Wet van 5 juli 1997 tot wijziging van bepalingen van de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 in verband met de liberalisering van de mediawetgeving
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de ontwikkeling van nieuwe diensten wenselijk is de wetgeving op het gebied van de distributie-infrastructuren (draadomroepinrichtingen, aardse zenders en satellieten) aan te passen aan nieuwe technische en economische omstandigheden, een aantal niet langer zinvolle beperkingen voor commerciële omroep en abonneeprogramma’s te schrappen en de publieke omroep de mogelijkheid te geven nieuwe diensten aan te bieden, en dat daartoe de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 moeten worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL II
[Wijzigt de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.]
ARTIKEL IV
Het koninklijk besluit van 17 december 1996 ( Stb. 635) tot vaststelling van het tijdstip waarop
artikel 69 van de Mediawet vervalt, wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geacht betrekking te hebben op
artikel 82 l van de Mediawet .
ARTIKEL V
Artikel 82 f van de Mediawet is niet van toepassing op het gebruik van frequenties krachtens vóór het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel verleende machtigingen als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.
ARTIKEL VII
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, maakt binnen drie weken na inwerkingtreding van artikel II, onderdelen A, E, F, G en I van deze wet in de Staatscourant voor de eerste keer bekend van welke frequenties, bestemd voor het verspreiden van programma’s van een commerciële omroepinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel hh , van de
Mediawet , alsmede van een natuurlijke of rechtspersoon die een omroepprogramma verzorgt, daartoe gerechtigd krachtens de op die persoon van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving, het gebruiksrecht via een veiling zal worden toegekend.
Gegeven te 's-Gravenhage, 5 juli 1997
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de negenentwintigste juli 1997
De Minister van Justitie,