{**}
Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Begripsbepalingen
+ Hoofdstuk II. Het Commissariaat voor de Media
- Hoofdstuk III. De publieke omroep
+ HOOFDSTUK IV. DE COMMERCIËLE OMROEP
+ Hoofdstuk IVA. Evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving
+ Hoofdstuk V. De Wereldomroep
+ Hoofdstuk VI. Het uitzenden van programma’s
+ Hoofdstuk VII. Het Bedrijf
+ Hoofdstuk VIII. Financiering
+ Hoofdstuk IX. Steunmaatregelen voor persorganen
+ Hoofdstuk X. Bestuursrechtelijke handhaving door het commissariaat voor de media
+ Hoofdstuk XI. Overgangs- en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Parlement
Documenten bij de totstandkoming van (deze versie van) de wet.

Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Mediawet

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2009. U leest nu de tekst die gold op -.
1.
De omroepverenigingen die een erkenning hebben verkregen, hebben jaarlijks de beschikking over de volgende hoeveelheid zendtijd:
a. omroepverenigingen waarvan het Commissariaat bij de erkenningverlening heeft vastgesteld dat zij 300 000 of meer leden hebben: 650 uren voor televisie en 3000 uren voor radio;
b. omroepverenigingen waarvan het Commissariaat bij de erkenningverlening heeft vastgesteld dat zij ten minste 150 000, doch minder dan 300 000 leden hebben: 325 uren voor televisie en 1500 uren voor radio.
2.
De omroepverenigingen die een voorlopige erkenning hebben verkregen, hebben jaarlijks de beschikking over 100 uren zendtijd voor televisie en 450 uren zendtijd voor radio.
3.
De educatieve omroepinstelling die een erkenning heeft verkregen, heeft jaarlijks de beschikking over 500 uren zendtijd voor televisie en 475 uren zendtijd voor radio.
4.
De omroepverenigingen en de educatieve omroepinstelling zijn gerechtigd meer zendtijd te gebruiken dan de zendtijd, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan het aantal uren zendtijd voor televisie, onderscheidenlijk radio, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden herzien indien het aantal omroepverenigingen die een erkenning of een voorlopige erkenning hebben verkregen, daartoe aanleiding geeft.
1.
De Programmastichting heeft per jaar de beschikking over 650 uren zendtijd voor televisie en 3000 uren zendtijd voor radio.
2.
De Programmastichting is gerechtigd meer zendtijd te gebruiken dan de zendtijd, bedoeld in het eerste lid.
1.
De Stichting heeft per jaar de beschikking over 1.300 uren zendtijd voor televisie en 1.500 uren zendtijd voor radio.
2.
De Stichting is gerechtigd meer zendtijd te gebruiken dan de zendtijd, bedoeld in het eerste lid.
3.
De Stichting heeft tevens, met uitsluiting van de andere instellingen die zendtijd hebben verkregen, de beschikking over zendtijd voor een teletekstprogramma voor landelijke omroep. Deze zendtijd is gelijk aan de tijd dat door middel van de desbetreffende omroepzenders het programma van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, of een toetsbeeld wordt uitgezonden.
4.
In afwijking van het derde lid, is het toegestaan dat de Stichting Etherreclame, met inachtneming van artikel 39 b , een deel van de zendtijd voor het teletekstprogramma voor landelijke omroep gebruikt.
Artikel 39b
De Stichting Etherreclame heeft per jaar de beschikking over een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage van de totale gebruikte zendtijd voor landelijke omroep. Dit percentage is niet hoger dan tien en kan verschillen voor televisie en voor radio.
1.
Onze Minister stelt jaarlijks vast hoeveel zendtijd voor landelijke televisie-omroep, onderscheidenlijk radio-omroep, beschikbaar is voor de instellingen die in aanmerking komen voor toewijzing van zendtijd voor landelijke omroep door het Commissariaat voor de Media overeenkomstig de artikelen 39f tot en met 39h.
2.
Het Commissariaat voor de Media wijst de zendtijd, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks toe.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de periode waarin en de wijze waarop aanvragen voor toewijzing van zendtijd worden ingediend, de termijn waarbinnen besluiten op een aanvraag worden genomen, en het tijdstip waarop de toewijzing van zendtijd in werking treedt.
1.
Het Commissariaat voor de Media kan eenmaal in de vijf jaren voor een periode van vijf jaren zendtijd voor landelijke omroep toewijzen aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag, dan wel aan rechtspersonen waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken. De zendtijd vervalt na afloop van deze periode.
2.
De kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag die zendtijd hebben verkregen, zijn gerechtigd de verzorging van hun programma’s op te dragen aan hetzij de Stichting, hetzij een omroepvereniging die zendtijd heeft verkregen, hetzij een door hen in het leven geroepen orgaan.
1.
Het Commissariaat voor de Media wijst zendtijd voor landelijke omroep toe aan politieke partijen die bij de laatstgehouden verkiezing van de Tweede of Eerste Kamer der Staten-Generaal een of meer zetels hebben verworven.
2.
Het Commissariaat voor de Media wijst zendtijd voor landelijke omroep toe aan politieke partijen die in alle kieskringen aan de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal deelnemen, alsmede aan politieke partijen die in Nederland aan de verkiezing van leden van het Europees Parlement deelnemen. In afwijking van artikel 39c, tweede lid, wordt deze zendtijd niet jaarlijks toegewezen, doch uitsluitend in een door het Commissariaat te bepalen periode, onmiddellijk voorafgaande aan de dag die in Nederland voor de desbetreffende verkiezing is vastgesteld.
3.
Indien een politieke partij op grond van de artikelen 137c, d, e, f, of g, of artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete, wijst het Commissariaat voor de Media, in afwijking van het eerste en tweede lid, aan deze politieke partij geen zendtijd toe gedurende een periode die ingaat op de dag waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden. Deze periode is:
a. één jaar, bij een geldboete van minder dan € 1 125;
b. twee jaar, bij een geldboete van € 1 125 of meer, maar minder dan € 2 250;
c. drie jaar, bij een geldboete van € 2 250 of meer, maar minder dan € 3 375; en
d. vier jaar, bij een geldboete van € 3 375 of meer.
4.
Indien aan de lijst van een politieke partij aan de lijst waarvan op de dag waarop de veroordeling, bedoeld in het derde lid, onherroepelijk wordt, op grond van de Kieswet geen zetels zijn toegewezen, op grond van een verkiezing die plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na die dag één of meer zetels worden toegewezen, gaat de periode gedurende welke aan deze politieke partij geen zendtijd als bedoeld in het eerste lid wordt toegewezen, in op de dag waarop de verkiezing heeft plaatsgevonden.
5.
Na een veroordeling als bedoeld in het derde lid, wordt aan de politieke partij, zo nodig in afwijking van het derde lid, onder a, in ieder geval geen zendtijd als bedoeld in het tweede lid toegewezen binnen twee jaar na de dag waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, op voordracht van Onze Minister-President na overleg met Onze Minister, regels gesteld met betrekking tot het toewijzen van zendtijd voor landelijke omroep door het Commissariaat voor de Media ten behoeve van overheidsvoorlichting. Bij deze algemene maatregel van bestuur kan tevens worden bepaald dat, in afwijking van artikel 39 a1 , derde lid, daarvoor ook een deel van de zendtijd voor het teletekstprogramma voor landelijke omroep kan worden toegewezen.
2.
De zendtijd wordt toegewezen aan de ministers voor het gebruik door overheidsinstellingen of personen die daartoe door hen zijn aangewezen.
1.
Het Commissariaat voor de Media kan in bijzondere gevallen of voor bijzondere doeleinden zendtijd toewijzen boven de zendtijd, bedoeld in artikel 39 c , eerste lid.
2.
Over de met toepassing van het eerste lid toegewezen zendtijd bestaat geen recht op de vergoeding, bedoeld in artikel 104, derde lid.
1.
Voor landelijke televisie-omroep door instellingen die zendtijd hebben verkregen, zijn gedurende de concessieperiode, bedoeld in artikel 30a, tweede lid, drie televisieprogrammanetten beschikbaar: TV 1, 2 en 3.
2.
De programmering op de onderscheiden televisieprogrammanetten omvat onderdelen van culturele, educatieve, informatieve en verstrooiende aard en bevat in elk geval programma-onderdelen die bestaan uit nieuws en actualiteiten. De programmering richt zich tevens op programma-onderdelen of bevolkings- en leeftijdsgroepen voor zover die met betrekking tot de televisieprogrammanetten zijn aangegeven bij of krachtens het bepaalde in de artikelen 13c, 18b, tweede lid, onderdeel a, 19a, eerste lid, onderdeel e, 30a en 30b. De programmering is voorts zodanig dat op de onderscheiden televisieprogrammanetten een herkenbare programmering wordt bereikt.
3.
Voor landelijke radio-omroep door instellingen die zendtijd hebben verkregen, zijn gedurende de concessieperiode, bedoeld in artikel 30a, tweede lid, vijf radioprogrammanetten beschikbaar: Radio 1, 2, 3, 4 en 5.
4.
De programmering op de radioprogrammanetten omvat onderdelen van culturele, informatieve, educatieve en verstrooiende aard en bevat in elk geval programma-onderdelen die bestaan uit nieuws en actualiteiten en een gevarieerd aanbod van muziek. De programmering richt zich op programma-onderdelen en bevolkingsen leeftijdsgroepen voor zover die met betrekking tot de radioprogrammanetten zijn aangegeven bij of krachtens het bepaalde in de artikelen 13c, 18b, tweede lid, onderdeel a, 19a, eerste lid, onderdeel e, 30a en 30b. De programmering is voorts zodanig dat op de onderscheiden radioprogrammanetten een herkenbare programmering wordt bereikt.
5.
De raad van bestuur draagt, met inachtneming van het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, er zorg voor dat de op de televisie- en radioprogrammanetten uit te zenden programma-onderdelen passen binnen het kader dat bij of krachtens het bepaalde in de artikelen 13c, 18b, tweede lid, onderdeel a, 19a, eerste lid, onderdeel e, 30a, 30b, en dit artikel voor het desbetreffende programmanet wordt aangegeven.
6.
Ten behoeve van de in het vijfde lid bedoelde taak bevordert de raad van bestuur dat voor de onderscheiden televisie- en radioprogrammanetten afspraken tussen de Stichting en de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep tot stand komen over de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen die betrekking hebben op het programma-aanbod en het publieksbereik op de onderscheiden programmanetten, alsmede de wederzijdse inspanningen en bijdragen ten behoeve van de programmering op de programmanetten.
1.
Ten behoeve van de coördinatie op een televisieprogrammanet wordt de raad van bestuur bijgestaan door een netredactie die als volgt is samengesteld:
a. de instellingen, wier zendtijd voor televisie krachtens artikel 41b, eerste lid, onderdelen a en b, is ingedeeld op het desbetreffende programmanet benoemen elk één lid;
b. de instellingen, met uitzondering van de Stichting Etherreclame, de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag, de politieke partijen en de overheid, van wie een bij het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, te bepalen belangrijk deel van de zendtijd tussen 16.00 uur en 24.00 uur is ingedeeld op het desbetreffende programmanet benoemen elk één lid;
c. de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag, wier zendtijd is ingedeeld op het desbetreffende programmanet, benoemen gezamenlijk één lid.
2.
Ten behoeve van de coördinatie op een radioprogrammanet wordt de raad van bestuur bijgestaan door een netredactie die bestaat uit een aantal leden dat gelijk is aan het aantal instellingen wier zendtijd op het desbetreffende programmanet is ingedeeld, met uitzondering van de Stichting Etherreclame, de politieke partijen en de overheid. Iedere instelling benoemt één lid, met uitzondering van de instellingen, genoemd in de vorige volzin.
3.
Het lidmaatschap van een netredactie is onverenigbaar met het lidmaatschap van het bestuur van een omroepvereniging, de educatieve omroepinstelling of de Programmastichting.
1.
De raad van bestuur deelt jaarlijks, de zendtijd voor landelijke omroep in.
2.
De raad van bestuur kan, voor zover nodig, de zendtijdindeling herzien, indien:
a. met toepassing van artikel 36b of artikel 38 een erkenning, onderscheidenlijk een voorlopige erkenning, wordt ingetrokken;
b. met toepassing van een van de artikelen 45 tot en met 47 de aan een instelling toegewezen zendtijd voor landelijke omroep wordt ingetrokken of verminderd; of
c. tussentijds door het Commissariaat voor de Media aan een instelling zendtijd voor landelijke omroep wordt toegewezen.
3.
De raad van bestuur kan voorts de zendtijdindeling herzien, voor zover hij dat nodig acht:
a. in het kader van de coördinatie, op en tussen de verschillende programmanetten, van de programma-onderdelen van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep; of
b. op grond van omstandigheden die niet voorzien waren ten tijde van de zendtijdindeling.
1.
Met inachtneming van artikel 39b wordt de zendtijd van de Stichting Etherreclame zodanig ingedeeld, dat:
a. deze zendtijd per dag op een programmanet niet meer bedraagt dan vijftien procent van de op dat programmanet gebruikte zendtijd;
b. deze zendtijd per klokuur niet meer bedraagt dan twaalf minuten;
c. op zondagen de programma-onderdelen van de Stichting Etherreclame niet onmiddellijk voorafgaan aan of aansluiten op programma-onderdelen van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard, tenzij de voor dat programma-onderdeel verantwoordelijke instelling die zendtijd heeft verkregen, daartegen geen bedenkingen heeft ingebracht; en
d. de programmaonderdelen van de andere instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, slechts worden onderbroken door programmaonderdelen van de Stichting Etherreclame, indien:
1°. het te onderbreken programmaonderdeel langer duurt dan anderhalf uur voor televisie, onderscheidenlijk drie kwartier voor radio;
2°. het programmaonderdeel bestaat uit het verslag of de weergave van een evenement;
3°. het programmaonderdeel het volledige verslag van het evenement bevat;
4°. de onderbreking geschiedt tijdens de in het evenement voorkomende gebruikelijke pauzes of tussen de daarin voorkomende zelfstandige onderdelen;
5º. de onderbreking ten minste anderhalve minuut duurt voor televisie, onderscheidenlijk één minuut voor radio;
6º. de voor het programmaonderdeel verantwoordelijke instelling die zendtijd heeft verkregen, geen bedenkingen heeft ingebracht tegen de onderbreking wegens afbreuk aan de integriteit, het karakter of de samenhang van het programmaonderdeel; en
7º. de onderbreking geen afbreuk doet aan de rechten van rechthebbenden.
2.
Programmaonderdelen van instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, kunnen ten hoogste eenmaal per vijfenveertig minuten voor televisie, onderscheidenlijk ten hoogste eenmaal per dertig minuten voor radio, worden onderbroken door een programmaonderdeel van de Stichting Etherreclame.
3.
Programmaonderdelen van godsdienstige of geestelijke aard en programmaonderdelen die in het bijzonder bestemd zijn voor minderjarigen beneden de leeftijd van twaalf jaar, worden niet onderbroken door programmaonderdelen van de Stichting Etherreclame.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden omtrent de indeling van zendtijd van de Stichting Etherreclame direct voorafgaande aan of direct volgend op programma-onderdelen die in het bijzonder bestemd zijn voor minderjarigen beneden de leeftijd van twaalf jaar.
5.
De zendtijd voor televisie van de Stichting Etherreclame kan slechts worden ingedeeld met inachtneming van een minimum duur van anderhalve minuut per blok.
1.
Met inachtneming van artikel 41a wordt de zendtijd voor landelijke televisie-omroep zodanig ingedeeld, dat:
a. de programmaonderdelen van de Programmastichting tussen 16.00 uur en 24.00 uur steeds op hetzelfde televisieprogrammanet wordt uitgezonden;
b. de programmaonderdelen van een omroepvereniging die zendtijd heeft verkregen, tussen 16.00 uur en 24.00 uur steeds op hetzelfde televisieprogrammanet worden uitgezonden; en
c. op ieder televisieprogrammanet in ieder geval dagelijks tussen 16.00 uur en 24.00 uur programmaonderdelen van instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, worden uitgezonden.
2.
De raad van bestuur kan in het kader van de coördinatie op en tussen de verschillende programmanetten tot ten hoogste 325 uren per jaar per instelling afwijken van het eerste lid, onderdelen a en b.
3.
Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op het teletekstprogramma.
1.
Met inachtneming van de artikelen 40, vierde lid, en 41a wordt de zendtijd voor landelijke radio-omroep zodanig ingedeeld, dat:
a. de programmaonderdelen van de omroepverenigingen welke niet de wens te kennen hebben gegeven dat hun programmaonderdelen op alle radioprogrammanetten worden uitgezonden, op ten minste een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen aantal radioprogrammanetten worden uitgezonden;
b. op ten minste twee radioprogrammanetten 24 uur per dag programmaonderdelen van instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, worden uitgezonden; en
c. op de overige radioprogrammanetten in ieder geval dagelijks tussen 07.00 uur en 24.00 uur programmaonderdelen van instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, worden uitgezonden.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald hoeveel uren zendtijd voor radio van een omroepvereniging jaarlijks ten minste op de radioprogrammanetten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a , zullen worden ingedeeld.
1.
Het Commissariaat voor de Media kan voor lokale en regionale omroep zendtijd toewijzen aan een lokale onderscheidenlijk een regionale omroepinstelling, op aanvraag van die instelling.
2.
Er kan per gemeente slechts aan één lokale omroepinstelling zendtijd worden toegewezen. Indien meer dan één omroepinstelling aan de eisen voldoet die deze wet aan een lokale omroepinstelling stelt, bevordert het College van Burgemeester en Wethouders het samengaan van die instellingen. Indien het college daarin niet slaagt wijst het Commissariaat de zendtijd toe aan één van de instellingen. Het slaat daarbij acht op alle factoren die voor het functioneren van de instelling van belang kunnen zijn. Het Commissariaat kan daarbij tevens op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 51f, tweede lid, de dagen en uren aanwijzen waarop de programma’s van de lokale omroepinstelling en de regionale omroepinstelling worden uitgezonden op de voor de lokale omroepinstelling aangewezen omroepzender.
3.
Aan een omroepinstelling wier programma bestemd is voor meer dan één gemeente of provincie, wordt alleen dan voor dat gebied zendtijd toegewezen, indien de gemeenteraden of Provinciale Staten van de desbetreffende gemeenten of provincies het in artikel 43, eerste lid, bedoelde advies gezamenlijk hebben uitgebracht.
4.
De zendtijd voor lokale en regionale omroep wordt telkenmale voor tenminste vijf jaar toegewezen. Het Commissariaat kan jaarlijks de totale hoeveelheid zendtijd voor lokale of regionale omroep toewijzen. Het Commissariaat kan de dagen, uren en programmanetten aanwijzen waarop de programma’s van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor lokale en regionale omroep zullen worden uitgezonden.
5.
De wijze waarop aanvragen tot toewijzing van zendtijd worden ingediend, de termijn waarbinnen beslissingen daarop worden genomen en de termijn waarop adviezen worden uitgebracht en waarop beslissingen inzake toewijzing of intrekking van zendtijd voor lokale en regionale omroep in werking treden, worden bij algemene maatregel van bestuur geregeld.
6.
Indien zendtijd is toegewezen aan een lokale of regionale omroepinstelling kan het Commissariaat zendtijd toewijzen voor lokale en regionale omroep aan een gemeente en provincie ten behoeve van overheidsvoorlichting. Deze zendtijd bedraagt ten hoogste vijf percent van de zendtijd toegewezen aan de omroepinstelling. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.
7.
Indien aan een lokale of regionale omroepinstelling zendtijd is toegewezen voor een televisieprogramma, is het die instelling tevens toegestaan een toetsbeeld uit te zenden of te doen uitzenden en heeft zij tevens zendtijd voor een teletekstprogramma dat op dezelfde frequentieruimte tegelijkertijd met het televisieprogramma of met het toetsbeeld wordt uitgezonden.
8.
Toewijzing van zendtijd aan een regionale instelling die binnen twee jaar in de plaats komt van een instelling die eerder zendtijd voor regionale omroep had verkregen, houdt in dat de eerstgenoemde voor de toepassing van deze wet wordt gezien als rechtsopvolger van de laatstgenoemde.
1.
De toewijzing van zendtijd aan lokale en regionale omroepinstellingen geschiedt eerst nadat de gemeenteraad dan wel Provinciale Staten heeft respectievelijk hebben geadviseerd over de vraag of de instelling aan de eisen voldoet die deze wet stelt.
2.
De gemeenteraad dan wel Provinciale Staten brengt respectievelijk brengen éénmaal in de vijf jaren aan het Commissariaat voor de Media advies uit over de vraag of de lokale of regionale omroepinstelling naar zijn of hun oordeel nog voldoet aan de in artikel 30 gestelde eisen. Indien binnen deze termijn ernstige twijfel bestaat of de lokale of regionale omroepinstelling nog aan de in artikel 30 gestelde eisen voldoet, kan het Commissariaat een tussentijds advies vragen.
3.
Er wordt slechts zendtijd toegewezen aan regionale omroepinstellingen voor welke het provinciebestuur heeft verklaard zorg te dragen voor de bekostiging van het functioneren van die instelling.
Artikel 43a
Het is een lokale of regionale omroepinstelling waaraan zendtijd is toegewezen, toegestaan programma-onderdelen te verzorgen die bestaan uit reclameboodschappen en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden, alsmede een omlijsting daarvan.
1.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 39b, 41a en 50, achtste lid, met betrekking tot de zendtijd van de Stichting Etherreclame is van overeenkomstige toepassing op de verzorging door lokale en regionale omroepinstellingen van programma-onderdelen als bedoeld in artikel 43a.
2.
Lokale en regionale omroepinstellingen die programma-onderdelen als bedoeld in artikel 43a verzorgen, dragen er zorg voor dat zij rechtstreeks of door middel van een belangenorganisatie aangesloten zijn bij de Nederlandse Reclame Code of een vergelijkbare door de Stichting Reclame Code tot stand gebrachte regeling en ter zake onderworpen zijn aan het toezicht van de Stichting Reclame Code. Zij tonen dit aan door middel van een aan het Commissariaat voor de Media over te leggen schriftelijke verklaring van de Stichting Reclame Code.
1.
De inkomsten die worden verworven door de uitzending van de in artikel 43a bedoelde programma-onderdelen worden, na aftrek van de kosten die verband houden met de verzorging van die programma-onderdelen en het met toepassing van artikel 128 vastgestelde bedrag, aangewend voor de verzorging van de overige programma-onderdelen.
2.
Lokale en regionale omroepinstellingen die programma-onderdelen als bedoeld in artikel 43a verzorgen, voldoen jaarlijks het met toepassing van artikel 128 vastgestelde bedrag aan het Commissariaat voor de Media. Het Commissariaat stelt dit bedrag ter beschikking van Onze Minister.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop inzicht moet worden verschaft in de financiën die op de exploitatie van de verzorging en uitzending van de programma-onderdelen als bedoeld in artikel 43a betrekking hebben.
4.
Artikel 64, eerste lid, onderdeel d, is van overeenkomstige toepassing op lokale en regionale omroepinstellingen die programma-onderdelen als bedoeld in artikel 43a verzorgen, en hun medewerkers.
Artikel 44
De zendtijd van een omroepvereniging en de educatieve omroepinstelling die een erkenning of een voorlopige erkenning heeft verkregen, vervalt op het tijdstip waarop de erkenning of voorlopige erkenning vervalt of wordt ingetrokken.
1.
Het Commissariaat voor de Media trekt de met toepassing van een van de artikelen, 39f, 39g of 42 toegewezen zendtijd in, wanneer de desbetreffende instelling niet meer voldoet aan de eisen die worden gesteld om voor toewijzing in aanmerking te komen.
2.
Indien van een instelling de toegewezen zendtijd is ingetrokken op grond van het eerste lid, kan zij gedurende één jaar daarna geen aanvraag tot toewijzing van zendtijd indienen.
3.
In afwijking van het eerste lid trekt het Commissariaat de zendtijd die is toegewezen aan een lokale of regionale omroepinstelling die niet meer voldoet aan een in artikel 30, onderdeel b of c, gesteld vereiste, niet in dan nadat de desbetreffende omroepinstelling gedurende vier maanden, gerekend van de dag waarop dit feit is geconstateerd, in de gelegenheid is gesteld wederom aan dit vereiste te voldoen en zij daarin niet is geslaagd.
4.
De aan een lokale of regionale omroepinstelling toegewezen zendtijd kan door het Commissariaat worden ingetrokken indien de lokale of regionale omroepinstelling in een periode van een jaar geen programma, dat voldoet aan de eisen van deze wet, heeft verzorgd dat gedurende een ononderbroken periode van ten minste twee maanden is uitgezonden.
5.
Het Commissariaat stelt de gemeente, respectievelijk de provincie in de gelegenheid haar zienswijze naar voren te brengen alvorens te beslissen over intrekking van de zendtijd.
Artikel 45a
Indien aan een politieke partij met toepassing van artikel 39g, derde lid, geen zendtijd meer wordt toegewezen, dan vervalt met ingang van de dag waarop de veroordeling, bedoeld in artikel 39g, derde lid, onherroepelijk is geworden, ook de zendtijd die reeds is toegewezen van rechtswege.
1.
Indien de Programmastichting, een omroepvereniging of de educatieve omroepinstelling die een erkenning of een voorlopige erkenning heeft verkregen, niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens deze wet of artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht voor haar gelden, kan het Commissariaat voor de Media de aan de desbetreffende instelling ter beschikking gestelde zendtijd voor een periode van ten hoogste twaalf weken intrekken.
2.
In geval van zendtijdintrekking als bedoeld in het eerste lid wordt de zendtijd die krachtens artikel 39, eerste tot en met derde lid, onderscheidenlijk artikel 39 a , eerste lid, in het jaar waarin de intrekking plaatsvindt aan de desbetreffende instelling ter beschikking is gesteld, van rechtswege evenredig verminderd.
3.
Gedurende de periode waarvoor de zendtijd op grond van het eerste lid is ingetrokken, is artikel 39, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 39 a , tweede lid, niet van toepassing.
4.
Gedurende de periode waarvoor de zendtijd op grond van het eerste lid is ingetrokken, bestaat geen recht op de vergoeding, bedoeld in artikel 104, eerste lid.
1.
Indien een andere instelling dan bedoeld in artikel 46, eerste lid, die zendtijd heeft verkregen, niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens deze wet of artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht voor haar gelden, kan het Commissariaat voor de Media de aan die instelling toegewezen zendtijd intrekken of verminderen.
2.
Gedurende de periode waarvoor de zendtijd op grond van het eerste lid is ingetrokken, bestaat geen recht op de vergoeding, bedoeld in artikel 104, tweede en derde lid. Gedurende de periode waarvoor de zendtijd op grond van het eerste lid is verminderd, wordt de vergoeding, bedoeld in artikel 104, tweede en derde lid, evenredig verminderd.
1.
Indien aan een instelling die zendtijd heeft verkregen voor landelijke omroep voor twee achtereenvolgende jaren een sanctie als bedoeld in artikel 103a is opgelegd, dan wel indien een omroepvereniging of de educatieve omroepinstelling naar het oordeel van de raad van bestuur onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking, bedoeld in artikel 32, derde lid, kan de raad van bestuur het Commissariaat voor de Media verzoeken met overeenkomstige toepassing van de artikelen 46 en 46a de aan de desbetreffende instelling toegewezen zendtijd in te trekken of te verminderen.
2.
Bij een intrekking of vermindering van zendtijd voor landelijke omroep krachtens artikel 46a, alsmede bij een tussentijdse toewijzing van zendtijd op grond van een van de artikelen 39f tot en met 39h, kan het Commissariaat voor de Media, voor zover nodig, de toewijzing van zendtijd aan de andere instellingen, bedoeld in de artikelen 39f tot en met 39h, herzien.