1.
De kinderrechter kan een maatregel van opgroeiondersteuning opleggen.
2.
De kinderrechter kan dit doen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd.
4.
De kinderrechter vermeldt in de beschikking waar de maatregel op is gericht en draagt een stichting als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg op de met gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige ondersteuning te bieden bij de uitvoering van de maatregel.
5.
Indien de stichting, bedoeld in het vorige lid, van oordeel is dat de met gezag belaste ouders of ouder of de minderjarige de maatregel van opgroeiondersteuning niet of onvoldoende aanvaarden, doet zij hiervan onverwijld mededeling aan de raad voor de kinderbescherming.
1.
De kinderrechter kan, mits aan de grond, bedoeld in
artikel 253z, eerste lid, is voldaan, de duur van de maatregel van opgroeiondersteuning eenmaal verlengen met ten hoogste een jaar.
2.
De kinderrechter kan de duur van de maatregel van opgroeiondersteuning verlengen op verzoek van de stichting die de maatregel uitvoert. Indien deze stichting niet tot een verzoek overgaat, zijn de raad voor de kinderbescherming, een ouder, degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het openbaar ministerie bevoegd tot het doen van het verzoek.
1.
De kinderrechter kan de stichting, bedoeld in
artikel 253z, vijfde lid, vervangen door een zodanige stichting in een andere provincie.
2.
Hij kan dit doen op verzoek van de stichting die de maatregel uitvoert, de raad voor de kinderbescherming, een met gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.
1.
De kinderrechter kan de maatregel van opgroeiondersteuning opheffen indien de grond, bedoeld in
artikel 253z, eerste lid, niet langer is vervuld.
2.
Hij kan dit doen op verzoek van de stichting die de maatregel uitvoert. Indien deze stichting niet tot een verzoek overgaat, zijn de raad voor de kinderbescherming, een met gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder bevoegd tot het doen van het verzoek.