wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.
2.
Niet strafbaar is de bestuurder, ondernemer of beheerder ener inrichting, van wie blijkt, dat hij de nodige maatregelen heeft genomen ter verzekering van de naleving der verplichtingen, voortvloeiende uit deze wet en de tot haar uitvoering gegeven voorschriften.
3.
Bij herhaling binnen twee jaar na een onherroepelijke veroordeling wegens overtreding van een der in het eerste lid genoemde artikelen kan hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie worden opgelegd. In dat geval kan de rechter tevens de openbaarmaking van de uitspraak gelasten. Onder onherroepelijke veroordeling wordt mede verstaan een onherroepelijke veroordeling door een strafrechter in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens soortgelijke feiten.
Artikel 21
De in deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.
1.
Met de opsporing van de bij artikel 20 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren van de raad voor de kinderbescherming. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2.
De artikelen 8, derde lid en 9 zijn van toepassing.
3.
De artikelen 5:15, 5:16 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 23
Een schriftelijke kennisgeving aan burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 5, betreffende pleegkinderen, die in gezinnen of inrichtingen worden verzorgd en opgevoed ten tijde van het in werking treden van deze wet, moet worden gedaan binnen drie maanden na dit in werking treden.
Artikel 24
Met de uitvoering van deze wet is belast Onze Minister van Justitie.
Artikel 25
Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip.
Artikel 26
Deze wet kan worden aangehaald onder de titel "Pleegkinderenwet".
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 21 December 1951
De Minister van Justitie,
De Minister van Sociale Zaken,
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Uitgegeven de vijftiende Januari 1952.
De Minister van Justitie,