Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk II. Melding
+ Hoofdstuk III. Maatregelen gericht op het individu
+ Hoofdstuk IV. Overige maatregelen
+ Hoofdstuk IVA. Landelijke coördinatie en aansturing bij de bestrijding van ernstige infectieziekten van hoge letaliteit en besmettelijkheid
+ Hoofdstuk V. Financiële bepalingen
+ Hoofdstuk VI. Handhaving
+ Hoofdstuk VII. Overige bepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Infectieziektenwet

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 1 december 2008. U leest nu de tekst die gold op 30 november 2008.
Wet van 11 juni 1998, houdende regels ter afwending van de gevaren van infectieziekten (Infectieziektenwet)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het vanuit het oogpunt van de volksgezondheid noodzakelijk is voorzieningen te treffen ter afwending van de gevaren die voortvloeien uit het optreden van infectieziekten bij mensen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
b. hoofdinspecteur: de hoofdinspecteur van het desbetreffende onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid;
c. directeur: de directeur van de gemeentelijke gezondheidsdienst of, indien deze geen arts is, een door de directeur aangewezen arts die in dienst is van de gemeentelijke gezondheidsdienst;
d. laboratorium: een laboratorium waar van het menselijk lichaam afgescheiden stoffen worden onderzocht ten behoeve van de diagnostiek van infectieziekten;
e. gebouw: elk bouwwerk, vaar- of voertuig, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de belijdenis van godsdienst of levensovertuiging;
f. waren: eetwaren, waaronder tevens worden begrepen kauwpreparaten, drinkwaren alsmede andere roerende zaken, voorzover gebruikt in de sfeer van de particuliere huishouding of van een krachtens de Warenwet daarmee gelijkgestelde andere huishouding;
g. infectieziekten: de infectieziekten, genoemd in artikel 2;
h. groep A: de infectieziekten, genoemd in artikel 2, onder a;
i. groep B: de infectieziekten, genoemd in artikel 2, onder b;
j. groep C: de infectieziekten, genoemd in artikel 2, onder c;
k. pokken: de ziekte bedoeld in artikel 2 van de Quarantainewet ;
l. persoon in de eerste ring: persoon, niet zijnde een patiënt lijdend aan een infectieziekte behorend tot groep A of groep B, die:
1º. gedurende twee of meer minuten gezichtscontact op een afstand van minder dan twee meter met een zodanige patiënt heeft gehad;
2º. gedurende twee of meer uren met een zodanige patiënt in dezelfde ruimte heeft doorgebracht;
3º. is blootgesteld aan de opzettelijke verspreiding van een infectieziekte behorend tot groep A of groep B;
4º. met de verzorging van een zodanige patiënt belast is geweest;
m. persoon in de tweede ring: persoon, niet zijnde een zodanige patiënt of een persoon in de eerste ring, met gezins- of daarmee vergelijkbare contacten met een persoon in de eerste ring;
n. medisch toezicht: medisch toezicht op één of meer personen in de eerste ring, met het doel om bij hen zo spoedig mogelijk de eerste klinische symptomen van een infectieziekte behorend tot groep A of groep B op te merken;
o. afzondering: verblijf van een persoon die mogelijk besmet is met een infectieziekte behorend tot groep A of groep B in een door de burgemeester aangewezen gebouw of in een aantal aangewezen ruimten daarbinnen, in verband met de bestrijding van de gevaren van die ziekte;
p. waarneming: medische beoordeling van een in afzondering geplaatst persoon om te bezien of hij met een infectieziekte behorend tot groep A of groep B is geïnfecteerd en dientengevolge ziekteverschijnselen vertoont.
Artikel 2
Deze wet is van toepassing op de navolgende infectieziekten:
a. kinderverlamming; pokken; severe acute respiratory syndrome;
b. bacillaire dysenterie; botulisme; buiktyfus; cholera; de ziekte van Creutzfeldt-Jakob; difterie; febris recurrens; hepatitis A, B en C; hondsdolheid; kinkhoest; legionellose; mazelen; meningokokkose; paratyfus A, B en C; pest; tuberculose; virale hemorrhagische koorts; vlektyfus; acute voedselvergiftiging of voedselinfectie, voor zover vastgesteld:
1°. bij een persoon, werkzaam in de levensmiddelen- of horecasector, dan wel bij een persoon, beroepsmatig betrokken bij de behandeling, verpleging of verzorging van andere personen of
2°. door één arts bij twee of meer personen die binnen een tijdvak van 24 uur hetzelfde gegeten of gedronken hebben;
c. brucellose; gele koorts; leptospirose; malaria; miltvuur; ornithose/psittacose; O-koorts; rodehond, trichinose alsmede ziekte veroorzaakt door enterohaemorrhagische E. coli.
1.
Indien het belang van de volksgezondheid zulks vordert, kan Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, deze wet, desgewenst met uitzondering van artikel 14, eerste lid, en onder aanduiding van de groep waartoe de ziekte gerekend wordt, van toepassing verklaren op:
a. een infectieziekte die niet is opgenomen in artikel 2;
b. een ziektebeeld met een volgens de stand van de wetenschap onbekende oorzaak, waarvan aannemelijk is dat deze een epidemisch karakter zal hebben.
2.
Indien het belang van de volksgezondheid zulks vordert, kan Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, een infectieziekte uit groep B verplaatsen naar groep A of een infectieziekte uit groep C verplaatsen naar groep B.
3.
Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling wordt binnen acht weken een voorstel van wet tot incorporatie van die ministeriële regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken.
1.
De arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte uit groep A vermoedt of vaststelt, meldt dit zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 24 uur, aan de directeur.
2.
De arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte uit groep B vaststelt, meldt dit binnen 24 uur aan de directeur.
3.
De arts die gegronde redenen heeft om bij een persoon een infectieziekte uit groep B te vermoeden, meldt dat vermoeden binnen 24 uur aan de directeur, indien
a. die persoon weigert het onderzoek te ondergaan dat noodzakelijk is ter vaststelling van die ziekte en
b. daardoor ernstig gevaar voor de volksgezondheid door de verspreiding van die infectieziekte kan ontstaan.
4.
De arts doet de in de voorgaande drie leden bedoelde meldingen aan de directeur van de gemeente waarin hij zijn praktijk heeft.
5.
Indien de melding betrekking heeft op een persoon die zijn verblijfplaats heeft in een andere gemeente, geeft de directeur deze melding terstond door aan de directeur van de verblijfplaats van de betrokkene.
6.
In afwijking van het eerste en tweede lid treedt de meldingsplicht ten aanzien van bij ministeriële regeling aan te wijzen infectieziekten uit groep A of groep B in of buiten werking met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip, met inachtneming van daarbij te stellen regels.
Artikel 5
De melding, bedoeld in artikel 4, bevat de volgende gegevens:
a. de naam, de voornaam, het adres, de woonplaats, het geslacht, de geboortedatum en de verblijfplaats van de betrokken persoon;
b. de infectieziekte, alsmede de eerste ziektedag, de vaccinatietoestand, het gebruik van chemoprofylaxe, de mogelijke bron of plaats van besmetting, de datum van vermoeden of vaststelling, de wijze van vaststelling van die infectieziekte en
c. zo nodig of de betrokken persoon dan wel een persoon in zijn directe omgeving beroeps- of bedrijfsmatig betrokken is bij de behandeling van eet- of drinkwaren of bij de behandeling, verpleging of verzorging van andere personen.
1.
Het hoofd van het laboratorium meldt de vaststelling van een verwekker van een infectieziekte uit groep C aan de directeur van de gemeente waarin de arts die het onderzoek bij het laboratorium heeft aangevraagd, zijn praktijk heeft, onder vermelding van de naam van die arts.
2.
Op verzoek van de directeur verstrekt de arts die het onderzoek bij het laboratorium heeft aangevraagd, de volgende gegevens omtrent de persoon en de infectieziekte waarop de laboratoriummelding betrekking heeft:
a. het geslacht, het geboortejaar en het beroep van de betrokken persoon;
b. de infectieziekte, de vaccinatietoestand, het gebruik van chemoprofylaxe en de mogelijke bron of plaats van besmetting.
3.
De arts verstrekt andere gegevens uitsluitend indien de betrokkene daarvoor toestemming geeft.
4.
Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen de melding, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt.
1.
Het hoofd van een instelling waar voor infectieziekten kwetsbare populaties verblijven of samenkomen voor een of meer dagdelen per etmaal stelt de directeur van de gemeente, waarin de instelling gelegen is, op de hoogte van het optreden van een ongewoon aantal zieken met diarree, geelzucht, huidaandoeningen of andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectueuze aard in de desbetreffende populatie of bij het begeleidend of verzorgend personeel.
2.
Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen de berichtgeving plaatsvindt.
1.
De directeur neemt de persoonsgegevens, die ingevolge de artikelen 5, 6 en 13 zijn verkregen, op in een door hem gehouden registratie.
2.
De directeur bewaart deze gegevens ten hoogste vijf jaar.
1.
De directeur deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 4 zo spoedig mogelijk mee aan de burgemeester van de gemeente waar de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft en aan de hoofdinspecteur.
2.
De directeur deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 6 binnen een redelijke termijn mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de arts, die het onderzoek heeft aangevraagd, zijn praktijk heeft en aan de hoofdinspecteur.
3.
De directeur deelt de ontvangst van een bericht als bedoeld in artikel 7 binnen een redelijke termijn mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de instelling gelegen is.
Artikel 10
Na een melding als bedoeld in artikel 4 verstrekt de directeur de volgende gegevens aan de hoofdinspecteur:
a. de infectieziekte, alsmede de eerste ziektedag, de vaccinatietoestand, het gebruik van chemoprofylaxe, de mogelijke bron of plaats van besmetting, zo nodig met inbegrip van de daaruit voortgekomen gevallen, alsmede de datum van vermoeden of vaststelling van die infectieziekte en
b. het geslacht en het geboortejaar van de betrokken persoon.
Artikel 11
De directeur verstrekt de burgemeester de gegevens, bedoeld in artikel 5, die deze nodig heeft voor de uitvoering van de hem bij deze wet toegekende bevoegdheid.
1.
Alvorens de burgemeester een in dit hoofdstuk omschreven maatregel neemt of intrekt, wint hij het advies van de directeur in.
2.
De directeur brengt zijn advies schriftelijk uit. In spoedeisende gevallen kan worden volstaan met een mondeling advies, dat zo spoedig mogelijk op schrift wordt gesteld.
Artikel 13
Op verzoek van de burgemeester verstrekt de behandelend arts van een persoon die naar het oordeel van de burgemeester gevaar oplevert voor de overbrenging van een infectieziekte uit groep A of groep B aan de directeur de nadere gegevens die noodzakelijk zijn om de aard en de omvang van het gevaar van verspreiding van die infectieziekte vast te stellen.
1.
De burgemeester kan een persoon terstond ter isolatie in een ziekenhuis doen opnemen, indien:
a.
1°. hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de betrokkene lijdt aan een infectieziekte uit groep A,
2°. ten aanzien van de betrokkene de melding ingevolge artikel 4, derde lid, heeft plaatsgevonden, of
3°. de betrokkene lijdt aan een infectieziekte uit groep A of groep B;
b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte;
c. dit gevaar niet op andere wijze effectief kan worden afgewend en
d. de betrokkene niet tot opneming ter isolatie bereid is.
2.
Dit artikel wordt niet toegepast ten aanzien van de navolgende infectieziekten: bacillaire dysenterie; botulisme; buiktyfus; cholera; de ziekte van Creutzfeldt-Jakob; hepatitis A, B, of C; kinkhoest; mazelen; meningokokkose; paratyfus A, B of C; voedselvergiftiging; voedselinfectie; brucellose; gele koorts; legionellose; leptospirose; malaria; miltvuur; ornithose/psittacose; O-koorts; rodehond of trichinose.
1.
De burgemeester doet de beschikking tot opneming ter isolatie aan de betrokkene uitreiken.
2.
De beschikking wordt niet uitgereikt dan nadat de burgemeester voorzien heeft in bijstand van de betrokkene door een raadsman, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft.
3.
De burgemeester draagt de tenuitvoerlegging van de beschikking op aan ter zake deskundige personen in dienst van de gemeentelijke gezondheidsdienst. Zij kunnen daartoe elke plaats betreden waar de betrokkene zich bevindt, zo nodig met behulp van de sterke arm.
4.
In zijn beschikking geeft de burgemeester aan in welk ziekenhuis de opneming ter isolatie ten uitvoer wordt gelegd.
Het ziekenhuis neemt de betrokkene terstond op.
5.
Wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gevaar, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend, heft de burgemeester de opneming ter isolatie terstond op.
1.
De burgemeester kan een ter isolatie opgenomen persoon door een arts doen onderzoeken indien:
a. ten gevolge van de infectieziekte onmiddellijk gevaar dreigt voor de gezondheid van derden,
b. de aard en de omvang van dit gevaar niet op andere wijze dan door onderzoek kunnen worden vastgesteld,
c. de uitkomst van het onderzoek noodzakelijk is om dit gevaar effectief te kunnen afwenden en
d. de betrokkene niet bereid is het onderzoek te ondergaan.
2.
Het onderzoek omvat niet meer dan nodig is ter afwending van het gevaar voor derden.
3.
Onderzoek in het lichaam wordt slechts verricht nadat de rechter daartoe een machtiging heeft verleend.
1.
De burgemeester doet de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 16, aan de betrokkene uitreiken.
2.
In zijn beschikking geeft de burgemeester aan waaruit het onderzoek bestaat, welke arts het onderzoek verricht en binnen welke termijn het onderzoek plaatsvindt.
1.
De opneming ter isolatie wordt ten uitvoer gelegd in een gesloten afdeling van een door Onze Minister aangewezen ziekenhuis.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan de opneming ter isolatie en het onderzoek moeten voldoen.
1.
De burgemeester kan besluiten een persoon te onderwerpen aan de maatregelen van afzondering, waarneming of medisch toezicht om de verspreiding van ernstige infectieziekten van hoge letaliteit en besmettelijkheid behorende tot groep A of groep B tegen te gaan, indien hij van oordeel is dat:
a. die persoon daadwerkelijk lijdt aan één van de bedoelde infectieziekten, er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij daaraan lijdt, dan wel dat hij recentelijk een dusdanig contact met een lijder of een vermoedelijke lijder aan een zodanige infectieziekte heeft gehad dat besmetting van deze persoon met dezelfde ziekte mogelijk is;
b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte; en
c. die persoon niet tot vrijwillige onderwerping aan een maatregel bereid is.
2.
De burgemeester kan toestaan dat de afzondering onder zo nodig te stellen voorwaarden plaatsvindt in de woning van de af te zonderen persoon.
3.
Tijdens de afzondering wordt waarneming verricht. De waarneming wordt verricht onder medische verantwoordelijkheid van een door de directeur aangewezen geneeskundige.
4.
De burgemeester geeft in zijn beschikking aan waarop bij de waarneming in ieder geval gelet wordt.
5.
De artikelen 15, derde en vijfde lid, en 16, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De duur van de afzondering en de waarneming bedraagt zo lang als noodzakelijk is om het gevaar, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, onder b, af te wenden, doch ten hoogste achttien dagen.
2.
De duur van de afzondering en de waarneming bedraagt bij pokken voor:
a. een bevestigd geval van pokken: de periode dat de patiënt besmettelijk is;
b. een waarschijnlijk of verdacht geval van pokken dat niet bevestigd wordt: ten hoogste achttien dagen;
c. een waarschijnlijk of verdacht geval van pokken dat niet bevestigd wordt, na succesvolle vaccinatie: veertien dagen;
d. gevaccineerde personen in de eerste ring die koorts, maar geen laesies ontwikkelen: ten hoogste achttien dagen;
e. gevaccineerde personen in de eerste ring die meer dan 4x24 uur na contact met een patiënt met pokken gevaccineerd zijn: ten hoogste veertien dagen;
f. gevaccineerde personen in de eerste ring, bij wie het vaccin niet aanslaat: ten hoogste achttien dagen;
g. niet-gevaccineerde personen in de eerste ring: ten hoogste achttien dagen;
h. personen, bedoeld in b tot en met g, die pokken ontwikkelen: de periode dat de betrokkene besmettelijk is;
i. eventuele andere categorieën: zolang als dit voor de bescherming van de volksgezondheid noodzakelijk is.
3.
Op aanwijzing van de hoofdinspecteur kunnen de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen worden verlengd.
Artikel 18c
Ingeval de burgemeester een ziekenhuis aanwijst om er patiënten in afzondering te nemen, neemt dat terstond alle daartoe vereiste maatregelen.
1.
Medisch toezicht vindt plaats onder zodanige voorwaarden en omstandigheden en bedraagt een zodanige periode als noodzakelijk is om het gevaar, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, onder b, af te wenden.
2.
Een wegens mogelijke besmetting met pokken onder medisch toezicht geplaatste persoon:
a. treedt bij een lichaamstemperatuur van meer dan 38°C niet buiten zijn woning of verblijfplaats zonder toestemming van de directeur;
b. treedt bij een lichaamstemperatuur van 38°C of minder niet buiten de gemeente van zijn woon – of verblijfplaats zonder toestemming van de directeur;
c. vermijdt contact met personen die niet korter dan drie jaren geleden zijn gevaccineerd tegen de betrokken infectieziekte;
d. geeft zijn adres, alsmede iedere verandering daarin, terstond door aan de directeur;
e. neemt gedurende de periode van afzondering 's ochtends en 's avonds zijn lichaamstemperatuur op en geeft die terstond na meting door aan de directeur, op een door laatstgenoemde te bepalen wijze.
2.
De duur van het medisch toezicht bedraagt ten hoogste 18 dagen.
3.
Op aanwijzing van de hoofdinspecteur kan de in het tweede lid genoemde termijn worden verlengd.
1.
Wanneer naar de mening van de directeur bij een persoon die onder medisch toezicht moet worden gehouden zodanige omstandigheden aanwezig zijn dat uitvoering van artikel 18d niet op verantwoorde wijze kan plaatsvinden, kan de burgemeester besluiten de betrokkene in afzondering te doen plaatsen.
Artikel 18f
Op verzoek van de burgemeester verstrekt de behandelend arts van een patiënt of van een persoon in de eerste of tweede ring aan de directeur de gegevens die noodzakelijk zijn om de aard en de omvang van het gevaar van verspreiding van de infectieziekte vast te stellen.
1.
De burgemeester doet de beschikking waarbij hij een in deze paragraaf omschreven maatregel neemt of intrekt aan de betrokkene uitreiken.
2.
In zijn beschikking geeft de burgemeester aan hoe en waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd.
3.
De burgemeester instrueert de betrokkene zo spoedig mogelijk bij beschikking over de regels waaraan deze zich te houden heeft.
Artikel 18h
De artikelen 15, tweede lid, en 16, derde lid, zijn niet van toepassing, indien toepassing wordt gegeven aan deze paragraaf.
1.
De burgemeester stelt de officier van justitie terstond op de hoogte van de beschikking tot opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 14, en van de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 16, derde lid. Bevoegd is de rechter van de plaats waar het aangewezen ziekenhuis is gelegen.
2.
Zo spoedig mogelijk nadat de beschikking is gegeven, doch in elk geval niet later dan de volgende dag, zendt de burgemeester de officier van justitie een afschrift van de beschikking.
1.
Indien de officier van justitie van oordeel is dat aan de voorwaarden voor de opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 14, of het onderzoek, bedoeld in artikel 16, derde lid, is voldaan, doet hij uiterlijk op de dag na de datum van ontvangst van de beschikking een verzoek tot een machtiging tot voortzetting van de isolatie of tot het onderzoek.
2.
De officier van justitie deelt aan de betrokkene, de burgemeester en het ziekenhuis, schriftelijk mede dat hij het verzoek heeft gedaan of dat hij heeft besloten geen verzoek te doen.
3.
Het besluit geen verzoek te doen neemt de officier van justitie niet dan nadat hij het advies van de hoofdinspecteur heeft ingewonnen.
4.
Met het besluit geen verzoek te doen, vervalt de beschikking tot opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 14, of de beschikking tot onderzoek, bedoeld in artikel 16, derde lid, van rechtswege.
1.
Alvorens op het verzoek van de officier van justitie te beschikken, hoort de rechter degene ten aanzien van wie de maatregel is gevorderd.
2.
De rechter hoort de betrokkene te zijner verblijfplaats.
3.
De rechter kan zich laten voorlichten, getuigen en deskundigen oproepen en onderzoek door deskundigen bevelen.
4.
De rechter stelt de raadsman in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken.
5.
De rechter beslist binnen drie dagen, te rekenen vanaf de dag na die van het instellen van de vordering.
6.
Tegen de beschikking staat geen voorziening open.
1.
De ter isolatie opgenomen persoon kan de rechter verzoeken de maatregel op te heffen. In het geval de betrokkene buiten staat is dit verzoek te doen, komt gelijke bevoegdheid toe aan diens raadsman.
2.
Artikel 21, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
De rechter kan het verzoek zonder toepassing van artikel 21 afwijzen, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd.
1.
Degene ten aanzien van wie een beschikking tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 14 of tot onderzoek als bedoeld in artikel 16 is genomen, kan de rechter bij een zelfstandig verzoek bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene, dan wel, indien de officier van justitie geen verzoek als bedoeld in artikel 20, eerste lid, doet, bij een afzonderlijk verzoekschrift, verzoeken een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de beschikking van de burgemeester onrechtmatig was.
2.
Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien degene ten aanzien van wie een beschikking tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 14 of tot onderzoek als bedoeld in artikel 16 is genomen nadeel heeft geleden doordat de rechter of de officier van justitie een der bepalingen vervat in dit hoofdstuk niet in acht heeft genomen, kent de rechter deze op diens verzoek een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe ten laste van de Staat.
2.
Het verzoek kan worden ingediend als een zelfstandig verzoek bij het verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene, dan wel, bij een afzonderlijk verzoekschrift, binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop de betrokkene redelijkerwijs bekend kon zijn met de schending van het voorschrift waarop zijn verzoek betrekking heeft.
3.
Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24a
Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op een maatregel als bedoeld in artikel 18a, eerste lid, met dien verstande dat:
a. bevoegd is de rechter waar betrokkene verblijf houdt;
b. de rechter de betrokkene hoort te zijner verblijfplaats of een andere, door de rechter aan te wijzen plaats.
1.
De burgemeester kan een persoon die gevaar oplevert voor de verspreiding van een infectieziekte uit groep A of groep B, het verbod opleggen beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden te verrichten, die een ernstig risico inhouden voor de verspreiding van die infectieziekte.
2.
Alvorens een besluit als bedoeld in het eerste lid te nemen hoort de burgemeester de werkgever van de betrokkene, tenzij betrokkene hiertegen bezwaar maakt.
3.
De burgemeester heft de maatregel op als het gevaar is geweken.
1.
Indien ernstig gevaar dreigt voor de verspreiding van een infectieziekte, kan de burgemeester, om dit gevaar af te wenden, de volgende maatregelen nemen:
a. het sluiten van gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan;
b. het uitvaardigen van een verbod tot het betreden van gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan;
c. het doen ontsmetten van gebouwen dan wel gedeelten daarvan;
d. het doen ontsmetten of vernietigen van waren;
e. het geven van voorschriften van technisch-hygiënische aard.
2.
Alvorens de burgemeester een dergelijke maatregel neemt, wint hij het advies van de directeur in.
3.
De burgemeester heft de maatregel op als het gevaar is geweken.
1.
Er is een Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding, gevestigd te Utrecht.
2.
Deze stelt op verzoek van Onze Minister ter beheersing van de gevaren van één of meer infectieziekten behorende tot groep A of groep B een ontwerp voor een Draaiboek tot bestrijding van die ziekten op.
3.
Onze Minister stelt het Draaiboek vast.
4.
Indien voor de bestrijding van een bepaalde infectieziekte een Draaiboek is vastgesteld, vindt de bestrijding plaats volgens dat Draaiboek.
5.
De Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding geeft aan een vastgesteld Draaiboek op passende wijze bekendheid aan gemeenten, gemeentelijke gezondheidsdiensten en de hoofdinspecteur.
1.
Onze Minister kan de burgemeester aanwijzingen geven ten aanzien van de wijze waarop een ernstige infectieziekte van hoge letaliteit en besmettelijkheid behorende tot groep A of groep B wordt bestreden.
2.
De hoofdinspecteur kan de directeur aanwijzingen geven ten aanzien van de hem bij of krachtens § 2a van Hoofdstuk III en Hoofdstuk IVA gestelde taken.
Artikel 26c
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden omtrent waarneming, afzondering, isolatie en onderzoek bij bestrijding van infectieziekten behorende tot groep A of groep B.
1.
In het belang van een goede uitvoering van hoofdstuk III, paragraaf 2a, kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere, zo nodig van deze wet afwijkende, regels worden gesteld.
2.
Indien als gevolg van buitengewone omstandigheden, de volksgezondheid betreffende, de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid niet kan worden afgewacht, kunnen de daar bedoelde regels bij ministeriële regeling worden gesteld.
3.
De ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, vervalt uiterlijk zes maanden na haar inwerkingtreding.
4.
Na de plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur, waarin van deze wet afwijkende regels worden gesteld, dan wel van een krachtens het tweede lid vastgestelde ministeriële regeling met zodanige regels, wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur dan wel de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur dan wel de ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
1.
De gemeente draagt de kosten van de maatregelen die krachtens deze wet worden genomen. Ook draagt de gemeente, onverminderd het tweede lid, de kosten van door haar toegekende tegemoetkomingen aan hen, die door de maatregelen, bedoeld in de artikelen 14, 25 en 26, inkomsten derven.
2.
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de kosten verbonden aan de maatregelen, bedoeld in de artikelen 14, 16, 25, en 26, te verhalen op de persoon ten aanzien van wie een maatregel is getroffen. Artikel 229 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.
1.
De in artikel 26, eerste lid, onder d, bedoelde waren worden voor vernietiging door de burgemeester gewaardeerd.
2.
Het college van burgemeester en wethouders keert aan de eigenaar als schadeloosstelling het bedrag uit waarop de waren zijn gewaardeerd.
1.
Onverminderd het tweede lid is de hoofdinspecteur belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2.
De directeur is belast met het toezicht op de naleving van de artikelen 4, eerste, tweede en derde lid, 6, eerste lid, en 13.
Artikel 30
Indien een infectieziekte voorkomt of indien een gegrond vermoeden daarvan bestaat, zijn binnen hun ambtsgebied de burgemeester, de directeur en de hoofdinspecteur bevoegd elke plaats te betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak op grond van deze wet nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm.
1.
Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft degene die zich onttrekt aan de bij de in de artikelen 16, eerste lid, 25, eerste lid en 26, eerste lid, onder a, b, c en e, ten aanzien van hem genomen maatregelen dan wel de in artikel 26, eerste lid, onder d, bedoelde waren onttrekt aan een krachtens dat lid genomen maatregel.
2.
De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
1.
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 18d, 18f, 26c of 26d wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2.
Het onbevoegd betreden van een voor isolatie of afzondering aangewezen lokatie wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
3.
De in de vorige leden strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
1.
Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die zich onttrekt aan de bij artikel 14 ten aanzien van hem genomen maatregel.
2.
Een in afzondering geplaatst persoon die de hem opgelegde verblijfsruimte verlaat wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vijfde categorie.
3.
De in de vorige leden strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
1.
Aan de arts die handelt in strijd met de artikelen 4, eerste, tweede of derde lid, 6, tweede of derde lid, of 13, kan de burgemeester van de gemeente waarin die arts zijn praktijk heeft, een boete opleggen van € 90.
2.
Aan het hoofd van een laboratorium dat handelt in strijd met artikel 6, eerste lid, kan de burgemeester van de gemeente, waarin de arts die het desbetreffende onderzoek bij het laboratorium heeft aangevraagd zijn praktijk heeft, een boete opleggen van € 90.
3.
Aan het hoofd van een instelling die handelt in strijd met artikel 7, eerste lid, kan de burgemeester van de gemeente, waarin de instelling gelegen is, een boete opleggen van € 90.
4.
De burgemeester legt geen boete op indien de betrokken persoon aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.
Artikel 33
Degene jegens wie een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding als bedoeld in artikel 32, eerste, tweede of derde lid, een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld voordat hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
1.
Indien de directeur vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 32, eerste, tweede of derde lid, is begaan, maakt hij daarvan binnen zes weken een rapport op.
2.
In het rapport worden in ieder geval vermeld:
a. de overtreding, alsmede het overtreden wettelijk voorschrift;
b. een aanduiding van de periode waarin de overtreding is begaan;
c. de infectieziekte die niet is gemeld.
3.
Het rapport wordt toegezonden aan de burgemeester.
4.
Een afschrift wordt toegezonden of uitgereikt aan de in artikel 32, eerste, tweede of derde lid bedoelde persoon.
5.
Op verzoek van de in artikel 32, eerste, tweede of derde lid bedoelde persoon, die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de burgemeester er zoveel mogelijk zorg voor dat de in het rapport vermelde informatie aan die persoon wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
6.
In afwijking van afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht stelt de burgemeester de in artikel 32, eerste, tweede of derde lid bedoelde persoon in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen.
7.
Indien de in het vorige lid bedoelde persoon zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de burgemeester er op verzoek van degene die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de betrokkene bij het horen kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1.
De boete wordt opgelegd bij beschikking van de burgemeester.
2.
In de beschikking worden in ieder geval vermeld:
a. de te betalen geldsom;
b. de overtreding terzake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden wettelijk voorschrift;
c. de in artikel 34, tweede lid, onder b en c, bedoelde gegevens.
3.
Op verzoek van de persoon, bedoeld in artikel 32, eerste, tweede of derde lid, die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de burgemeester er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan die persoon wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4.
De beschikking wordt genomen binnen 12 weken, nadat de directeur het rapport, bedoeld in artikel 34, eerste lid, heeft opgemaakt.
5.
De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt 1 jaar, nadat een overtreding als bedoeld in artikel 32, eerste, tweede lid of derde lid, is begaan.
6.
De werking van een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.
7.
Onze Minister kan in overeenstemming met de Minister van Justitie beleidsregels stellen met betrekking tot de oplegging van boeten.
1.
Een boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd in werking is getreden. Bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht schorst de uitvoering van de beschikking.
2.
Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid bedoelde termijn wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.
3.
Bij gebreke van betaling binnen de in het tweede lid genoemde termijn kan de burgemeester van de overtreder de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.
4.
Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.
Gedurende zes weken na de dag van betekening staat voor de betrokkene verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.
6.
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de Staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.
7.
De bevoegdheid tot invordering vervalt binnen een jaar nadat de beschikking inzake oplegging van de boete onherroepelijk is geworden.
Artikel 37
[Wijzigt de Wet hygiëne en veiligheid zwemgelegenheden.]
Artikel 38
[Wijzigt de Waterleidingwet.]
Artikel 39
[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]
Artikel 40
De Algemene termijnenwet is van toepassing op de artikelen 19, tweede lid, 20, eerste lid, en 21, vijfde lid.
Artikel 41
Ingeval ingevolge het bij deze wet bepaalde een verzoekschrift als bedoeld in artikel 22, eerste lid, of  23, eerste lid, wordt ingediend dan wel een van de daartoe bevoegde personen beroep instelt, behoeft de indiening van het verzoekschrift niet bij advocaat te geschieden.
Artikel 42
De Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken wordt ingetrokken.
Artikel 43
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 44
Deze wet wordt aangehaald als Infectieziektenwet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 11 juni 1998
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Uitgegeven de zevende juli 1998
De Minister van Justitie,