1.
De instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep – met uitzondering van de overheid – en de Wereldomroep leggen financiële rekening en verantwoording af aan het Commissariaat voor de Media ten behoeve van de rechtmatigheidstoetsing van de uitgaven. Zij doen daartoe jaarlijks voor 1 mei hun jaarrekening toekomen aan het Commissariaat. Het boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar.
2.
De instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep – met uitzondering van de overheid – doen jaarlijks voor 1 mei een afschrift van hun jaarrekening over het voorafgaande boekjaar toekomen aan de raad van bestuur. De raad van bestuur zendt voor 1 juni zijn opmerkingen met betrekking tot de jaarrekeningen aan het Commissariaat.
3.
Titel 9 van het Tweede Boek van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing op de instellingen, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat zij de winst- en verliesrekening vervangen door een exploitatierekening; op deze rekening zijn de bepalingen omtrent de winst- en verliesrekening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. Bepalingen omtrent winst en verlies zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op het exploitatiesaldo.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inrichting van de jaarrekening.
6.
Het Commissariaat brengt als onderdeel van het financieel verslag, bedoeld in
artikel 12, tweede lid, verslag uit over de rechtmatigheidstoetsing, bedoeld in het eerste lid.
1.
Indien het bedrag dat aan een instelling die zendtijd heeft verkregen voor landelijke omroep, ter beschikking is gesteld voor de verzorging van haar televisieprogramma, onderscheidenlijk radioprogramma, en activiteiten als bedoeld in
artikel 13c, derde lid, de blijkens de jaarrekening daarvoor gemaakte kosten te boven gaat, wordt het resterende deel door die instelling gereserveerd ter besteding aan het doel waarvoor het bedrag oorspronkelijk ter beschikking was gesteld, onverminderd
artikel 104, vierde lid. De raad van bestuur kan voor deze reserveringen een maximum per categorie instellingen vaststellen. Indien het deel van het ter beschikking gestelde bedrag dat niet nodig is om de kosten te dekken, groter is dan het in de vorige zin bedoelde maximum, wordt het verschil door de instelling terugbetaald aan de raad van bestuur.
2.
Indien het bedrag dat krachtens
artikel 108 d , eerste, tweede, onderscheidenlijk derde lid, aan de Wereldomroep ter beschikking is gesteld, de blijkens de jaarrekening gemaakte kosten te boven gaat, wordt het resterende deel door de Wereldomroep gereserveerd ter besteding aan het doel waarvoor het bedrag oorspronkelijk ter beschikking was gesteld. Het Commissariaat voor de Media kan voor deze reserveringen een maximum vaststellen. Indien het deel van het ter beschikking gestelde bedrag dat niet nodig is om de kosten te dekken, groter is dan het in de vorige zin bedoelde maximum, wordt het verschil door de instelling terugbetaald aan het Commissariaat.
3.
Voor zover ter beschikking gestelde bedragen zijn gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn gegeven:
a.
betaalt de instelling op eerste vordering van het Commissariaat deze bedragen terug aan de raad van bestuur, tenzij het de Stichting of de Wereldomroep betreft;
b.
betaalt de Stichting of de Wereldomroep op eerste vordering van het Commissariaat deze bedragen terug aan het Commissariaat;
d.
betaalt, indien de in onderdeel c bedoelde gelden met instemming van de raad van bestuur zijn gebruikt, de raad van bestuur op eerste vordering van het Commissariaat deze bedragen terug aan het Commissariaat.
4.
Indien de toewijzing van zendtijd aan een instelling wordt beëindigd, betaalt zij de reserveringen, bedoeld in het eerste lid, en de ter beschikking gestelde bedragen, voor zover deze niet zijn gebruikt overeenkomstig
artikel 104, op eerste vordering aan de raad van bestuur terug.
1.
Indien met toepassing van deze wet een bijdrage in investeringen is verleend aan een instelling die zendtijd voor landelijke omroep heeft verkregen, betaalt de instelling bij vervreemding van het desbetreffende onroerend goed of bij beëindiging van de haar toegewezen zendtijd de vergoeding terug aan de raad van bestuur. De terug te betalen bijdrage wordt evenwel verminderd met de door de raad van bestuur vast te stellen afschrijvingspercentages voor elk vol jaar dat is verstreken sedert de vergoeding is gegeven. Terugbetaalde vergoedingen worden aangewend ter versterking van de programmering en de coördinatie;
artikel 101, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien met toepassing van deze wet een bijdrage in investeringen is verleend aan een instelling die zendtijd voor regionale omroep heeft verkregen, betaalt de instelling bij vervreemding van het desbetreffende onroerend goed of bij beëindiging van de haar toegewezen zendtijd de vergoeding terug aan het Commissariaat voor de Media. De terug te betalen bijdrage wordt evenwel verminderd met de door het Commissariaat vast te stellen afschrijvingspercentages voor elk vol jaar dat is verstreken sedert de vergoeding is gegeven. Terugbetaalde vergoedingen worden aangewend ter bestrijding van de kosten, bedoeld in
artikel 28, met uitzondering van de kosten, bedoeld in
artikel 28, onderdeel d.
1.
Indien een instelling die zendtijd voor landelijke omroep heeft verkregen, haar jaarrekening niet tijdig aan het Commissariaat voor de Media doet toekomen, vermindert de raad van bestuur op eerste verzoek van het Commissariaat de verstrekking van de bevoorschotting, bedoeld in
artikel 106, eerste lid, met twintig procent. Indien een instelling ondanks herhaalde aanmaningen van het Commissariaat in gebreke blijft met het indienen van haar jaarrekening, kan het Commissariaat de raad van bestuur verzoeken de verstrekking van de bevoorschotting verder te verminderen of te beëindigen. De raad van bestuur voldoet terstond aan een dergelijk verzoek.
2.
Indien de Wereldomroep zijn jaarrekening niet tijdig aan het Commissariaat doet toekomen, vermindert het Commissariaat de verstrekking van de bevoorschotting, bedoeld in
artikel 108 e , eerste lid, met twintig procent. Indien de Wereldomroep ondanks herhaalde aanmaningen van het Commissariaat in gebreke blijft met het indienen van zijn jaarrekening, kan het Commissariaat de verstrekking van de bevoorschotting verder verminderen of beëindigen.
1.
Deze paragraaf is op kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag slechts van toepassing, voor zover het betreft de activiteiten en financiën die betrekking hebben op de omroepactiviteiten.
2.
Deze paragraaf is niet van toepassing op politieke partijen.
Artikel 110
De instellingen die zendtijd hebben verkregen voorzien op onafhankelijke wijze in publieke omroep door verzorging van publieke omroepprogramma's. Daartoe hebben de instellingen die zendtijd hebben verkregen op de wijze zoals geregeld in deze wet aanspraak op bekostiging uit 's Rijks kas die een kwalitatief hoogwaardige programmering mogelijk maakt en waardoor continuïteit van financiering gewaarborgd is.
1.
Ter uitvoering van
artikel 110 en ter bestrijding van de overige kosten genoemd in
artikel 28, met uitzondering van de onder d bedoelde, wordt onder de naam rijksomroepbijdrage jaarlijks door Onze Minister een bedrag beschikbaar gesteld.
2.
De in het eerste lid bedoelde rijksomroepbijdrage bestaat ten minste uit het bedrag van de in het jaar 1998 door de Dienst omroepbijdragen op grond van de toen geldende bepalingen van deze wet aan Onze Minister afgedragen inkomsten. Onze Minister stelt het in de vorige volzin bedoelde bedrag jaarlijks bij met de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het desbetreffende jaar geraamde index voor de groei van het aantal huishoudens in Nederland en met de door het Centraal Planbureau voor het desbetreffende jaar geraamde consumentenprijsindex.
3.
Het op grond van het tweede lid vastgestelde bedrag van de rijksomroepbijdrage wordt verminderd met € 92,448 miljoen.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het eerste tot en met derde lid.
5.
Aan de beschikbaarheid van de rijksomroepbijdrage worden geen andere voorwaarden gesteld dan de voorwaarden die bij of krachtens deze wet zijn of kunnen worden gesteld.
6.
Het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt verlaagd met het bedrag dat over het kalenderjaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit artikellid ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII), onderdeel Media, beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van regionale omroep.