Wet van 3 maart 1960, tot wering van besmettelijke ziekten bij nertsen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de algemene maatregel van bestuur van 21 november 1959, Stb. 427, tot wering van besmettelijke ziekten bij nertsen, ingevolge artikel 49 van de Veewet behoort te worden vervangen door een regeling bij de wet;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
Deze wet verstaat onder "Minister": Onze Minister van Landbouw en Visserij.
1.
Tot wering van besmettelijke ziekten bij nertsen kan Onze Minister de in- en doorvoer van levende nertsen alsmede dode nertsen en delen daarvan, andere dan de pels, uit alle of uit bepaald aangewezen landen verbieden of slechts voorwaardelijk toestaan.
2.
Indien de in- of doorvoer is toegestaan onder voorwaarde van voorafgaand onderzoek, wordt voor dat onderzoek vergoeding van kosten geheven naar een door Onze Minister vast te stellen tarief.
Artikel 3
Ten aanzien van de bestrijding van door Onze Minister aangewezen besmettelijke ziekten van nertsen zijn de artikelen 15-32 en 36-38 van de
Veewet van overeenkomstige toepassing.
1.
Overtreding van het bepaalde krachtens deze wet wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van de eerste categorie.
2.
De in het vorige lid strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.
Artikel 5
Deze wet kan worden aangehaald als: Nertsen-Ziektenwet.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 3 maart 1960
De Minister van Landbouw en Visserij,
Uitgegeven de vijfentwintigste maart 1960.
De Minister van Justitie a.i.,